hoefte van scholen moeten worden voorzien en van die nieuwe scholen
moeten worden bepaald voor hoeveel leerlingen zij zijn bestemd. Op eene
school nu, ingerigt voor 250 kinderen, mogen geen 300 gaan. Is hel
vroeger geschied, dan meen ik, dat wij op dien verkeerden weg niet be-
hooren voort te gaan.
De heer Stoffels. Ik acht eene juiste bepaling van het getal kinderen
voor iedere school moeijelijk. Zoodra er dan toch een tiental kinderen
meer zich aanmelden, zou men of geen gehoor aan dat verzoek kunnen
geven, of dadelijk tot den aanbouw eener nieuwe school moeten besluiten,
terwijl tijdens dien bouw het getal weder merkelijk kon verminderd zijn.
Eerst dan wanneer ervaring en tijd leeren dat het getal kinderen aanmerkelijk
toeneemt is het tijd tot den aanbouw eener nieuwe school overtegaan en
dan tijdelijk in de behoefte door een hulplokaal te voorzien. De overbe
volking van de school van den heer van der Harst, en !t geen toen door
het dagelijksch bestuur, in overleg met den heer schoolopziener en den
hoofdonderwijzer, is gedaan, waren, zoo ik meen, doelmatige maatregelen,
genomen tot dat de nieuw gebouwde school zal worden geopend. Er is alzoo
geen verzuim van onderwijs geweest, dat ligtelijk had kunnen gebeuren,
ware men aan een bepaald getal leerlingen gebonden.
De heer VAN Heukelom. Als men spreekt van het getal leerlingen
dat schoolgaat, dan is er geen quaestie van 10, maar van veel meer. Zoo als
ik reeds zeide, moet noodwendig het aantal scholieren vermeerderen; het
staat thans in geene verhouding tot de bevolking.
De heer VAN Outeren. Zou het niet zoo te vinden zijn dat in deze
verordening bepaald werd dat ten aanzien van elke reeds bestaande of later
in te rigten school het aantal leerlingen, dat hoogstens mag aanwezig zijn,
bij nadere verordeningen zal worden vastgesteld? Ik moet erkennen, dat
dit nu moeijelijk zou zijn, of liever onmogelijk.
De Voorzitter. Daardoor is het bezwaar, dat mijns inziens door den
heer Stoffels zeer teregt is gemaakt, niet weggenomen. Het kon zijn, dat
er voor het oogenblik eenige noodzakelijkheid was om een lokaal te ver-
grooten of een nieuw lokaal te bouwen, terwijl men na de vaeantie daar
volstrekt geene behoefte meer aan had, ten gevolge van het vertrek der
leerlingen. Het komt mij voor datals de tijd geboren is om tot eene uit
breiding over te gaan, zoo als de heer van Heukelom het verlangt, men
daartoe ten allen tijde gelegenheid heeft.
De heer Tollens. Als het denkbeeld van den heer van Heukelom mogt
kunnen opgaanzoude er eerst nog eene andere verordening moeten gemaakt
worden, bepalende de inhoudsmaat der schoollokalen, die men voortaan
wenschte aan te bouwen.
De heer Goudsmit. In beginsel ben ik het met de vorige sprekers eens.
Maar ik geloof, dat alles neerkomt op uitvoering. De geheele zaak is aan
den schoolopziener opgedragen; als deze ziet, dat er plaats te kort komt,
dan is hij de man om daaromtrent het dagelijksch bestuur in te lichten en
eene voordragt te doen.
De heer de Moen. Wij weten nu bij ondervinding, hoevelen er in de
scholen aanwezig zijn. En nu zou men bij elke nieuwe school de voetmaat
kunnen opgeven voor iederen leerling.
De heer Hubrecht. De heer de Moen volgt juist de cijfers, die in de
vorige verordening bepaald waren. Daarvan is echter afgeweken; de plaats
ruimte door de kagchels en later geplaatste tusschenschotten ingenomen
maakte dat het getal, in de verordening bepaald, daar niet konde geplaatst
worden. Zal nu bij het bepalen van een maximum dat op de school mag
komen, zoodra zich acht a tien kinderen meer aanmelden, eene nieuwe
school moeten gebouwd worden? Ik zoude dit onraadzaam achten. Veeleer
dan een hulplokaal ingerigt, en mogt dan blijken, dat zich voortdurend
meer leerlingen aanmelden en de behoefte aan uitbreiding zich doet ge
voelen, eerst dan zoude ik daartoe willen overgaan.
De heer de Moen. Wij weten toch nu, hoeveel leerlingen er gevoegelijk
in iedere school kunnen worden geplaatst.
De heer van Heukelom. Als nu dit artikel aangenomen wordt en als
onder letter d alzoo wordt goedgekeurd, dat er twee scholen zullen zijn,
dan moet ik vragen, of men daardoor ook moet gecenseerd worden zijne
goedkeuring te hechten aan het voorstel van Burgemeester en^ Wethouders
ten aanzien van de meisjesscholen in de concept-verordening n°. 2. Ik zou
mij daarmede niet kunnen vereenigen. Ik zou verlangen hier te lezen //drie
scholen, eene voor jongens en twee voor meisjes."
De heer Hubrecht. Over het lokaal, waarin de school van jufvrouw
Renssen wordt gehouden, zijn reeds vaak klagten gehoord, en toch heb ik
dikwijls vernomendatwaar enkele ouders over de benaauwdheid in de
lokalen, weder anderen over te groote luchtigheid en togt klaagden. De
geachte hoofdonderwijzeres van hare zijde doet allesom tusschen de school
uren, men kan er zich dagelijks van overtuigen, de lokalen frisch en luchtig
te houden. Burgemeester en Wethouders ziju toch bij den strijd van mee
ning die hier bestonden vooral ook om aan den wensch der schoolcom
missie te gemoet te komenbedacht geweest, om een ruimer lokaal te vinden.
Bij het ontwerpen dezer verordening hadden zij zich voorgesteld, om de
school thans in gebruik bij jufvrouw Jesse, voor een deel te vergrooten
(deze school is thans 17 el lang), en die te brengen op 21 el, zoo als eene
teekening, die heden in de leeskamer is opgehangen, aantoont, en dan de
kagcheldie nu in het midden staat, weg te nemen, een glazen tusschenschot
te plaatsenen in ieder lokaal een kagchel (dan voorzeker zoude dit een zeer
ruim en luchtig lokaal worden) en dan deze school voor jufvrouw Renssen
te bestemmen. Voorts eene geheel nieuwe school voor jufvrouw Jesse te
bouweningerigt voor 300 kinderen. Achter de zoo even genoemde te ver
bouwen lokalen zoude nog genoeg ruimte overblijven, om die school te
stichten; alleen zoude een deel van den tuin achter de stads-apotheek gele
gen hiervoor moeten worden ingenomen. De genoemde teekeningen duiden
ook de ligging aanterwijl door het plaatsen van twee glazen schotten drie
lokalen, ieder voor 100 kinderen ingerigt, zouden verkregen worden. Ook
toonen de teekeningen aandat voor de ventilatie door luchtkokers in alle
lokalen is voorzien. Zoo doende zouden de meisjesscholen le en 2C klasse
op eene afdoende wijze zijn ingerigt. Wat nu de kosten aangaat, hiervoor
zoude eene som van f 20000 moeten worden uitgetrokken, waartegen, echter
overstaat de opbrengst bij verkoop van het huis, nu de school van jul
lie.
vrouw Renssen, welk pand, naar ik van deskundigen heb vernomen, wel op
eene waarde van f 8000 kan worden gesteld.
De heer van Heukelom. Ik dank den heer Hubrecht voor de gegevene
inlichtingenmaar wij verschillen eenigzins over het gebruik van het woord
school. Mijne vraag is, of het nu zullen zijn twee verschillend gediri
geerde zaken.
De Voorzitter. Gij bedoelt, als art. 2 is aangenomenof daai-
door tevens is aangenomen, dat er slechts eene directrice zal zlJn-
is zeker ons denkbeeld, maar toch om voor elke klasse eene hulponderwij-
zeresse aan te stellen. Burgemeester en Wethouders zijn er bepaald tegen
om twee hoofd-onderwijzeressen aan te stellen. Zij achten het tocu met
alleen beter, dat er maar één hoofd zij in het belang der zaak zelve, mam
ook uit een financiëel oogpunt. Wanneer er toch twee hoofd-onderwijzeres
sen moesten zijn, waarvan het tractement voor de eene is bepaa op
f 1500, zou dat van de andere wel moeten zijn f 1300 daargelaten de
vergoeding voor huishuur aan beiden te verstrekken. Dat zijn hunne e-
zwaren.
De heer van Heukelom. Dan moet ik mij tegen art. 2 verklaren.
De heer Cock. Zou het dan misschien niet beter zijn dat punt nog
aan te houden tot na de beslissing over concept n°. 2, ten einde de dis-
cussiën niet vooruit te loopen?
De Voorzitter. Ik zou een ander voorstel doen, om namelijk liever
art. 3 van het 2Je concept het eerst te behandelen.
De heer Goudsmit. Ik geloof niet, dat dit noodig is. Dc heer van
Heukelom heeft eene bedenking gemaakt, die ik met geloof toepasselijk te
zijn op art. 3.
De heer van der Hoeven. Ik wilde hetzelfde zeggen. Ik zie met in
dat door de opvatting van den heer van Heukelom het artikel onnoodig
zou zijn, daar toch altijd het minimum bepaald wordt.
De heer Goudsmit. Over het minimum is de geheele Raad het eens.
Art. 2, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt met 16 tegen
3 stemmen goedkeurd.
Tegen hebben gestemd de heeren Scheltema, van Heukelom en Hartevelt.
Art. 3 luidt aldus:
In de scholen vermeld bij art. 1letter a en b, wordt onderwijs gegeven
in de vakken, bedoeld bij art. 1 der wet van 13 Augustus 1857 (Staats
blad n°. 103), onder ai en n, en voor de twee hoogste klassen ook in p.
In de school voor jongens, vermeld bij letter c, in de vakken bedoeld
onder ai, k, voor zooveel het fransch betreft, l, k en o.
In de school voor meisjes, vermeld bij letter e, in de vakken bedoeld
onder ai, k, voor zooveel het fransch betreft, n en p.
In de schoof voor jongens, vermeld bij letter d, in de vakken bedoeld
onder ai, k, l, n en o.
In de school voor meisjes, vermeld bijletter d, in de vakken bedoeld
onder ai, k, n, o en p.
De heer du Rieu. Wij zien bovenaan den omvang van het onderwijs
aangewezen. Die omvang nu wordt hier, in dit artikel, door letters aan
geduid. Mij dunkt, dat kon wel wat worden uitgebreid, door de leervak
ken er bij te voegen. Dan was het gemakkelijk te zien, welk vak be
paaldelijk in iedere school wordt onderwezen. Een ieder heeft zoo de wet
niet voor zich om al dadelijk te weten, welke vakken onder die letters be
doeld zijn.
De Voorzitter. Wij hebben de wet gevolgd; en die er prijs op stelt
te weten, welk vak bepaaldelijk bedoeld is, zal zich de wet kunnen aan
schaffen.
De heer ""de Moen. Ik vind het voorstel van den heer du Rieu zoo on
gegrond niet. Ik voor mij ben niet zoo bedreven m de wet om terstond
te weten, welke leervakken met iedere letter bedoeld zijn.
De Voorzitter. Ook ik zou voor de vakken, onder de verschillende
letters vermeldde wet wel eens moeten nazien.
De heer de Moen. Anderen zijn nog minder bedreven in de wet. Maar
als die bijvoeging erj alsnog, in opgenomen wierd, zou het zeker duidelij
ker zijn.
Het voorstel van den heer du Rieuhetwelk voldoende ondersteund is
in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt verworpen me 13 tegen 6
stemmen.
Voor hebben gestemd de heeren Scheltema, du Rieu, van der Hoeven,
de Moen, ten Sande en Meerburg.
Dc heer van der Hoeven verlaat de vergadering.
De heer Krantz. Het blijkt uit de memorie van toelichting, dat er
een verschil van opvatting bestaat tusschen Burgemeester en Wethouders en
de schoolcommissie. De commissie meent, dat het onderwijs in de wis
kunde, de Engelsche en Duitsche talen kan wegvallen, daar hierin genoeg
zaam voorzien is bij de laagste klasse van de hoogere burgerschool. De
zaak kon dus daardoor aanmerkelijk worden vereenvoudigd. Ik deel die
zienswijze geheel. De ondervinding heeft geleerdhoe moeijelijk het is
geschikte onderwijzers in vreemde talen te krijgen. Ik vereenig mij daarom
geheel met de opmerking van de schoolcommissie.
De Voorzitter. VVat de schoolcommissie wenscht is, naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders, in strijd met de wet. De wet geeft be
paald op, wat er moet onderwezen worden, het l'ransch, Duitsch, Engelsch
en wiskunde. Ik wil niet zeggen dat, als eerst het middelbaar onderwijs ware
geregeld, de wet hierin niet had kunnen voorzien. Maar wij hebben eerst
de wet op het lager onderwijs gekregen, en ik geloof, dat wij daarvan niet
mogen afwijken. Maar een tweede bezwaar is dit. Burgemeester en Wet
houders meenen, dat, wanneer men hier het onderwijs in de vreemde talen
niet opnam, men de ouders als het ware zou dwingen hunne kinderen op
de hoogere burgerschool te plaatsen. Het zou toch hard zijn de hoogere
burgerschool te moeten bezoeken om Duitsch of Engelsch te leeien. Het
20