De heer Stoffels. Het denkbeeld van een onderzoek der begrooting in 1 sectiën heeft wel niet de goedkeuring van het dagelijksch bestuur verwor ven maar de reden daarvan lag hierindat er eene Commissie van Finan- i ciën bestaat, en dat is eene commissie uit den Raad, in wier handen alle i ontwerpen of voordragten van financiëlen aard moeten worden gesteldeer zij in onze vergadering kunnen bediscussiëerd wordenen zulks krachtens de op dat stuk bestaande verordening. Wilde men nu een onderzoek in sectiën in het leven roepen, dan zou men die verordening moeten of wijzigen, of ter zijde stellen. Zoo men dat bepaald verlangt, wil ik mij daar niet tegen verklaren. Maar wij meenden, met de verordening in de hand, zulks niet te kunnen voorstellen. De heer van Kaathoven. Het was niet mijne bedoeling de zaak nu te bespreken; ik geloof dat dit tegen de orde zou zijn. Als het voorstel is ingediend en aan de orde gesteld, zal er gelegenheid zijn om het voor en tegen te overwegen. De heer de Moen. Ik wenschte nu te weten, of, hangende dat voor stel, de Commissie van Financiën met het onderzoek der begrooting kan voortgaan. De heer van Kaathoven. Ik geloof, dat het een onafhankelijk is van het ander. Het is mogelijk dat in andere gemeenten ook Commissiën van Financiën bestaanonafhankelijk van een onderzoek in de sectiën. Het rapport der Commissie van Financiën acht ik onmisbaar voor het onder zoek in de sectiën. Voor mij althans was de discussie over de begrooting en den hoofdelijken omslag zeer onvruchtbaar, als die onderwerpen niet vooraf besproken kunnen worden. Ik wenschdat daarover meer licht kunne worden verschaft aan hendie niet genoegzame financiële kennis bezittenom er over te kunnen oordeelenen toch in eene zoo gewigtige aangelegenheid verantwoordelijk zijn voor de uitgebragte stem. De heer de Moen. Wij zijn reeds begonnen met de beoordeeling der begrooting; wij zullen daarmede toch moeten voortgaan, ten einde geen vertraging te doen ontstaan. De Voorzitter. Ik geloof ook, dat de heer van Kaathoven geene andere bedoeling heeft, dan dat de Commissie inmiddels voortga met haar onderzoek. De heer de Moen. Ik ben daartoe ook volkomen bereid ennaar ik vertrouw, ook de andere leden der commissie. IV. Voordragt tot vermindering van den prijs van het gas. Het rapport der Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud »De Commissie van Financiën heeft onderzocht de voordragt van Com missarissen der gasfabriek, tot vermindering van den prijs van het gas, in te gaan 1 Januarij 1867. Zij heeft deze voordragt in het algemeen met welgevallen gezienhoezeer een harer leden gewenscht haddat nog verder ware gegaanen wel op grond dat er plaatsen gevonden worden waar de prijs van het gas lager is dan de bij het rapport aangegevene, als te Haarlem 3 per 1000 kub. voeten en Utrecht ƒ2.83. De Commis sie was in het algemeen van oordeel, na al hetgeen hierover reeds in uwe vergadering was gehandeld, zich niet andermaal te moeten verdiepen in de vraag of het op den weg der gemeente ligt zich met eene industriële zaak in te latennoch hoever men bij de prijsbepaling van het gas gaan mag maar beschouwde zich te moeten bepalen bij de voordragt, zooals zij daar lag, en daaromtrent een gunstig of ongunstig verslag te moeten uitbrengen. Dit verslag is gunstig; bij de winst, die de gasfabriek over 1865 heeft afgeworpen, kan deze prijsvermindering haar niet schaden en is daaruit te verwachten dat nog meer verbruikers zich zullen aanmelden, terwijl zij voor de verbruikers zeiven een niet onaardig voordeel aanbiedt. De Commissie raadt u conform de voordragt te besluiten." De heer Kkantz. Uit dit rapport blijkt, dat er eene minderheid in de commissie was, die zich niet met de voordragt kon vereenigen. Tot die minderheid behoor ik. Ik had gewenscht dat commissarissen eene grootere vermindering in prijs hadden voorgesteld, naar aanleiding hunner belofte in 1862 gedaan, om te zullen letten op de gasprijzen in andere gemeenten. Nu vind ik onder de prijzen, door commissarissen opgegeven, meerendeels de hoogste. Dat heeft op mij geen aangenamen indruk gemaakt; men kan van gevoelen verschillenmaar toch de zaak toelichtenzoo als zij is. In twee gemeenten in onze nabijheid zijn de prijzen belangrijk lager. In Utrecht, waar de gasfabriek door de gemeente wordt geexploiteerdis de prijs ƒ2.83, terwijl in Haarlem, waar de fabriek onder particulier beheer is, die 3 is, behalve kortingen aan groote verbruikers. Het komt mij voor dat commissarissen niet handelen in den geest van de oprigters. De gasfabriek heeft aanvankelijk bijzonder aan de verwachting voldaan, zij ver schafte goed licht, dat goedkooper was dan elders. Nu evenwel commissa rissen de zaak beschouwen als eene winstgevendevervalt het hoofddoel en wordt het eene zaak van belasting. In het voorstel wordt dan ook daarop gewezen, dat zij zorgen voor de gemeentekas; als regerings-commissie echter mag zij niet meer vorderen dan den kostenden prijs. Meermalen is er op gewezen, dat er geene reden is waarom commissarissen zich niet zou den plaatsen op het terrein van een industriëel; maar van dat standpunt gezien handelen zij ook niet juist, want de regel bij alle exploitatiën is, om goed en goedkoop te zijnals bewijs kan gewezen worden op spoorweg maatschappijen brieven-posterij enz. Commisssarissen noemen de winsten billijk; daarin verschil ik zeer van opinie. Het blijkt toch uit de stukken dat het batig saldo ƒ51,000 bedraagt, waarvan reeds afgetrokken zijn ƒ9000 voor het reservefonds en gelijk bedrag voor interest van een kapitaal, dat eigenlijk reeds is afgelost; doch dit is door den Raad anders beschouwd. Daarbij nu kunnen nog gevoegd worden ƒ10,000; want de gemeente be taalt nog niet de helft van hetgeen de verlichtingin verhoudingkosten moest. Zoodat de zuivere winst is ƒ61,000 op een debiet van ƒ137,000, en dan vraag ik of die winst billijk kan genoemd worden. Ik had mij voorgesteld dat commissarissen getrouw aan vroegere beloften de prijzen la ger zouden hebben gesteld. Het bestuur handelt nog eigenmagtig, maar het komt mij voor dat dit op den duur niet vol te houden is. De heer van Wensen. Ik kon ook niet anders denken, ten gevolge der groote winsten van 1865, dan dat het voorstel zóó zou geweest zijn, dat wij met de gasprijzen minstens gelijk zouden staan "aan plaatsen, ia onze nabij heid gelegen, terwijl wij nu nog niet gelijk zijn met Groningen, eene plaats, waar pas eene gasfabriek is opgerigt. Ik ben zeker, dat, hoe lager de prijs wordt gesteld, hoe meer het gebruik zal toenemen en dan ook de winst naar evenredigheid meer zal zijn en de verlaging geen nadeel, mijns inziens, aan het eindcijfer, de winst, zal toebrengen. De heer van Kaathoven. Ik ben voor de voorgestelde verminderingvooral na de Commissie van Financiën te hebben gehoord. Het is eigenlijk een cadeau van ƒ12.000, door de niet-verbruikers aan de verbruikers gegeven. Ik had wel gewenscht, dat men daarbij het voorstel had gedaan om het laatste gedeelte van art. 13 der verordening van 14 Mei 1858 te doen ver vallen dat bepaalt, dat er een rabat zal worden verleend, en wel een rabat voor de fabrikanten tot 15 proc.enkel en alleen omdat zij zijn de grootste consumenten. Als ik naga wat rabat is, dan ken ik geen regt, maar tweeërlei gebruik: 1°. dat men het geeft bij contante betaling, en 2°. dat de groothandelaar het geeft aan den kleinhandelaar. Dit nu is hier niet van toepassing. Het wordt dus eene gunst; en als ik nu naga, dat, zooals uit de rekening van 1865 blijkt, die som heeft bedragen ongeveer ƒ3000, dan vraag ik, of heeren fabrikanten, die naar de uiterlijke teeke- nen van welvaart geene bescherming noodig hebbenzich ten gerieve der in gezetenen de intrekking van die gunst niet zouden willen getroosten.^ Dat rabat komt inderdaad, naar mijne beschouwing, op niets anders neer dan op eene gunst. Ik zal dat woord terugnemen, als men andere gronden aangeeftwaarop het toestaan van rabat berustende is. De heer VAN Heukelom. Na het aangevoerde door den heer Krantz, acht ik het niet noodig verder veel over de zaak te redeneren. In de waardeering van het door een lid aangevoerde als of de prijsverminde ring een cadeau of gunstbewijs zou zijn van de zijde der niet-gasverbrui- kers aan de verbruikers en wel aan de fabrikantenzal ik mij niet bege venalleen wil ik met ernst opmerken dat de fabrikanten geen gunsten of cadeaux verlangen. Maar wat ik verlang, is, dat het gas tot billijken prijs aan alle verbruikerszonder onderscheidworde geleverd. Ik zou er dan ook geen zwarigheid in zien al die rabatten af te schaffenmits er voor het algemeen een redelijke prijs werd berekend. Thans is die prijs inderdaad exorbitant en een wezentlijk beletsel tegen eene zoo wensche- lijke uitbreiding van het gasverbruik. Dat dit zoo is, blijkt uit de cijfers, die daar zoo even genoemd zijn en die heenwijzen op eene winst van circa 35%. Ik vraag hoe het mogelijk zou zijn in eenige industriële zaak zulke enorme winsten te behalen dan alleen door het genot van een feite lijk monopolie, door afwering van alle concurrentie. De heer Meerberg. Ik deel geheel het aangevoerde door den heer van Heukelom. De heer Hdbrecht. Commissarissen der gasfabriek vermeendenook met het oog op de belangrijke winst in het Vorige jaar verkregendeze voordragt tot vermindering van den prijs te kunnen indienen ook geleid door den wensch om den prijs in verhouding tot dien van andere plaatsen te brengen. De heer Krantz voert aan dat de prijs in onderscheidene plaatsen veel "goedkooper is. In het rapport echter zijn prijzen opgegeven, als: Zutphen ƒ4.53, Arnhem ƒ4.50, Rotterdam Continental Gaz-Association ƒ3. Rotterdamsche gasfabriek ƒ3.50, Groningen ƒ3.40, Middelburg 5.10, Delft ƒ4.53. Nu is wel is waar te Haarlem de prijs ƒ3 en te Utrecht ƒ2.83, maar in de laatste plaats zijn vooral over de prijzen en de winst-bereke ning bezwaren gerezenen is eene speciale commissie uit den Raad be noemd om deze zaak nader uit een te zettenof deze berekening dus juist is, zal nog nader moeten blijken. De zuiverheid van het gas alhier wordt door elk geroemd, en daarbij is ook de bestaande korting voor groote gasverbruikers bij deze vermindering van den prijs voorgedragen zoodat bij een verbruik van meer dan 1500 's jaars de prijs tot ƒ3.40 daalt. De heer de Fremery. Ik kan mij wel vereenigen met het voorstel van Commissarissen, door Burgemeester en Wethouders overgenomen en door de Commissie van Financiën aanbevolen. Ik geloof dat het billijk is de prijzen met 50 cents te verlagen, nu de winst over het afgeloopen jaar zoo beduidend is vermeerderdook om ze in betere verhouding te brengen tot de vastgestelde prijzen op andere plaatsenmaar meen tevens dat de voorzigtigheid gebiedt niet verder te gaannu het belastingstelselhoe dit ook geregeld zal wordenaltijd hoogere bijdragen van de ingezetenen zal vorderen. Deze belangrijke bate, die vrijwillig wordt opgebragt, daar nie mand er toe verpligt wordt, moet en kan mijns inziens, zonder onbillijk te zijn jegens de gasverbruikersvoor de gemeente-kas behouden worden. Mogt, gelijk ik mede verwacht, door meerder verbruik de winst weder toe nemen dan zal andermaal tot de verlaging kunnen besloten worden en zal ik alsdan daaraan zeker mijne stem geven; doch op dit oogenblik acht ik het raadzaam niet verder te gaan. De heer Goitdsmit. Ik vereenig mij met het denkbeelddoor de heeren Krantz en van Heukelom ontwikkeldop straffe van het verwijt te beloo- pen van eigen belang voor te staan. Ik geloofdat het debiet van het gas zou toenemen naar evenredigheid van de vermindering van de gasprij zen en dat de stad dus in stede van te verliezen er bij zou winnen. De heer van Kaathoven heeft de prijsvermindering aangemerkt als een cadeau aan de verbruikers. Ik zou de zaak omkeeren en zeggen, dat thans de verbruikers een cadeau geven aan de niet-verbruikers, die door de buiten sporige winsten worden bevoordeeld. Wat het verleenen van rabat betreft, ik wenschte ook, dat de prijs in het algemeen verlaagd wierd. Maar men verlieze niet uit het oog, dat ook de Staat rabatteert aan de groote indus triëlen, b. v. bij het zout en de steenkolen. Men kan dat nu noemen eene gunst, maar het is eene zoodanige, waarvan de vruchten vooreerst worden geplukt door de industrie in het algemeenen die bovendien ieder bij gelijke omstandigheden deelachtig kan worden. Wat zeker isde heer Hubrecht erkende het zelf, is dat de winst van de gasfabriek alhier exor bitant is; en gelijk de heer van Heukelom teregt opgemerkt heeft, bij eene zaak, die 35 pCt. winst afwerpt, kan die winst alleen behaald worden dooi de concurrentie uit te sluiten. Men trekt dus inderdaad partij van de magt, die men als gemeente uitoefent. Wat de bewering betreft, dat men in andere plaatsen nog meerdere winsten verkrijgt, zoo meen ik, dat deze niet de maatstaf is tot waardering, maar dat men alleen heeft te vragen, welke verhouding er bestaat tusschen het verbruik en de winsten, en als ik nu naga, dat er wordt ontvangen p. m. f 100,000 en de winst beloopt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 2