ligt in den aard der zaakdat men niet kan vergendat jongelieden op gevuld worden met kundigheden, waarmede vele ouders volstrekt niet ge diend zijn. De heer Krantz. De opmerking van onzen geachten Voorzitter, dat de wet op het middelbaar onderwijs later is ingediend, is zeer juist. Maar daardoor ook is ons meerdere vrijheid in de regeling van het onderwijs ge geven. Ik geloof niet dat alle vakken, bij de wet op het lager onderwijs vermeld, op eene school moeten gegeven worden. Dat zoo zijnde, zoude ook het onderwijs in den landbouw daaronder begrepen zijn, een bewijs, dat het voorschrift daaromtrent niet zoo imperatief is, maar dat iedere ge meente naar omstandigheden het onderwijs regelt. Als voor de hoogere burgerschool de bepaling bestond tot het volgen van een vijfjarigen cursus, maakte dit een onderscheid, maar dat is het geval niet; men kan dat voor een of meer jaren doen, of ook slechts enkele lessen bijwonen. Om die reden acht ik het niet doelmatig en tevens kostbaar, om op de beide inrigtin- gen hetzelfde onderwijs te geven. De heer Goudsmit. Ik moet beginnen met de schoolcommissie te ver dedigen tegen het verwijt van onwettigheid. Veeleer schijnt het dat Burge meester en Wethouders hebben miskend den geest en de letter van de wet. De wet laat binnen zekere grenzen vrij om de zaak naar goedvinden te regelen. Immers art. 16 der wet op het lager onderwijs in zijne 2e al. bepaalt: «-Het onderwijs omvat ten minste de vakken, vermeld onder ai van art. 1. Waar behoefte aan uitbreiding bestaat en deze mogelijk is, worden eenmeer of alle vakkenonder kp van art. 1 vermeldin het onderwijs opgenomen." Wij zijn dus op het terrein van de wet, als wij op die school alleen laten doceren de vakken, opgenoemd onder ai; om trent al de overige is het eene vraag van doelmatigheid en van lokale behoeften en omstandigheden afhankelijk. De vraag is dus: bestaat er behoefte aan onderwijs in de wiskunde op deze school? En ik geloof die vraag ontken nend te kunnen beantwoorden. Van het twaalfde jaar af gaat meerendeels de jongeling van den beschaafden stand op het gymnasium of op de bur gerschool, en de wet op het middelbaar onderwijs heeft dan het vak als verpligtend voorgeschreven. Waartoe dan dat dubbel onderwijs ten koste der gemeente? Hetzelfde geldt van de levende talen, met uitzondering van het Eransch. Ik doe alle hulde aan het onderwijs van den heer Japikse, doch dat van zijne hoogste klasse behoort geheel tot de hoogere burgerschool. Ik geloof dusdat wij met gerustheid de wiskunde en de Engelsche en Duit- sche talen van de lagere school kunnen bannen. De heer Stoffels. Ik zal niet spreken over de quaestie van al of niet wettigheidbetreffende de bepaling eener klasse op de schoolmaar alleen geef ik in bedenking of het goed zoude zijnde hoogste klasse op de school van den heer Japikse op te heffen. Daardoor zou toch die school der eerste klasse voor lager onderwijs onvolledig worden. De leerlingen, welke die school verlaten en niet naar de school voor middelbaar onderwijs overgaan, zijn dan van de gelegenheid beroofd om zich het onderwijs in de levende talen genoegzaam eigen te makenof de ouders moeten hun dan privaat onderwijs doen geven. Iedere school heeft zijne eigenaardigheid zoo in onderwijzer als in onderwijs, en zulks is ook van toepassing op de kweekelingen. Een veertiental leerlingen verlaat nu de school van den heer Japikseruim de helft daarvan gaat naar de hoogere burgerschoolde ove rige gaan in maatschappelijke betrekkingen. Dat zal steeds zoo zijn, en als er nu geene hoogere klasse voor de laatste bestaat, moeten zij onvolleerd die school verlaten, of bijzonder onderwijs gaan nemen. Dat kan de be doeling van de wetgeving op het lager onderwijs niet zijn. De Voorzitter. Ik wensch mij niet verder te begeven op het terrein van wettigheid. Maar er is een ander bezwaar. Als de levende talen van de lagere school verbannen wierdenzou een eerste vereischte moeten zijn dat de schoolgelden verminderd wierden; want dan bragten wij toch al die scholen terug tot scholen van een minder kaliber, en dan zou waarlijk f 60 eene exorbitante som zijn om alleen datgene te leeren, wat insgelijks op de school 2' klasse onderwezen wordt voor 16. De heer Cock. Ik ben misschien minder bevoegd te spreken tegenover twee zoo verdienstelijke leden der schoolcommissie in deze vergadering tegen woordig. Ik moet echter wijzen op de omstandigheid, en kan daaromtrent geheel bevestigen, wat daarover door den heer Stoffels is aangevoerd, dat er vele ouders zijn, die niet gezind zijn hunne kinderen naar de hoogere burgerschool te zenden. Zij mogen daarin nu verkeerd of niet verkeerd handelendit laat ik in het middenmaar het is nu eens zoo. En nu het zoo is, is er een tweede punt en vraag ik: behoort dan niet tot de vereischten van eene goede opvoeding dat de jongelui onderwijs genieten in de mathesis, al was het maar tot ontwikkeling van denk- en redeneervermo gen? Doch wat hiervan ook zijn moge, ik heb verscheiden ouders gespro ken, die bleven weigeren hunne zoons naar de hoogere burgerschool te zen den, en zeiden: wij zien niet gaarne dat onze jongens studentje leeren spe len en met een portefeuille onder den arm als heertjes om het uur van het eene collegie aldaar naar het andere wandelen; zij moeten schooljongens blijven. Ik herhaal, ik onderzoek niet het gegronde van dat beweren, al moge ik mij best kunnen verklaren, dat velen zoo denken; maar nu wij een Raad hebben, die zoo royaal op het punt van onderwijs is, zouden wij nu niet ook aan deze bezwaren te gemoet komen? Men vreest niet voor eene zeer kostbare uitbreiding van de meisjesschool van jufvr. Renssen, eene uitbreiding die het onderwijs der hoogste klassen aldaar geheel op het gebied van het middelbaar onderwijs zal brengenterwijl men door de in krimping van de school van den heer Japikse weinig of liever geene bezui niging hoegenaamd zal verkrijgen. Laat ons even royaal wezen met de school voor jongens, vooral nu de stad zulke groote opofferingen voor het onderwijs overheeft. De heer van Heukelom. Het blijkt mij nu uit de discussiëndat ik mij niet vergiste toen ik vermoedde dat bij het stellen van dit artikel en het bepalen der leervakken voor de jongensschool 1ste klasse de regering zich minder heeft afgevraagd: wat eischt eene goede inrigting dier school in verband met onze overige instellingen van onderwijs? dan wel heeft wil len te gemoet komen aan het verlangen van eenige weinige ingezetenen, om die school zoodanig te zien ingerigt dat zij, naar hunne meening, al daar in al de behoeften ter opleiding hunner kinderen zouden kunnen voor zien. Tot mijn leedwezen moet ik zeggen dat de regering dan in dit geval hare roeping niet heeft begrepen. Zij mag niet vragenwat is het verlan gen van sommige ouders? maar zij moet zorgen dat de regeling van het onderwijs in deze gemeente een zamenhangend geheel uitmakein één woord goed zij. Dit nu zal niet meer het geval zijn, wanneer op de school van den heer Japikse eene zevende klasse behouden wordt, waarop wiskunde, Engelsch on Hoogduitsch (vakken die op de hoogere burgerschool te huis behooren) zullen worden onderwezen. Ik wil daarmede geenszins zeggen dat de heer Japikse en zijne hulponderwijzers niet in staat zouden zijn hei onderwijs in die vakken te geven; integendeel, ik wil hun gaarne alle regt laten wedervaren en hier openlijk hunne verdiensten erkennen. Maar het is met het oog op het gebruik dat door die ingezetenenaan wier verlangen men wil toegevenvan die school zal worden gemaaktdat ik mij tegen de voorgestelde regeling verzet. Wat toch zal het geval zijn? Men zal meenen dat nu op de school van den heer Japikse ook die vakken worden behandeld, die op de hoogere burgerschool worden onderwezen, dat men zal kunnen volstaan met de jongelieden die zevende klasse te doen door- loopen, en dat zij dan zullen toegerust zijn met de noodige kennis van wiskunde, Engelsche en Hoogduitsche talen. Men zal het alzoo op een halfje gooijen tot groote schade der leerlingen. Want ik vraag het: wat kunnen de vruchten van dat korte onderwijs in die vakken zijn? Zij zullen weinige en van geringe gehalte zijnzoodat er na een tijdsverloop van een of twee jaren na het verlaten der school weinig meer van zal zijn overgebleven. Voor wie wiskunde, Engelsch en Hoogduitsch wil leeren staat de hoogere burgerschool open. Ik ben er verre af iemand te willen dwin gen om van die inrigting gebruik te makenmaar van den anderen kant mag de regering zich toch ook niet laten dwingen door lieden die het be lang van het onderwijs voor hunne kinderen niet of verkeerd begrijpen; daardoor zal eene goede school bedorven en eene behoorlijke regeling van het onderwijs onmogelijk gemaakt worden. Men behandele op de school d voor jongens lste klasse de vakken ai en l, voor zooveel het Eransch betreft, grondig en bestede daaraan alle krachten, en men zal een nuttig werk doen voor wie geen middelbaar onderwijs voor zijne kinderen verlangt; maar wie dit laatste wel verkiest te genietenzoeke het waar het te vinden is, op de hoogere burgerschool. Dat die zevende klasse daarom zoude noo- dig zijn, omdat, zooals de memorie van toelichting zich uitdrukt, het onder wijs op die zevende klasse niet hetzelfde is als hetgeen op de laagste klasse der hoogere burgerschool wordt gegevenkan ik niet toegevenmaar beweer ten sterkste het tegendeel. Ik zou wel eens willen weten waar dat verschil dan in gelegen is en hoe men Engelsche onregelmatige werkwoorden en Hoog duitsche declinatiën op andere wijze zal aanleeren op de school voor meer uitgebreid lager onderwijs dan op de hoogere burgerschool. Ik acht in één woord de voorgestelde regeling eene slechte regelingen zie geen reden om daar aan de hand te leenen omdat een klein gedeelte der burgerij haar belang en dat harer kinderen niet begrijpt. De heer Goudsmit. Ik ben het geheel eens met den vorigen spreker. Wij moeten een afgerond geheel, een stel van goed onderwijs hebben, waar van het eene in het andere gedeelte sluit. Heeft men dit eensheeft de ge meente gezorgd, dat er geen gaping of leemte hoegenaamd bestaat, dat de ouders in de gelegenheid gesteld zijn hunne kinderen alle trappen van het onderwijs te doen beklimmendan behoort men niet aan allerlei vooroor- deelen toe te geven. Ik kan mij begrijpen eene toegeeflijkheid voor gods dienstige bezwaren, maar het huldigen van caprices of dwaalbegrippen acht ik verkeerd; de een zal zeggen: ik wil niet mijn jongen laten studentje spelen; de ander: mijn jongen komt te laat t' huis; een derde: hij komt te vroeg 't huisen waar is het einde Wij hebben door de ondervinding ge leerd, dat de jongelingen bij den heer Japikse in den regel niet langer blijven dan tot hun 12de jaar en dat hetgeen er van mathesis geleerd wordt, bij niet-voortzetting weinig vruchten zal dragen. De heer Krantz. Ik ben het geheel eens met den vorigen spreker, en er zeer voor, de eerste beginselen op den voorgrond te stellen. Volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders gelijkt de school van den heer Japikse op de vroegere Fransche scholenwaarvan groote prospectussen werden uitgegeven, doch die velen hebben teleurgesteld. De heer Stoffels. Ik heb nog nimmer gehoord, dat er over geklaagd is, dat er bij den heer Japikse te veel onderwijs werd gegeven in het Fransch, Duitsch of Engelsch, of dat dat onderwijs te uitgebreid was. Ik moet nogmaals herhalen: wanneer wij de levende talen van de lagere scho len afnemen, noodzaken wij dan niet die klassen, die geen plan hebben hare kinderen op de middelbare school te plaatsenze er te zenden Of noodzaken wij hen anders niet, die kinderen beroofd te laten van het noo dige onderwijs in de levende talen? Ik heb hooren spreken van kinderen van twaalf jaren. Ik geloof, dat men zich vergist; want er zijn jongelingen genoeg, die eerst op hun 14e jaar de school van den heer Japikse verlaten. Maar ik voeg er bijdat velen op kantoren wenschen geplaatst te worden en hebben die dan op die hoogere klasse genoegzaam van talen en wiskunde geleerd, noodig voor die maatschappelijke betrekking. Wenschen zij daar tegen bepaaldelijk voor het middelbaar onderwijs te worden opgeleid, ten einde een hoogeren kring van wetenschappelijke ontwikkeling te erlangen, dan is de hoogere burgerschool daar, om aan dat verlangen voldoening te geven. En wat nu de kosten betreft, ik ben het met den heer burgemees ter eens, dat, wanneer men de levende talen van de lagere school afnam, er dan ook reden zou bestaan om de schoolgelden te verminderen. De heer Cock. Ik heb in den loop der discussiën als argument hooren in het midden brengen, dat het vak der wiskunde toch niet voldoende op de school van den heer Japikse werd onderwezen. Ik kan dat niet beoor- deelenmaar dan ligt dat toch niet aan onsmet andere woorden aan den Kaad. Want de wet op het lager onderwijs, die dit vak wel niet impera tief, zoo als zoo even te regt is aangemerkt, maar althans facultatief voor schrijft, veronderstelt dat het voldoende kan onderwezen worden. Dit argu ment gaat dus niet op. Overigens is het wel mogelijk, dat er abundantie van onderwijs plaats hebbeen dat b. v. op de hoogste klasse van den heer Japikse hetzelfde onderwezen worde als op de laagste der burgerschool. Doch tegen dit bezwaar zie ik niet op en daarvoor zullen onze zoo ijverige schoolcommissiën wel zorgen. Nu kan men de ouders door het opheffen der hoogste klasse van den heer Japikse misschien wel dwingen hunne kin deren naar de hoogere burgerschool te zenden ter eere van een //zamen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 6