HANDEL» VAN DIN GEBEENTIRAAD VAN LEÏDEN. 15. Zitting van Bonderdag 28 Junij 1866, geopend des namiddags te 1 ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heerenStoffels, HoltzTollens, Krantz, du Rieu, Cock, de Fremery, Hoog, Hubrecht, van der Hoeven, de Moenten Sande, Wttewaall, Meerburg, van OuterenScheltema, van Heukelom, DriessenHartevelt en Goudsmit. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 14 Junij 11. worden gelezen en goedgekeurd. Alvorens tot de werkzaamheden over te gaanwordt de vergadering voor eenige oogenblikken met gesloten deuren voortgezet. De deuren heropend zijnde, deelt de Voorzitter mede: 1 Verslag van het bezoek in de Vereenigde Gast- en Leprooshuizen op den 220u dezer maanddoor eene commissie uit het collegie van dage lij ksch bestuur j en dito van het bezoek in het R. Cath. wees- en oudeiie- denhuis, op den 25en dezer maand. Deze stukken zijn van den volgenden inhoud: "Op heden den 22en Junij dezes jaars hebben wij Dr. W. C. van den BiandelerBurgemeester, en Mr. C. W. Hubrecht, Wethouder, als gecom mitteerden uit het collegie van dagelijksch bestuur, ter voldoening aan ar tikel 179, litt. der gemeentewet, ons begeven naar het lokaal der Ver eenigde Gasthuizen in de Vrouwenkamp en werden aldaar ontvangen door 1IH. Gecommitteerden tot het beheer der Vereenigde Gasthuizen met hun secretaris, benevens den geneesheer en den heelmeester van het stedelijk ziekenhuis. Door de zalen rondgeleidhadden wij alle reden om te roemen de goede inrigting der zalen, de reinheid en de luchtigheid die aldaar heerschte, en de wijze waarop de ziekendie ten getale van 32 zich aldaar bevonden werden verpleegd, zoodat wij gaarne hulde deden aan den ijver en het toe- zigt van het beheer en bestuur. HH. G-ecommitteerden deelden ons mede, dat zij er op bedacht waren om de huisjes op de binnenplaats, ter zijde van de poort, in te rigten voor hen die tijdelijk wegens sporen van krankzinnigheid moesten worden afge zonderd en zulks ter vervanging der lokalenhiervoor bestemdin de poort toegang gevende tot het Werkhuis, en zij meenden dat hierdoor eene belangrijke verbetering zoude worden verkregen. Vervolgens inzage genomen hebbende van de boeken tot het beheer der gasthuizen en van de stads-apotheek is ons geblekendat alles in de beste orde was en de dienst van 1866 tot op heden opleverde een voordeelig saldo van 1802.19 wat de gasthuizen, en f 333.921 wat de stads apotheek betreft. Wij mogten niet nalaten ons bezoek te eindigen, zonder onze te vredenheid en erkentelijkheid te betuigen over de voortreffelijke wijze waarop deze instelling der gemeente wordt bestuurd, en het belang daarvan voort durend aan HH. Gecommitteerden met vertrouwen aan te bevelen. v. d. Brandeler. C. W. Hubrecht." "Burgemeester en Wethouders vernomen hebbende, dat onderscheiden kinderen uit het R. C. wees- en oudeliedenhuis door de cholera werden aan getast, hebben hieruit aanleiding genomen om in dat gesticht een onder zoek te doen, in hoeverre op de ligging aldaar aanmerkingen waren te maken. Zij hebben daartoe dat gesticht bezocht op Maandag 11. den 25e» dezer maand, en het is hun bij die gelegenheid gebleken dat, hoewel het wen- schclijk ware dat aldaar meerdere ruimte voor de verpleging der kinderen konde worden afgestaan, echter op de verpleging dier kinderen geene aan merkingen zijn te makendat de meerdere praedispositie dezer kinderen voor deze ziekte schijnt te moeten toegeschreven worden daaraan, dat de mazelen in dat gesticht hebben geheerscht en aan deze de meerdere vat baarheid voor de cholera is toe te schrijven. Voeding en verpleging laten weinig of niets te wenschen overig en wij waren alzoo verheugd u in deze openbare vergadering te kunnen mededee- len, dat aan de geruchten geen geloof in deze kan worden gehecht. Burgemeester en Wethouders van Leyden, v. d. Brandeler, Burgemeester, v. Puttkammer, Secretaris. Beide verslagen worden voor kennisgeving aangenomen. 2°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidhol land, van den 13/19 Junij dezes jaars, B. n°. 3577 (3de afd.)G. S. n°. 7 waarbij wordt goedgekeurd het raadsbesluit van den 24"> Mei bevorens' tot den openbaren verkoop van het woonhuis en de stalling buiten de voor malige llarepoort; doch, alvorens goed te keuren het raadsbesluit van dezelfde dagteekening tot den verkoop der poortkantorenvoor afbraak wordt verlangd het besluit dat deze alsnog, ingevolge art. 230 der gemeentewet, aan de publieke dienst worden onttrokken. De Voorzitter. Ik stel voor,- het eerste gedeelte dezer dispositie voor kennisgeving aan te nemen, en, wat het tweede punt betreft, alsnog het besluit te nemen, dat die poortkantoren, die afgebroken zijn, aan de open bare dienst onttrokken zijn. De heer Goudsmit. Ik wenschte alleen op te merken datnaar het mij voorkomt, Gedeputeerde Staten in dwaling verkeeren. Wij hebben tóch niet dat raadsbesluit te nemen voor den verkoopmaar als er eene vervreemding plaats had. Gedeputeerde Staten kunnen magtiging geven tot vervreemding, en dan komt dat besluit te pas. De Voorzitter. Er is toch werkelijk van vervreemding sprakedaar die poortkantoren gesloopt zijn. 1868 De heer Goudsmit. Neen, mijnheer de Voorzitter, Gedeputeerde Sta ten kunnen de magtiging gevenen dan volgt nader de verkoop. Ik be grijp dus niet wel de opmerking van Gedeputeerde Staten. De heer de Iremery. Ik geloof, dat het aangevoerde door den vori- gen spreker slechts ten deele juist is. Het gebouw wordt aan dc dienst onttrokken^ maar de grond blijft aan de gemeente. Ik meen dus, dat, aan den éenen kant beschouwdhet bedoelde besluit wel zal moeten geno men worden, maar aan den anderen kant niet. Daar het evenwel eene aanmerking geldt van het hooger bestuur, zou ik het maar wenschelijk achten er aan toe te geven. De heer Goudsmit. De wet spreekt van openbare gebouwen. De heer de Fremery. De gebouwtjes zijn reeds voor afbraak verkocht, en inderdaad dus reeds aan de publieke dienst onttrokken, ofschoon de grond aan de gemeente verblijft. De heer Goudsmit. Als de gebouwtjes bereids verkocht zijn, dan ver valt mijne bedenking. De Voorzitter. Wij moesten het op die wijs doen; want als wij het niet gedaan hadden, had het publiek het voor ons gedaan. Wordt besloten overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter. 3°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten dezer provincie, van 19 Junij jl. B. n". 3821 (3° afd.) G. S. n°. 43, waarbij, alvorens te kunnen goed keuren de suppletoire begrooling 1866, vastgesteld den 7en dezer maand, gevorderd wordt het raadsbesluit tot den daarbij bedoelden verkoop van Inschrijvingen. Overeenkomstig de voordragt wordt daartoe besloten. 4°. Eene missive van het raadslid W. C. Baert, van den 21en Junij, waarbij deze te kennen geeft dat hij, wegens voortdurende ongesteldheid,' zich verpligt vindt het ontslag als lid van den Raad dezer gemeente te nemen. Deze missive is van den volgenden inhoud "Leyden, 21 Junij 1866. Bij deze heb ik de eer UEd. Achtb. kennis te geven dat ik mij, ten gevolge van voortdurende ongesteldheid, verpligt zie mijn ontslag te nemen als lid van den Raad der gemeente. Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te zijn Aan den Ed. Achtb. Heer Voor- UEd. Achtb. Dw. Dienaar zitter van den Gemeenteraad Baert. van Leyden." De Voorzitter stelt voor deze missive aan te nemen voor kennisgeving. De heer van der Hoeven. Zou het niet goed zijn, mijnheer de Voor zitter, een enkel woord aan den heer Baert te schrijven? De Voorzitter. Het is vroeger niet geschied. De heer van der Hoeven. Maar ik heb het ook bij vroegere gelegenheden betreurd dat men deze kennisgevingen met stilzwijgen aannam. De Voorzitter. Ik heb hierin het voetspoor van mijne geachte voor gangers gevolgd. De heer van der Hoeven. Ik geloof toch, dat wij wel vrijheid heb ben om een raadslid, dat zijn ontslag neemt, den wensch kenbaar te maken van te blijvenof hem althans onzen dank te zeggen voor zijne bewezen diensten in het belang der gemeente. Ik kan niet begrijpen, dat zulke zaken zoo zonder notitie zouden voorbijgaan. De heer Krantz. Ik vereenig mij met hetgeen door den heer van der Hoeven is gezegd, en deel de meening niet, dat wij door eene vroegere handelwijze zouden gebonden zijn. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat in dergelijke officiële complimenten weinig goeds, maar wel kwaad is gelegen. Als wij daarmede beginnen, zullen wij zulks moeten doenniet alleen ten aanzien van verdienstelijke leden en ik haast mij te verklaren, dat ik daaronder volgaarne den heer Baert rangschik maar ook ten aanzien van alle anderenen dan wordt de zaak, eens gewoonte geworden, inderdaad belagchelijk. Ik geloof werkelijk, dat wij een verkeerd precedent zouden stellen en dat wij, door eene zoodanige mededeeling bloot voor kennisgeving aan te nemen, niets te kort doen aan de achting, waarop het betrokken raadslid aanspraak heeft. De heer van der Hoeven. Ik kan, ook na het zoo even aangevoerde, er mij niet mede vereenigen om de zaak stilzwijgend te laten voorbijgaan. De Voorzitter. Ik zal het voorstel van den heer van der Hoeven in stemming brengen. Dat voorstel wordt verworpen met 12 tegen 8 stemmen. Voor hebben gestemd de heeren: Stoffels, Holtz, Tollens, Krantz, van der Hoevende Moenten Sande en Meerburg. De Voorzitter legt vervolgens over 1°. Eene missive van de Commissie tot de huishoudelijke verordeningen, van den 23en dezer maanddaarbij inzendende Concept-instructie voor den Gemeenteontvanger. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 2°. Eene missive van de Vereenigde Commissie van toezigt op de ge meente-instellingen van hooger en middelbaar onderwijsdaarbij voordra gende een vierde gedeelte van de jaarwedde van den leeraar in de Fransche taal en letterkunde aan de daarbij genoemde leeraren uit te keeren, die zich gedurende de vacature met dat onderwijs hebben belast. 3°. Eene missive van dezelfde Commissie, houdende het voorstel tot ver- hooging der jaarwedde van dr. A. T. van Akenleeraar in de wiskunde om daarbij aangevoerde redenen. 19

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 1