De heer de Moen. Het dagboek is, naar mijn oordeel, om liet zoo eens te noemen, het grondboek, waarin al wat er op het kantoor gebeurt, dooreen en zoo als het plaats heeft, naar volgorde en terstond zonder open vakken, moet vermeld worden. Uit dat boek resulteren dan alle andere boekenin dit art. omschreven. De heer Goudsmit. Het was ook het doel der commissie om in het dagboek alles te vermelden, wat er op het kantoor voorvalt, omdat er geene betere algemeene controle denkbaar is. Immers is het dagboek het financiële geweten van den ontvanger, wien het overigens onverlet blijft, wanneer hij alles geboekt heeft, voor zijn gemak het dagboek in zoo vele andere boeken en bijboeken of boekjes te splitsen als hij goedvindt, gelijk dat ieder koopman gewoon is te doen, en dezelfde reden, die er met betrekking tot het vermelden van alles in het dagboek voor den koop man bestaat, geldt ook voor den ontvanger. Men moet dagelijks en on middellijk kunnen nagaan wat er op het kantoor geschied is, geregeld over iederen dag een coup d'oeil hebben door middel van het dagboek, als verschaffende de financiële geschiedenis van don dag. De heer Hubrecht. Ik zal nader op de zaak niet aandringenen dank de commissie voor de inlichtingen. Ik neem gaarne aan dat het moeijelijk anders goed te regelen was; ik heb de zaak hier ter sprake gebragt, en nu kan later uit het verslag blijkendat men op dit punt wel bedacht is geweest. De heer de Moen. Ik geloof, dat het in den aard der zaak ligt, en ik dank er Burgemeester en Wethouders zeer voor, dat zij die opmerking gemaakt hebben; want het staat in verband met de bepaling in art. 1, dat de ontvanger belast is met het innen van al de inkomsten en ontvangsten, die, hetzij voor de gemeente alleen, hetzij in gemeenschap met anderiTmoe ten plaats vinden. Het ligt dus wel in den aard der zaak, dat daarvan in het dagboek gewag moet worden gemaakt. Het artikel wordt hierop met de voorgestelde wijziging goedgekeurd. Art. 10 wordt aldus goedgekeurd Hij legt Wekelijks, op een door het dagelijksch bestuur te bepalen dag, over een uittreksel uit de boekenaanwijzende den staat der kas en de o-el- den van elk dienstjaar voorhanden, en voorts, op liet einde van elke maand, een staat, ingerigt naar het voorgeschreven model. Art. 11 luidt aldus: De voor de boeken en rekeningen benoodigde zegels worden bij de admi nistratie in uitgaaf gebragt. De heer de Moen. Dat schijnt wel een nieuw artikel te zijn. In de laatste verordering, waarmede ik deze heb vergeleken, komt dit althans niet voor. De commissie schijnt het noodzakelijk te hebben geacht voor die bepaling een nieuw en afzonderlijk artikel op te nemen, zeker opdat het later niet zou kunnen betwist worden. Ik ben er zeer voor; duidelijkheid is noodzakelijk. Het artikel wordt goedgekeurd. Art. 12 wordt aldus goedgekeurd: Hij is verpligt tot het des gevorderd verstrekken van inlichtingen aan Burgemeester en Wethouders, de Commissie van Financiën of andere Corn- missiën uit den Baad, benevens aan ieder raadslid. Art. 13 luidt aldus: Zoodra het bedrag der onder hem berustende gelden de som van f 25,000 te boven gaat, zal hij onmiddellijk daarvan aan Burgemeester en Wethou ders kennis geven en zullen deze bevelen dat dit meerdere bedrag gestort worde in eene ijzeren kist met drie ongelijk werkende sloten, waarvan een der sleutels zal berusten bij den Burgemeester, een bij den Wethouder van Financiën en een bij den gemeente-ontvanger. Daarop is door Burgemeester en Wethouders voorgesteld te lezen: /in eene ijzeren kist, op het kantoor staande." De heer de Moen. Is de plaats, waar op dit oogenblik het geld be waard wordt, niet vrij zekerder tegen inbraak en brand? De Voorzitter. Het is dezelfde plaats. De heer de^ Moen. Maar het is toch niet het kantoor. Of wordt een en ander als één geheel beschouwd? De Voorzitter. Ja. De heer de Moen. Dan is het mij wel. Met de voorgestelde wijziging wordt het artikel goedgekeurd. Artt. 14 en 15 worden aldus goedgekeurd: Art. 14. Hij is verpligt, wanneer hij vermoedt dat uit eenige daad of verzuim van huurders, pachters of borgen nadeel voor de gemeente-financiën kan ontstaan, gelijk ook bij overlijden of insolventie van een ten behoeve der gemeente gestelden borg, en in het algemeen in alle gevallen waarin hare financiële belangen betrokken zijn, onverwijld mededeeling te doen aan Burgemeester en Wethouders, voor zooverre een en ander tot zijne kennis mogt zijn gekomen. Art. 15. Hij doet jaarlijks, vóór den vijftienden der maand Julijaan Burgemeester en Wethouders rekening, ingerigt naar de gemaakte of nog te maken voorschriften. Art. 16 luidt aldus: Het kantoor van den ontvanger wordt gehouden in de hem aan te wijzen localen. Aldaar worden de effecten, schuldbekentenissen, bescheiden en de boeken bij deze instructie vermeld, bewaard; de gelden in de bij art. 13 genoemde ijzeren kist. Daarop is door Burgemeester en Wethouders voorgesteld de 2J° alin. aldus te lezen«Aldaar worden de boekengelden en verdere waarden en beschei den bewaard;" enz. Met die wijziging wordt het artikel goedgekeurd. Art. 17 wordt aldus goedgekeurd Het is den ontvanger verboden gelden of papierenniet aan de gemeente toebehoorendealdaar te bewaren of te beheeren. Art. 18 luidt aldus: Burgemeester en Wethouders benoemen, op voordragt van den ontvanger, de beambten van diens kantoor. Zij kunnen deze ook schorsen en ontslaan. De ontvanger verdeelt de werkzaamheden onder zijne beambten en is voor hen verantwoordelijk. Op zijne aanvrage worden hem de noodige bureau- en schrijfbehoeften verstrekt. De heer de Moen. Ik kan mij met de bepaling in de 2do alinea zeer vereenigendat de ontvanger verantwoordelijk is voor zijne bedienden. Maar wat de lsl° alinea betreftwilde ik vragenwaarom die beambten juist moeten worden benoemd door Burgemeester en Wethouders, en niet door den Kaaddaar, volgens art. 179 p der gemeentewet, bepaaldelijk aan Burgemeester en Wethouders is opgedragen de benoeming der ambtena ren en bedienden bij de plaatselijke secretarie. Daaruit volgt mijns inziens, dat die der overige gemeente-ambtenaren of beambten aan den Baad is verbleven. De Voorzitter. Ik moet u wijzen op art. 145 der gemeentewet, bepa lende: de Baad benoemt en ontslaat alle gemeente-ambtenaren en bedien den, wier benoeming niet bij deze wet of de plaatselijke verordeningen aan anderen is opgedragen. En nu strekt dan ook juist het voorstel om bij deze plaatselijke verordening de benoeming van de ambtenaren ten kan tore van den ontvanger te doen geschieden door Burgemeester en Wethouders. De heer de Moen. Ik was dit antwoord van u wachtendemijnheer de Voorzitter. Maar aangezien toch de meeste ambtenaren en beambten, waar onder bij voorbeeld hulponderwijzersworden benoemd door deu Baad waarom geschiedt dan ook niet de benoeming van de ambtenaren op dit kantoor, dat van zooveel meer gewigt is, door den Baad? De Voorzitter. Art. 145 schrijft voor de benoeming door den Baad, tenzij die bij wet of verordening aan anderen is opgedragen. En nu is de strekking juist om Burgemeester en Wethouders tot die benoeming te magtigen. De heer de Moen. Maar art. 179 p schrijft voor, dat alleen de beambten ter secretarie worden benoemd door Burgemeester en Wethouders. Hier geldt het geene ambtenaren ter secretarie, dus bij gevolg geschiedt de be noeming door den Baad. De Voorzitter. De gemeentewet beeft, wat de beambten ten kantore betreft, ook de benoeming door Burgemeester en Wethouders toegestaan, door de bepaling in art. 145. De heer de Moen. Als de leden vau den Baad deze nieuwe bepaling willen laten glippenheb ik er vrede mede. Het is mijns inziens tegen de gemeentewet, maar het kan daarom toch zeer goed alzoo. De heer Goudsmit. De reden, die de commissie bewogen heeft, is, dat de beambten ten kantore van den ontvanger meer direct te beschouwen zijn als zijne klerken, en deze in geene dadelijke aanraking zijn met den Baad. Niettemin werd de benoeming aan Burgemeester en Wethouders opgedragen, opdat deze toezien dat het publiek goed bediend en beleefd behandeld wor de. Maar verder bestaat geene regtsverhouding tusschen die beambten en het gemeentebestuur. Zij zijn ondergeschikte beambten of klerken van den ontvanger. De heer de Moen. In zoover kan ik het met die beschouwing niet eens zijn, dat zij uit de gemeentekas worden betaald. De heer Goudsmit. Wij stellen ons ten deze geen partij. Maar dan zal zich de Baad ook moeten inlaten met de benoeming van allerlei onderge schikte beambten en bedienden. De heer de Moen. Uit dat oogpunt zou ik zelfs wel een groot aantal benoemingen van den Baad willen hebben afgeschaft. Ik wil er echter geen voorstel van makenmaar ik vind deze onderscheiding al vrij singulier. Het artikel wordt hierop in stemming gebragt en met algemeene stemmen goedgekeurd. Art. 19 luidt aldus: Het kantoor van den ontvanger moet geopend en hij zelf daar tegen woordig zijn, met uitzondering van den Zondag en de algemeene christelijke feestdagen, van des morgens 10 tot 's namiddags 4 >iren. Door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld in dit artikel te lezen: //met uitzondering van den Zondag en de algemeene christelijke feestdagen, op de vijf eerste werkdagenvan des morgens 9 tot 's namiddags 2 uren en op Zaturdag van 9 tot 12 uren." De Voorzitter. Van de eonsideratiëndie ons tot dit voorstel geleid hebben hebben de heeren kunnen kennis nemendaar zij in de leeskamer ter visie gelegd zijn. De heer de Moen. Ik ben niet voor deze wijziging. Ik vind de bepa ling van het kantoor geopend te houden van 's morgens tien tot des na middags ten vier ure niet te lang. Datzelfde is het geval met de secretarie en met de rekenkamer. En is er tusschentijds dan al niet veel te doen dan kunnen de beambten zich altijd met het bijhouden der boeken als an derzins bezig houden. Men moet iederen dag op het kantoor te regt kun nen komen, ook Zaturdag. De heer de Fremery. Ik moet den heer de Moen verwijzen naar de memorie van toelichting. De bepaling is op aanzoek van velen voorgesteld ten einde de betalingen te gelijker tijd op dit en het rijkskantoor zouden kunnen plaats hebben. Van daar de voorgestelde wijziging van tien op negen ure 's morgens. En wat het sluiten van het kantoor betreftmen heeft daarbij in aanmerking genomen dat eerst na dien tijd de postenop het dagboek vermeld, op de afzonderlijke registers kunnen bijgeschreven worden. Dit kan niet op de kantoor-uren geschieden, wanneer een ieder, die zich aan meldt, dadelijk moet kunnen geholpen worden. Ik geloof dus, dat de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde tijd zeer aannemelijk is. De kantoortijd is dan toch voor het publiek met acht uren vermeerderd, wat toch geene geringe wijziging is, waardoor de ingezetenen, zoo wij meenenvoldoende worden gebaat. De heer de Moen. Het was maar eene bemerking, om te doen blijken dat ik 6 kantoor-uren per dag vooral niet te veel vindmaar wil er geen voorstel van gemaakt hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 3