HANDELINGEN TM DIE GEMEENTERAAD TM LEIDEN. 17. Zitting van Donderdag 3 Augustus ISr.fi, geopend des namiddags te 2 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Lezwyn Holtzten Sandede MoenDriessen Tollens, Stoffels, Hubrecht, van Kaathoven, de FremeryHoog, du Rieu, Cock, van Heukeloravan Outeren, Krantz, van Wensen, Meerburg, Har- tevelt, Scheltema, Goudsmit en van der Hoeven. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 26 Julij 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter legt over: 1°. Adres van de wed. A. J. van Hoekenter bekoming van een ge deelte gemeentegrondster zijde van de Zijl-poort. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad. 2°. Adres van J. H. Zitman, om continuatie der leverancie van school- behoeften voor de openbare lagere scholen. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën ten fine van berigt en raad. 3°. Concept-verordening tot regeling der werkzaamheden van de Com missie voor de bewaring van voorwerpen van oudheidkundige of andere kunstwaarde. Overeenkomstig de voordragt wordt beslotendeze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. De Voorzitter. Ik heb voorts de eer mede te deelen, dat ingekomen is eene missive van de Rijks-commissie, voor 1866, belast met het afnemen der examens als hulp-apotheker, van 25 Julij 1866, n°. 19, om het gratis- gebruik van stads-gehoorzaal op 27 Augustus en volgende dagen. Aan vankelijk was dit toegestaan tegen 2 Julij jl.doch daarvan is wegens de heerschende ziekte geen gebruik gemaakt. Als de leden er geene beden kingen tegen hebbenzal ik het er voor houdendat de verleende vergun ning is goedgekeurd. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter. Ook is nog ingekomen een adres van M. M. van Laer e. s.om het gratis gebruik der stads-gehoorzaal van 11 tot en met 22 Augustus a. s.tot het houden eener tentoonstelling van voorwerpen voor de loterij ten behoeve der nagelaten betrekkingen van cbolera-overle- denen. Ik zal dit adres laten voorlezen. Dit adres is van den volgenden inhoud: "Door deze verzoeken de ondergeteekenden beleefdelijk aan den Raad dezer gemeente, hen gratis de stads-gehoorzaal te willen afstaan van af den 11 Augustus tot en met den 22 aanst.tot het houden eener tentoonstel ling van voorwerpen van de loterij ten behoeve van de achtergeblevene we duwen en weezen van cholera-overledenen. Zich met een gunstig antwoord vleijende, hebben zij de eer zich hoogachtend te noemen Mejufvrouw M. M. van Laer. Leyden, 2 Augustus 1866. n M. P. Muller. h M. Djbutz." De Voorzitter. Ik geef in overweging deze zaak in dadelijke behan deling te nemen, daar de tijd zoo spoedig op handen is. En indien nie mand daartegen bezwaar heeft, stel ik voor het verzoek toe te staan. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is: I. Benoeming van den gemeente-ontvanger (waartoe door Burgemeester en Wethouders waren aanbevolen: Hendrik Henkes en Mr. Jean Corneille du Pui). De heeren Holtz, van Kaathoven en Meerburg worden door den Voor zitter aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De uitslag der stemming is, dat met 19 stemmen benoemd wordt H. Hen kes zijnde 2 stemmen uitgebragt op Mr. J. C. du Pui, terwijl 1 briefje in blanco was gelaten. II. Voordragt tot het verleenen van afschrijving van plaatselijke directe belasting over 1866 aan personen, die deze gemeente vóór de uitgifte der aanslagbiljetten hebben verlaten. Burgemeester en Wethouders stellen voor om, ter vermijding van her haalde verzoeken, gedeeltelijke of geheele vrijstelling van bedoelde belasting te verleenen en wel voor de sommen als in kolom 8 der overgelegde lijst zijn uitgetrokken, tot een gezamentlijk bedrag van 853.44, met welk voorstel de Commissie van Financiën zich vereenigt. De conclusie van het rapport wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. III. Verzoek van J. van Bemmelen, wed. P. Dreef, tot ontbinding van huur van land in den stads-polder. Burgemeester en Wethouders stellen voor de adressante van deze huur met den 31«« December aanst. te ontslaan, met welk voorstel de Commissie van Financiën zich vereenigt. De heer Cock. Ik kan mij zeer goed vereenigen met de slotsom van dit rapport. Er is echter één punt, dat mijne bevreemding heeft opgewekt, 186S. maar dit zal, vermoed ik, wel alleszins voor oplossing vatbaar zijn. Het adres is namelijk geteekend alleen door de weduwe van den overleden huurder. Hoe komt die vrouw zoo in de regten van haar overleden man op te volgen? Zij is toch zeker zelve geen huurster van dat land geweest, maar wel haar man. De regten en verpligtingen nu uit huur en verhuur voortspruitende gaan, volgens ons regt, doorgaans op de erfgenamen over, maar niet op de vrouwdie behoudens eenige uitzonderingen in den regel geene erfgename van haar man is. Ik ben dus zoo vrij het dagelijksch bestuur, aan wiens aandacht dat punt waarschijnlijk toch niet ontgaan zoude zijnte verzoeken bij het opmaken van het contract wel te willen onder zoeken of er ook andere regthebbenden of erfgenamen in deze zijn. Anders zou men welligt in moeijelijkheden kunnen komen, die het beter ware te vermijden. Er zouden toch bij eene eventuële tweede verhuring processen kunnen ontstaan met andere regthebbenden, zoo er die zijn mogten. De heer de Fremery. Ik geloofdatofschoon dit niet met zoovele woorden in het adres is uitgedrukt, de verzoekster echter geacht kan worden als moeder en voogdesse harer kinderen, die allen nog minderjarig zijn, ook in hunnen naam het adres te hebben ingediend. Ik ben het overigens eens, dat in de dispositie melding dient te worden gemaakt van de er ven, voor wie de adressante als moeder en wettige voogdes hier optreedt. De heer Cock. Ik dank den heer de Fremery voor de gegevene inlich tingen. Ik moet evenwel opmerken, dat ik, ofschoon ik aan die omstan digheid wel gedacht had, in het request niets gevonden heb, dat deed denken, dat de adressante het verzoek had gedaan in hoedanigheid van moeder en voogdes. De Voorzitter. Er zal in het vervolg op dit punt worden gelet. De heer Goudsmit. Ik heb ook tegen het verzoek op zich zelf geen bezwaar. Ik vind het allezins billijk. Maar ik heb een bezwaar van regts- kundigen aard, dat ik gaarne wenschte te onderwerpen aan het beter oor deel van de andere regtsgeleerde leden dezer vergadering. Er is namelijk bij mij twijfel gerezen, of wij wel krachtens art. 139 der gemeentewet geregtigd zijn tot eene ontbinding van huur te besluiten. Wel lees ikdat de Raad kwijtschelding kan verleenenmaar deze is alleen de ontheffing van eene ver- pligting tot betaling eener geldsom bij wege van huur- of pachtpenningen of wel tot het verrigten eener bepaalde handeling. Maar het is eene andere vraagof wij den regtsbanddie door de huur-overeenkomst is ontstaan vermogen op te heffen. Ik beslis niet; maar ik wenschte gaarne dienaan gaande het gevoelen van mijne overige geachte medeleden, die regtsge- leerden zijn, te kennen. De Voorzitter. Wanneer krachtens art. 194, litt. c, der gemeentewet daarop de goedkeuring van Gedeputeerde Staten gevraagd werd, zouden wij dan daardoor niet reeds gedekt zijn? De heer Goudsmit. Maar wij dienen toch in de eerste plaats onze eigene bevoegdheid te kennen. Intusschen ik zal hieromtrent geen voorstel doen maar zou er prijs op stellen, indien de overige heeren regtsgeleerden in deze vergadering hun gevoelen wilden kenbaar maken. Indien deze geen bezwaar makenzal ik in het voorstel van Burgemeester en Wethouders berusten. De heer Tollens. Ik voor mij zie niet in welk bezwaar er bestaan zou om de bedoelde huur-overeenkomst te doen eindigen, nu de Raad eenmaal de bevoegdheid had die tot stand te brengen. Het geldt hier een gewoon bilateraal contract, dat een einde nemen kan, wanneer beide partijen daartoe geneigd zijn, zoo als hier het geval is. Ik kan mij vergissen; maar ik houd de zaak voor doodeenvoudig. De heer van der Hoeven. Ik ben zeer zeker incompetent over deze quaestie een oordeel uit te sprekenmaar voor zooveel ik haar beoordeelen kan naar hetgeen mij voorkomt het gezond verstand voor te schrijven, kan ik er die zwarigheid niet in zien. Ik voor mij geloof, dat wij wel degelijk de vrijheid hebben tot de ontbinding van een contract, dat wij de vrijheid hadden aan te gaan, en welke ontbinding door onzen mede-contractant ver langd wordt, over te gaan. Maar ik wil niet beslissen; er kan daaromtrent een juridiek bezwaar bestaan. De heer Stoffels. Ik zal mij niet wagen op juridiek terrein over de zaak te spreken. Maar toch komt het mij voor, dat, bij de vrijgevigheid, ons door de gemeentewet toegekend, wij wel tot die ontbinding bevoegd zijn, als betreffende het eene overeenkomst, die eene der partijen wenscht te hebben verbrokenhetgeen de andere partij toestaat. Tusschen die partijen kan er dus geen verschil bestaan. Maar het is mogelijkdat Gede puteerde Staten ons besluit vernietigenen dan zullen wij er ons aan onder werpen. De heer Cock. Ik wenschte op de vraag, door den heer Goudsmit ge steld, geene beslissing te geven; maar ik zou den geachten spreker in be denking willen geven, of de moeijelijkheid niet ware op te lossen, als wij het oog slaan op art. 138 der gemeentewet, bepalende: "Hij (de raad) besluit omtrent het verhuren, verpachten of op eenige andere wijze in ge bruik geven der gemeente-eigendommen." Is dat nu alleen het verhuren zelf, of zou het niet in zich sluiten het terugkomen op de verhuring? Ik wijs verder op art. 137 der gemeentewet, hetwelk bepaalt, dat de Raad bevoegd is tot het treffen van "dadingen" omtrent het koopen, ruilen of vervreemdenhet bezwaren of verpanden van gemeente-eigendommen. Al3 er dus sprake is van eene dading of transactiezal de Raad dan niet evenzeer kunnen terugkomen op een besluit tot verhuring en dus niet het regt tot ontbinding dier huur hebben, naar aanleiding van artt. 137 en 138? Ik herhaal: ik beslis de vraag niet, maar vraag alleen, of de moeijelijkheid zoo doende niet reeds als opgelost is te beschouwen. De heer Goudsmit. Art. 138 is meer subtiel dan ernstig door den heer Cook uitgelegd. Eene beslissing omtrent de verhuring is iets anders dan 26

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 1