Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze te stellen in banden van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën. 4°. Adres van Mr. H. W Stuftken, daarbij verzoekende, als eerstdaags deze gemeente zullende verlaten, het ontslag als lid der plaatselijke School commissie. Wordt beslotenovereenkomstig de voordragtdit te stellen in handen der plaatselijke Schoolcommissie. 5°. Adressen van de Wed. H. Omvlee, geb. Molet, en de Wed. J. L. van der Noordaageb. Lieftink daarbij verzoekendede eerstein het genot te blijven van het aan haren man toegelegd wachtgeld, en de laatste, om dit over het loopende kwartaal geheel te mogen genieten. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën. 6°. Adres van S. Vissering c. s., daarbij voorstellende gedeeltelijke dem ping van het Rapenburg, met aanhoorige werkzaamheden. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, met uitnoodiging om zulks met de plan nen tot de waterverversching simul et semel te behandelen. 7°. Adres van Commissarissen der Vennootschap "Leidsche Broodfabriek," betreffende het aanplempen in den singel, het aanleggen van een duiker en de schoeijing. 8°. Adres van Gebr. van Wijk en C°., tot het leggen van eene waterlei ding op het Levendaal. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders. 9°. Missive van de plaatselijke Commissie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs, daarbij haar voorstel intrekkende tot het uitstellen der overgangs-examina, vermits de reden daarvoor voor een gedeelte is weggenomen. Deze missive luidt als volgt "Leyden26 Junij 1866. De plaatselijke Commissie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs alhier heeft de eer ter uwer kennis te brengendat zij het voor stel, vervat in hare missive van 19 Junij jl. n°. 73, betreffende het uit stellen der overgangs-examina aan de Hoogere Burgerschool, intrekt, daar de reden die haar noopte dit voorstel te doen, zooal niet geheel, dan toch voor een gedeelte is weggenomen. De Commissie voornoemd, P. L. Ryke, Voorzitter. J. van Heükelom, Secretaris." Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze voor kennisgeving aan te nemen, terwijl daardoor tevens vervalt n°. VII der op heden aan de orde gestelde onderwerpen. 10°. Adres van P. Kooreman, om vergunning tot het behoud van zijn magazijn van beenderen aan het Levendaal. Wordt besloten, overeenkomstig de voordragt, hierop over te gaan tot de orde van den dag, als behoorende, ingevolge Kon. besluit van 31 Januarij 1824, tot de bemoeijingen van het dagelijksch bestuur. 11°. Adres van A. Couvée, tot het leggen van een duiker door den straatweg, voor zijn koffijhuis Zomerzorg, ter bekoming van versch water. De Voorzitter. Omtrent dat adres is heden morgen bij Burgemeester en Wethouders het rapport der Commissie van Fabricage ingekomen. Ik zou er zeer prijs op stellen, dat deze zaak, ofschoon niet aan de orde ge steld, nog heden wierd afgedaan, daar men thans bezig is aan de verstra- ting van den weg en, als de zaak heden niet wierd afgedaan, de straat later weder zou moeten worden opgebroken. Wordt besloten tot de dadelijke behandeling dezer zaak over te gaan. Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud »Wij hebben de eer u bij deze over te leggen een adres van A. Couvée, waarbij hij verzoekt in den straatweg buiten de Rijnsburgsche poort een duiker te mogen leggen, ter bekoming van versch water in de sloot voor het stations-koffij huis Zomerzorg. Na de Commissie van Fabricage te hebben gehoordwier rapport tevens hierbij wordt gevoegd, bestaan bij ons tegen de inwilliging van dat verzoek geene bedenkingen en vinden wij mitsdien volkomen vrijheid u te raden, den adressant de gevraagde toestemming te verleenen, tegen betaling eener jaarlijksche recognitie van 1.B0 en onder de verder door de Commissie aangegeven voorwaarden." Het rapport van de Commissie van Fabricage luidt als volgt: ,rDe Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van A. Couvée te berigtendat bij haar geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van zijn verzoek°, om in den straatweg buiten de Rijnsburgsche poort een duiker te leggen, voor zijn gebouw Zomerzorg, ten einde versch water uit de sloot "aan de overzijde te verkrijgen in de sloot loopende tusschen den weg en zijn gebouwmits onder de volgende voorwaardenals 1®. dat de duiker, zijnde eene ijzeren buis van tien duim wijdte op de middellijn, worde gelegd, afgesloten en gebruikt overeenkomstig de voor schriften van het daartoe bevoegde polderbestuur} 2°. dat de weg en het voetpadzoover het noodig isopgebroken tot het leggen van den duiker, weder in behoorlijken staat worde hersteld en voortdurend tegen alle verzakking verzekerd} B®. dat voor deze vergunning jaarlijks worde betaald een regt van ƒ1.50 bepaald bij art. 3, n°. 10, van het tarief, vastgesteld den 5 Maart 1857. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is: I. Benoeming van een leeraar voor de Fransche taal en letterkunde aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. De heeren Holtz, van Heukelom en Goudsmit worden door den Voor zitter aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De heer van der Hoeven. Ik wenschte over deze benoeming nog wel even het woord, mijnheer de Voorzitter. Ik heb de gewijzigde voordragt gezien en daarin gelezen, dat Burgemeester en Wethouders zich refereren aan hetgeen door den lieer Steyn Parvé is gezegd. Dat is mij eenigzins vreemd voorgekomendaar de heer Steyn Parve altijd gesproken heeft in de ver onderstelling, dat de heer Lambert niet kon benoemd worden. De in specteur is dan ook altijd van dat begrip uitgegaan, en daarop schijnt de voordragt te zijn gegrond. Ik heb verder geen bepaald gevoelen van den inspecteur in dat stuk gevondendan alleen over zeker boekwerkjedoor den heer Lambert geschreven en waarover de inspecteur minder gunstig denkt. Nu weet ik niet, wat eigenlijk voor het gevoelen van den inspecteur te houden is, en of hij van het gevoelen is van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. Een der punten van bezwaar, die de heer inspecteur tegen den heer Lambert had, betrof het klassikaal onderwijs. Tot nog toe he'eft de heer Lambert geen klassikaal onderwijs gegeven, en dat was voor den inspecteur een groot bezwaar. De heer van der Hoeven. Dat was inderdaad eene overtolligheid, als de inspecteur eenmaal gezegd haddat de man niet kon benoemd worden. Het is daarmede gesteld even als met het verhaal aangaande de verkla ring van een stedelijk bestuur, dat in Pruissen zooals ik meenzich in de vorige eeuw met vele redenen verontschuldigde waarom er niet bij 's vorsten intrede te zijner eer zou geschoten zijn, en waarvan de laatste was, dat men geene kanonnen had. Maar ik heb er niets verder over te zeggen. De heer de Moen. Wordt er over die benoeming geen rapport voorgelezen? Van de voordragt geschiedt hierop voorlezing. Zij bevat de volgende namen: Fritz Ami Mutruxte Utrecht, Charles Séraphin Hermann Lam bert, te Amersfoort, Laurent Hendrik Styns, te Maastricht. Alsnu tot de benoeming overgaandeis de uitslag dat op de hee ren F. A. Mutrux en C. S. H. Lambert elk 10 stemmen worden uitgebragt, weshalve de stemmen staken, waarna, ingevolge het bepaalde bij art. 51 der gemeentewet, bij het lot de heer C. S. II. Lambert als benoemd wordt aangewezen, II. Staat van af- en overschrijving op de gemeentebegrooting van 1865. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. III. Overeenkomst met het Rijk betreffende den grond bij de Rijns burgsche poort. De Voorzitter. De acte van overeenkomst, zoo als die door de beide commissiën geredigeerd isheeft ter visie gelegen. Ik stel voor die acte goed te keuren. Dienovereenkomstig wordt besloten. IV. Adres van C. J. van Vliet, houdende verzoek om gedeeltelijke af wijking van 71, al. 6van het bestek tot den bouw der hoogere burgerschool. Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud: »Op het hiernevens gevoegd adres van C. J. van Vliet hebben wij de Commissie van Fabricage gehoord, die, blijkens het ten deze overgelegd advies, geen bezwaar maakt hem f 2000 in voorschot op den eerstvolgen- den betalingstermijn te verleenen. Ook wij achten ons hiermede te kunnen vereenigente meer daar hem blijkens het bestek moet uitbetaald worden de eerstvolgende termijn 9179.40, op 1 April 1867 4589.70, en de gemeente daarin alsnog genoegzamen waarborg overig houdt." De Commissie van Financiën raadt overeenkomstig het voorstel van Bur gemeester en Wethouders te besluiten. De heer Hartevelt. Mag ik vragenwanneer de termijnwaarop nu geanticipeerd wordt, verschijnt? De Voorzitter. Met L September. De heer Hartevelt. Hoe groot is het bedrag? De Voorzitter, 9000. De heer Hartevelt. Ik vind het altijd gevaarlijk een aannemer eerder te betalen dan het bestek aanwijst. Een aannemer kan fout gaan en de leveranciers van materialen gronden zich op het bestek. Als zij nu dien ten gevolge beslag willen leggen op een betalingstermijn, en het blijkt dat die reeds ten deele of geheel vóór den vervaltijd betaald is, dan wordt de stad noodwendig in moeijelijkbeid gebragt. In Amsterdam heeft zich jaren geleden het geval voorgedaan, dat den aannemer reeds de 8e en 4e termijn was uitbetaald, toen eerst de 2® was verschenende aannemer ging fout, en het zedelijk ligchaam werd met processen gedreigd, en kwam er met schade af. De aannemer, van wien thans sprake is, is misschien door en door solide, alleen schijnt hij thans in geldverlegenheid te verkeeren. Ik spreek hier ook niet tegen den persoonmaar tegen de zaakliet geldt hier een principe. Ik vraag of het voorzigtigof het wijs gehandeld isde stad in mogelijke moeijelijkheden te brengen, door van de gemaakte overeen komst af te wijken. De heer Goudsmit. Ik heb een gelijk bezwaar als de heer Hartevelt, maar niet zoozeer met het oog op de leveranciers, als veeleer op de borgen. Bij eventueel onvermogen van den schuldenaar, zouden de borgen wel eens kunnen beweren ontslagen te zijnomdat zij door ons toedoen niet meer in alle de regten van den aannemer kunnen worden gesubrogeerd. Ik vrees dus voor moeijelijkheden en verwikkelingenals wij van het oorspronkelijk bestek afwijken. Te Amsterdammeen ikheeft eens de stad wegens eene dergelijke zaak groote moeijelijkheid ondervonden en vele procedures moeten voeren. Ik geloof, dat het wenschelijk is deze zooveel mogelijk te vermijden. De heer Krantz. Als lid der Commissie van Financiën was mijn advies o-eo-rond op de gunstige rapporten zoowel betreffende de werkzaamheden als den persoon, en aangezien uit de tegenwoordige omstandigheden geldelijke verlegenheid ligtelijk ontstaan kan, heb ik geen bezwaar gemaakt, de toestemming van het verzoek aan te raden. De heer de Fremery. Ik zou in overweging willen geven, om alsnog de toestemming van de borgen te vragen en, als er bij hen geen bezwaar tegen het toekennen van een voorschot bestaat, zou ik wenschen daarvan te doen blijken in de quitantie. Men heeft dan althans van dien kant geen moeijelijkheid te vreezen. Voor mij zeiven zie ik er overigens ook minder bezwaar inomdat er slechts een klein gedeelte van den eerstvolgenden ter mijn zal worden verstrekt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 2