ven zijn schoolgeld aan de stad kost ongeveer f 9 (misschien kan het iets verschillen); dit bedrag is bij elke hoogere school klimmende en kom ik eindelijk tot het gymnasium, dan zie 'ik dat elke leerling behalve zijn schoolgeld aan de stad kost f 500. De Voorzitter. De heer Scheltema heeft als bewijs het gymnasium bij - gebragt. Daar is op dit oogenblik geen sprake van. Ik geloof, dat op de meeste plaatsen in ons vaderland de gymnasia niet in gunstigen toestand verkeeren. Wat de vraag van den heer du Rieu betreft, of het het voor nemen is om de bestaande lokaliteit van de meisjesschool te behoudenkan ik thans zeggendat het plan niet is om dat lokaal te bestendigen. Er zou een groot lokaal worden ingerigt, in twee afdeelingen verdeeld, daar het uitzigt geopend is, dat er meer toevloed van meisjes zal zijn. Ik geloof, voor zoover ik heb kunnen nagaan in den korten tijd, dat ik hier ben dat het grootste bezwaar tegen die school voornamelijk gelegen is in gemis aan ruimte, en daarin zou alsdan ruimschoots worden voorzien. De heer Tollens. Naar aanleiding dier toelichting wenschte ik eene vraag te doen. Zal er namelijk, bij de verlangde uitbreiding dezer school, alweer een nieuw gebouw worden opgerigt, en andermaal een belangrijk kapitaal ten beste gegeven? De Voorzitter. Straks zal daaromtrent nader het plan worden mede gedeeld. De heer de Eremery. De heer Scheltema heeft bij zijne berekening twee jaren dooreen genomen, de geraamde ontvangsten over dit jaar, en de kosten volgens de concepten thans in behandeling. Ik aeht dit minder juist. Ik heb bepaalde cijfers genomen uit de rekening van 1865, en dan moet ik herhalen, dat de school van den heer Japikse en van mej. Renssenalsik mij zoo eens mag uitdrukken, zich zelve bedruipen. Ik voeg er bij, dat ik de verhooging van tractementen zeer noodzakelijk acht, tegenover de ver laging voor de hulponderwijzers van de 3e en 4e klasse. Wordt die verhoo ging niet toegekend, dan vrees ik dat vele jongelingen zullen teruggehouden wor den om in deze gemeente hunne loopbaan te beginnen. Ik vertrouw bovendien, dat, als de concept-verordening wordt aangenomen, het getal leerlingen, dat van 103 tot op 80 is teruggegaan, allengs weer vermeerderen zal en binnen een niet zeer verwijderd tijdstip 120 of meer bedragen zal. De heer Meerburg. De heer Goudsmit heeft de school van den heer Eichman aangehaald. Maar dan vraag ik: werd daar dan in alle die vakken onderwijs gegeven als nu op de openbare school? De heer Goudsmit. Ja. De heer van der Hoeven. Men heeft gesproken van hooge schoolgel den. Maar dan moet ik zeggen, dat het wel mijne aandacht heeft getrok ken dat de schoolgelden hier zoo hoog uitmuntendoordien zij bijzonder laag zijn. Als de schoolgelden hier ter stede vroeger te laag waren, dan kunnen zij niet tot maatstaf dienen van t geen wij nu zullen bepalen voor de openbare scholen. De Voorzitter. Indien niemand meer het woord verlangt over de alge- meene strekkingworden de beraadslagingen daarover door mij gesloten en zal ik nu de discussie openen over de afzonderlijke artikelen van de VERORDENING bepalende liet getal der scholen waarin openbaar lager onderwijs wordt gegevenhet aantal leerlingen en den omvang van het onderwijs binnen de gemeente Leyden. Ik zal verzoekendat die heerendie aanmerkingen of bedenkingen heb ben mij het woord vragenopdat niet noodeloos de behandeling der zaak te zeer worde opgehouden. Ik open alzoo de beraadslaging over art. 1. De heer Cock. Omtrent den titel der verordening wenschte ik alleen te doen opmerken het volgende: die titel luidt, even als die der nog vigerende verordening, Verordening bepalende het getal scholen waarin openbaar lager onderwijs wordt gegeven, het aantal leerlingen en den omvang van het on derwijs binnen de gemeente Leyden." Nu echter de bepaling van het ma ximum van het getal leerlingen door den ontwerper dezer concept-verordening, en wel naar mijn inzien teregt, is weggelaten, zijn de woorden het aantal leerlingen" geheel overbodig en onjuist. Zoude het dus niet goed zijn die woorden alsnog weg te laten? De Voorzitter. Ik geloof dat uwe opmerking zeer juist is. De heer van Heukelom. Ik acht juist het behoud dier vermelding wenschelijk en wenschte dan ook een artikel te hebben opgenomen, waarin het aantal leerlingendat elke school mag bevatten en dat niet zou mo gen worden overschreden, wierd opgenomen. Het is dan toch gebleken, dat, onder anderen, de schoollokalen voor on- en minvermogenden overbe volkt waren, zoodat men een gedeelte der leerlingen in de Baaihal heeft moeten plaatsen. Alvorens men tot dien maatregel besloot heeft er gerui- men tijd een toestand bestaan, die zeer zeker allernadeeligst moet ge weest zijn voor de gezondheid zoowel van de leerlingen als van de onder wijzers. Ik zou het derhalve in beider belang allezins raadzaam achten dat daartegen werd gewaakt. De Voorzitter. Ik zou u dan verzoeken nader het voorstel te willen doen, als de overige artikelen zijn afgehandeld. Wanneer dan ingevolge uw voorstel een nieuw artikel mogt zijn aangenomenbevattende vermelding van het aantal leerlingendan zou de aanhef der verordening alsnog kun nen veranderd worden. De heer van Heukelom. Wanneer de aanhef reeds nu wordt goedge keurd zonder die vermelding wordt, dunkt mij, de zaak geprejudicieerd. De Voorzitter. Er staat toch niets in het concept van het aantal leerlingen. De heer van Heukelom. Het behoort toch wel degelijk reeds in den aanhef voor te komen. De Voorzitter. Maar er komt niets van voor in eenig artikel. De heer van Heukelom. Maar ik wilde juist daartoe nog een afzonder lijk artikel hebben opgenomen, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Als uw denkbeeld mogt worden verwezenlijkt, kan nog de titel der verordening worden aangevuld. De heer Cock. Mijnheer de Voorzitter, ik wenschte alleen nog even in het midden te brengendat ik mijne opmerking omtrent den titel dezer concept-verordening alleen gemaakt had, omdat ik opgemerkt had, dat zij geene bepaling omtrent het aantal leerlingen vermeldde. Mogt er echter ten gevolge van een gedaan voorstel eene dergelijke bepaling in gebragt worden dan spreekt het wel van zelf, dat de oorspronkelijke titel kan blijven. De heer Goudsmit. Gelijk de heer van Heukelom zich zal herinneren hebben wij in de vergadering van de schoolcommissie over dat punt gespro ken maar heeft men eindelijk besloten tie regeling daarvan te moeten over laten aan Burgemeester en Wethouders, daar het ons moeijelijk toescheen het aantal leerlingen met naauwkeurigheid te bepalen. Wij meenden boven dien dat het toezigt der scholen speciaal op dit punt is opgedragen aan den schoolopziener, die, naar bevind van zaken, waar het hem noodig toe schijnt, de vereischte voordragt zal doen. Bij dit door de meerderheid der schoolcommissie beaamd denkbeeld blijf ik voor mij volharden. De heer van Heukelom. Hetgeen de heer Goudsmit daar heeft mede gedeeld, wil ik gaarne aannemen. Het toeval heeft gewild, dat ik de laatste vergadering der schoolcommissie niet heb bijgewoond. Maar ik meende, dat in eene vroegere vergadering juist het tegendeel was besloten en mijne aanteekeningen geven mij daartoe aanleiding. Het blijft dan ook mijne individuele opinie, dat eene dergelijke bepaling noodzakelijk is. De Voorzitter. Er is reeds vroeger opgemerkt, en teregt, dat het onderzoek der stukken, deze aangelegenheid betreffende, eene mer d boire was. Daardoor was mij ontgaan wat in de memorie van toelichting op art. 3 gezegd wordt, namelijk: //Daar het niet blijkt dat wettelijk gevorderd wordt in de verordeningen het aantal leerlingen voor iedere school aan te geven, heeft men gemeend dit voorschrift, bij het aanwezig zijn der noodige scho len, te kunnen weglaten, terwijl het bij de invoering der wet zijne nut tigheid had." De heer van der Hoeven. In allen gevalle kan, naar mijn idee, die bepaling niet wel in de verordening voorkomen. Wij kunnen moeijelijk het aantal leerlingen in iedere school bepalen. Ik vind het daarom met den heer Cock veel beter die vermelding ook in het hoofd der verordening we°- te laten. Wij kunnen des noods wel een maximum, maar niet het juiste getal bepalen. De Voorzitter. Ik stel dan voor, de woorden: //liet aantal leerlingen" weg te laten. Wordt besloten in den titel der verordening bedoelde woorden weg te laten, waarna de beraadslaging geopend wordt over de artikelen. Art. 1 wordt aldus goedgekeurd //Openbaar lager onderwijs wordt binnen de gemeente Leyden gegeven in a. scholen voor gewoon lager onderwijs voor onvermogenden b. scholen voor gewoon lager onderwijs voor minvermogenden; c. scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2d° klasse; d. scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs der lst0 klasse." Art. 2 luidt aldus </Het getal dezer scholen is minstens voor die in art. 1, onder a. twee; b. twee c. twee, ééne voor jongens; ééne voor meisjes d. twee, ééne voor jongens, ééne voor meisjes." De heer de Moen. In art. 3 der verordening, die nog in werking is, vind ik het maximum der leerlingen in iedere school opgegeven. Ik vind dat zeer nuttig en goed. Ik spreek er nu van, omdat dat art. 2 nu nog is art. 3 van de bestaande verordening. De Voorzitter. Maakt de heer de Moen er een voorstel van? De heer de Moen. Ja, mijnheer de Voorzitter, omdat ik de zaak wen schelijk vind in het belang van de gezondheid, en opdat er niet te veel leerlingen te gelijk op ééne school vereenigd zouden zijn. De Voorzitter. Ts het wel noodig, daar die scholen toch zijn open baar en een ieder in de gelegenheid is er den staat van zaken na te gaan? Een ieder zal zich toch zelf kunnen overtuigen, of de nieuwe regeling vruchten draagt. En zoo het geval zich mogt voordoendat daartoe aanleiding bestaat, zullen de ouders, die betalen, klagen, en dat zal van zelf aanleiding geven om de scholen te vergrooten. Ik geloof overigens, dat men de regering van Leyden niet beschuldigen zal dat zij niet met ruime hand is te werk gegaan in het bouwen van schoollokalen. De heer de Moen. Welke reden bestond er dan vroeger om die bepaling op te nemen? De Voorzitter. Toen gold het eene nieuwe regeling; maar nu mar cheren de zaken. Zijn de scholen niet goed, dan zullen zij van zelve wor den verlaten. De heer Krantz. Ik deel zeer het bezwaar van den heer de Moen, maar ben eenigzins gerust gesteld door de mededeeling van den heer Goudsmit, dat de schoolopziener daar is om tegen misbruiken te waken. Wel is waar heeft de ondervinding ook bij de school van meisjes van jufvr. Renssen geleerd, dat klagten niet altijd worden verhoord, maar bij deze verordening de zaak te regelen acht ik niet mogelijk. De heer Meerburg. Ik deel geheel de meening van den heer de Moen dat het wenschelijk is om het getal leerlingen te bepalen. De heer van der Hoeven. Ik geloof toch inderdaaddat de zaak zeer moeijelijk is. Wij kunnen wel het getal scholen bepalenmaar het getal kinderen voor elke school kunnen wij niet vaststellentenzij vooraf de lokaliteit bepaald worde. Gaan wij eenmaal een zeker maximum bepa len, dan moeten wij telkens, als er meer leerlingen aanwezig zijn, de verordening veranderen. Zou dus de heer de Moen niet, bij nader inzien zijn voorstel kunnen intrekken? De heer van Heukelom. Ik ben het niet eens met den heer van der Hoeven. In art. 2 staat, wat het getal scholen betrefthet woord minstens. Wat ik nu verlang is, dat men ten aanzien van de thans bestaande scho len opgeeft, hoeveel plaats daar is, en dat, als de behoefte daartoe blijkt te bestaaner meer scholen zullen worden opgerigt. Ik heb de overtui ging dat het aantal scholieren hier ter stede nog zeer zal vermeerderen en ik zou mij verheugen indien die tijd spoedig aanbrak; alsdan zal in de be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 4