p. m. f 50,000dan bestaat er weinig evenredigheid tusschen beiden. In antwoord op den beer de Eremery, die vreest, dat door eene meerdere vermindering der prijzen de ingezetenen nog meer zouden worden belast, moet ik zeggendat het dan in alle geval zoude zijn eene algemeene be lasting terwijl het hier alleen betreft een last op de gasverbruikers gelegd. De heer Cock. Ik kan mij met deze voordragt wel vereenigenofschoon ik niet ontveins, dat het mij ter harte gaat, dat wij door het aannemen daarvan zoo in eens beroofd worden van een inkomen van omstreeks twaalf duizend gulden, een sommetje dat nu op deze of gene wijze, waarschijnlijk alweer door belastingzal moeten gevonden worden. Ik erken echter, dat, wil do stad de winst der gasfabriek in billijkheid blijven genietenzij zor gen moet dat de prijs billijk zij. Dit laatste nu zal mijns inziens het ge volg van deze prijsvermindering zijn. Uit de overgelegde vergelijkende staten zie ikdat in verreweg de meeste steden de prijs van het gas hooger zal zijn dan te Leydenuitgezonderd eenige groote steden zoo als Amster dam en Botterdamdoch het spreekt van zelfdat daar door het veel grooter verbruik van gas de prijs ook minder kan zijn. Is de prijs billijk, dan bestaat er bij mij geen bezwaar om de daaruit voortvloeiende winst te nemen. Er is veel geschreven over het al of niet raadzame van het drij ven van dergelijke fabrieken door stedelijke besturen en dergelijkenen niet zonder grond beweert men, dat dit niet in hunne roeping ligt. Nu echter de stad eens in het bezit is eener gasfabriek en eene industrie uit oefent, die in andere plaatsen door particuliere maatschappijen, zoo als de maatschappij de Bruyn of de Engelsche pijpgas-cofppngnie, wordt uitgeoe fend, zie ik er niets geen bezwaar in om met die industrie ook goede winsten te makenmits de prijzen niet hooger zijn dan in die andere plaat sen, Het eenige onderscheid is, dat die winst van f 50,000, die anders Jn de zakken van die particuliere ondernemers zoude zijn overgegaan, nu zal vloeijen in de stads-kas en daar wensch ik de stad geluk mee. Ik heb hooren bewerende stad oefent hier een feitelijk monopolie uit. De staat huishoudkundigen noemen dit, meen ik, een natuurlijk monopolie. Infus- sehen een wettelijk monopolie is er niet, en nog onlangs is aan eene geachte firma, de heeren de Heyder en Comp.concessie gegeven tot het leggen van gaspijpen langs eenige straten, Ik optken evenwel niet dat, nu de stad reeds overal hare pijpen heeft liggener een soort van natuurlijk monopolie aanwezig is, doch ik houd het voor zeer geoorloofd dit monopolie uit te oefenenmits wij maar zorgen dat de prijzen niet buitensporig hoog zijn. Ik kan dit gevoelen staven door een beroep op een geacht staathuishoud kundige, dien men niet ligt van achterlijke ideën verdacht zal houden, op professor Vissering. Op pag. 69 van het derde stukje, eerste gedeelte, van zijn Handboek der Praktische Staathuishoudkunde wordt, ter gelegenheid van natuurlijke monopolies, de quaestie der gasfabrieken door gemeenten gedreven behandeld. Ik lees daar het volgende//Waar plaats is voor meer dan ééne dergelijke onderneming (zooals in groote steden) behoort dit be drijf «in het algemeen belang aan de bijzondere mededinging te worden over gelaten. Doch in kleine gemeentenwaar de behoefte voldoende vervuld wordt door ééne fabriek, kan de gemeente, zonder overwegend bezwaar en met groote voordeelenzulke fabriek aan zich houden. Zelfs zal het feitelijk monopolie in hare handen voor de verbruikers ligt voordeeliger zijn, dan in handen van eenen bijzonderen ondernemer. Zij zal, indien de op brengst niet noodig is om ten deele aan zware belastingen te gemoet te komen, den prijs van haar voortbrengsel zóó laag kunnen stellen, dat en kel de kosten der onderneming er door gedekt behoeven te worden." Deze staathuishoudkundige erkent alzoo, dat eene gemeente wel degelijk winst mag verkrijgenindien dit //noodig is om ten deele aan zware belastingen te gemoet te komen." Nu zal wel niemand ontkennen dat in Leyden vrij zware belastingen worden geheven en in 1867 nog zwaardere zullen gehe ven worden. Ik blijf dus bij mijn gevoelen dat er hier geen bezwaar is eenige winst te maken en datzoo als de zaken nu staanhet gelukkig is dat die winst komt in de stadskas in stede van in die eener particuliere maatschappij. De heer Wttewaall verlaat de vergadering, De heer Krantz. De bepaling van billijk is zeer betrekkelijk. Als men f 4 voor Leyden billijk vindt, weet ik geen term voor den prijs in Haarlem, waar die maar f'i is. Naar mijn gevoelen is de bepaling van f 4 hier niet billijk. De heer Hubrecht sprak van moeijelijkheden te Utrecht. Wat mij betreft, ik ken ze niet, maar weet, dat de prijs er f 2.83 is en dat ieder industriëel gaarne voor dien prijs het gas wil leveren. Is het een gebrek in de administratie, dan geloof ik, dat er in Utrecht wel menschen zullen te vinden zijn, die de zaak kunnen regelen. Ik wil nu niet treden op het wetenschappelijk terrein van het monopolie-systeem, maar feitelijk bestaat ditdaar aan den kastelein van de sociëteit Minerva verboden is eene gas-inrigting daar te stellen. De heer Goudsmit. Ook ik kan mij met het denkbeeld vereenigen dat, eenmaal door de stad eene gasfabriek geexploiteerd zijnde, zij winst kan berekenen, indien deze slechts eene billijke zij. Maar juist dit is de vraagwat eene billijke winst isen als men nu zietmet welke winsten particulieren bij andere ondernemingen zich gewoonlijk tevreden stellen, dan kan ik 35 pet. niet noemen eene billijke winst. De heer Cock beriep zich er op dat in grootere steden de gasprijzeu goedkooper kunnen worden gesteld, Ik vraag waarom? Omdat er een grooter gebruik bestaat? Welnu, men stelle den prijs goedkooper en het verbruik zal ook hier toe nemen. De heer Hubrecht. De heer Krantz heeft aangevoerddat de gasfabriek alhier een monopolie heeft, en als bewijs daarvoor bijgebragt, dat, toen de voormalige kastelein der sociëteit Minerva eene eigene gasinrigting wenschte op te rigtendit alstoen door de stad werd verhinderd. Deze be wering is echter onjuist. Toen de voormalige kastelein in den tuin der sociëteit Minerva eene gasinrigting wenschte daar te stellenzijn op dat verzoek de geburen krachtens de wet van 31 Januarij 1824 gehoord, en toen zijn tegen het stellen daar ter plaatse, door de daarneven en daar achter wonende geburen, o. a. ook door het rijk voor het postkantoor, en het toen nog daarneven bewaarde Japansch museum, groote bezwaren inge diend, en de gegrondheid van die bezwaren heeft tot de weigering geleid. De heer van Wensen. Zoover mij bekend is, is er door onze firma niets aan de zaak gedaan. De heer Hubrecht. Ik moet dtn heer van Wensen herinnerendat de firma de Heyder wel degelijk gevraagd heeft de pijpen te leggen en dat dit is toegestaan. De heer van Wensen. Dan trek ik mijne aanmerking terug. Maar de aanvraag is dan toch nooit tot uitvoering gekomen. Ik was in de veronder stelling dat, ten gevolge der toegezegde verbetering van do pijpen op de Heerengrachtde aanvraag door ons weer ingetrokken was. De heer Cock. Ik heb reeds zoo even gezegd, dat ik den prijs voor billijk houd. Het spreekt van zelf dat anderen daar anders over denken kunnen. Men kan bij de waardering van verschillende wijzen van bereke ning uitgaan. Ik ben tot de mijne gekomen door de vergelijking uit dc officiële opgave der prijzen, die in de meeste andere steden worden be taald. Indien er nu zoo grof wordt gewonnen als men beweertdan wordt die winst in die andere steden door particuliere maatschappijen genoten en hier door dc stad. Ik heb dan ook wel eens gehoorddat die maatschap pijen zeer aanzienlijke winsten behaalden. Wij zijn echter nu juist bezig den prijs te verlagen. Ik zie verder ook niet in, dat de uitzondering, die ik zoo even omtrent zeer groote steden heb erkend, als argument tegen mijn gevoelen kan gekeerd worden. Ik wil toegeven, dat door goedkoo per prijs het verbruik zal toenemen, doch nimmer in die mate, dat ons verbruikdat van eene stad van 38.000 zielenin vergelijking kan ko men met dat van Amsterdam met zijne 220.000 of Botterdam met zijne 100.000 zielen. Al doen wij dus nog zoo óns bestwij kunnen nooit zoo ver gaan als te Amsterdam of Botterdam. De heer van Kaathoven. Nog een enkel woord om te verklaren, wat ik onder gunst versta en wat mij is tegengesproken. Dc consumenten van het gas hebben daarvan genoegen of voordeel; het is dus koopwaar. Er is bepaald dat er voor de gemeente winst zal zijn. Wat winst is, wordt gelijkmatig verdeeld over alle belastingpligtigen. Als er nu eene vermindering wordt bepaald van winstdan wordt er een cadeau gedaan door de niet-ver- bruikers aan de verbruikers, en nog wel veel meer eene gunst bewezen aan hen die minder betalen dan de algemeene prijsbepalingenkel en alleen omdat zij verbruikers zijn in grootere hoeveelheid dan anderen. Dat is mijne redenering. De heer Meerburg. Ik moet den heer van Kaathoven antwoorden. De fabrikanten verbruiken dat gas niet uitsluitend voor hun pleizier, maar uit noodzakelijkheid, daar zij er moeijelijk buiten kunnen. De heer van Kaathoven. Juist omdat de fabrikanten het gas niet ge bruiken om te illuminerenmaar om daarvan voordeel te trekkengeloof ik dat het rabat eene gunst is. In hoofdelijke omvrage gebragt, wordt de voordragt aangenomen met 14 tegen 6 stemmen. Tegen: de heeren Krantz, van Wensen, van Heukelom, Meerburg, Goudsmit en Hartevelt. V. Voordragt tot vernieuwing der brug buiten de Bijnsburgerpoortmet bijkomende werken. De Commissie van Financiën neemt de vrijheid voor te stellen baar bij de aanhangige voordragt, die trouwens niets meer dan het principe betreft, diligent te houdentot dat aan de vergadering zullen worden voorgelegd de plans en voorwaarden dezer werken, wanneer zij zich voorstelt, gelijk tijdig dc noodige voordragt over te leggen tot vinding der gelden voor die werken benoodigd. De heer Krantz. Met zeer veel genoegen heb ik die voordragt gezien. Ik heb verleden jaar reeds een dergelijk voorstel gedaan, daar het mij nuttig en noodig voorkwam deze poort weg te nemen. Ik ben sedert in mijne overtuiging nog meer bevestigd. De Bijnsburgerpoort heeft geene kunstwaarde en ook geene architectonische waarde. Ik zie dus geene reden om haar te behouden, maar wensch den toegang tot de gemeente veeleer te verbreeden. De heer van Wensen. Ik kan mij zeer met de voordragt vereenigen. De heer Stoffels. Ik kan mij ook met de voordragt vereenigen. Beeds verleden jaar is de zaak behandelden toen is er verzocht dit kunstwerk te laten staan. Ik heb mij sedert vervoegd bij iemand, die allezins als deskundige mag beschouwd wordenden heer Bose's lands- bouwmeester. En nu heeft die heer mij medegedeelddat de poort al heel weinig kunstwaarde heeftdat zij wel veel geld gekost heeft van bouwen daar, de poort in die schuinsche rigting moetende gebouwd worden, omdat ook de bastions en wallen die rigting haddenelke steen afzonderlijk schuin moest geslepen worden. De heer Bose is de manop wiens getuigenis ik ten deze afga. Hij heeft wetenschappelijke en oudheidkundige kennis ge noeg om een juist oordeel in deze uit te brengen en is daarbij in vele bijzonderheden getreden, maar altijd kwam hij tot het resultaat, dat de Bijnsburgerpoort geen kunstwaarde beeft. En daar nu de toegang aldaar tot de gemeente het drukst is, en de poort er zeer hinderlijk door wordt, en daarenboven de brug in een toestand verkeert, die zeer gevaarlijk is, meenden wij de voordragt niet te moeten achterwege houden. De heer Librecht Lezwyn. Ik ben geen voorstander van het afbreken van poorten en heb dat reeds dikwijls te kennen gegeven. De kostendie aan dat afbreken verbonden zijnzullen de begrooting alweer verhoogen. Als ik nu let op den financiëlen toestand cn op de groote som van den hoofdelijken omslag, dan kan ik mij niet met de voordragt verecnigen want die f 8500 zullen er weer boven opkomen en wij moeten volgens mij de zuinigheid in acht nemen. De heer van der Hoeven. Ook ik benzooals bekend isgeen voor stander van het afbreken van poorten. Maar als ik dat nu zou zeggen zou het niet wezen om te doen denkendat ik zulk eene bijzondere voor liefde heb voor die scheeve poort. Nu wij bij de voormalige Wittepoort een toegang tot de stad hebben, die zoo breed is, terwijl daar de passage niet zoo druk is als bij de Bijnsburgerpoort, nu meen ik, dat het zeer inconsequent wareals wij niet ook tot de verbreeding van den toegang

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 3