velen bij eene revisie voor 2 a 3 jaren eene beduidende remissie kregen voor meer dan één kind op beide scholen. De heer Krantz. Ik heb het voorstel van den heer de Moen onder steund uit overtuiging dat een schoolgeld van ƒ60 en een van ƒ16 voor de scholen van meer uitgebreid lager onderwijs der le en 2e klasse buiten alle verhouding is, en daarover dikwerf klagten vernomen worden. In omvraag gebragt, is het voorstel van den heer de Moen, om het school geld op 20 te bepalen, verworpen met 11 tegen 6 stemmen. Voor: de heeren van OuterenLezwyn, Tollens, Krantz, de Moen en ten Sande. Hierop wordt concept n°. 4, zoodanig als het is gewijzigd ten gevolge van het amendement van den heer van der Hoeven, aangenomen met 16 stemmen tegen 1die van den heer de Moen. Komt in behandeling concept n°. 5 VERORDENING regelende de invordering van schoolgelden op de openbare lagere scholen te Legden. Zij luidt als volgt: //Art. 1. De verschuldigde schoolgelden voor het bezoeken der openbare lagere scholenvermeld bij art 1 der verordening regelende het aantal scholen, onder letter b, moeten door de belastingschuldigen dagelijks aan den gemeente-ontvanger of zijn gemagtigde worden voldaan. Art. 2. Het collegie van dagelijksch bestuur bepaalt, welke kinderen op de scholenonder letter awegens onvermogen behooren toegelaten te worden. Art. 3. De verschuldigde schoolgelden voor het bezoeken der openbare lagere scholenvermeld bij art. 1 der verordening regelende het aantal scholen onder lett. c en d, moeten door de belastingschuldigen aan den ge meente-ontvanger worden voldaanvóór den aanvang van elk quartaal. De hiervoor af te geven quitantie moet hun voor dat quartaal als toe- gang-billet tot de school verstrekken. Art. 4. Bij gebreke van voldoening, geschiedt de invordering der school gelden volgens de artt. 258262 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85)." De heer Goudsmit. Ik doe opmerken dat art. 4 niet slaat op art. 1 en dat, zoo als de bepaling hier gelezen wordt, de Burgemeester verpligtis den dragonder te zenden naar hem die zelfs één dag zijn cent niet betaalt. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben geen bezwaar. Zoo als ik straks zeide, kan de zaak op den tegenwoordigen voet behouden blijven. De heer de Fremery. Vóór den aanvang der lessen moet de cent wor den betaald en er bestaat das in dezen geen vrees voor geregtelijke invor dering. De heer Goudsmit. Ik geef dit toe, als het er maar stond; maar het staat er niet. De Voorzitter. De cent moet worden betaald aan den onderwijzer, en deze kan dus oordeelen of er al dan niet betaald is en of het kind tot de lessen kan worden toegelaten. De heer Goudsmit. Ik wenschte wel dat de redactie van art. 4 werd verbeterd. Het is eene zaak van ondergeschikt belangmaar ik meen toch dat de artikelen op elkander moeten slaan. De Voorzitter. Ik herhaal, Burgemeester en Wethouders hebben geen bezwaar tegen het artikel en zouden wenschendat men de zaak liet rusten. De heer Tollens. Ik moet wel degelijk het bezwaar deelen van den heer Goudsmit. Voor den betaalden cent wordt immers geen quitantie als bewijs van toelating op de school afgegeven. Men heeft dus geen middel van controle op zoodanige betaling. De Voorzitter. Ik meen te moeten herinneren aan art. 34 der Schoolwet, waarin wordt voorgeschreven welken weg er moet bewandeld worden. De heer Goudsmit. Welnu, als gij meent, dat art. 34 der wet vol doende is, dan kan het geheele art. 4 vervallen, en dan is de zaak zeer eenvoudig. De Voorzitter. Ik vraag verschooning; want art. 34 schrijft juist voor dat er eene plaatselijke verordening zijn moet. De heer du Eieu verlaat de vergadering. De heer van der Hoeven. Het komt mij voor dat uw bezwaar niet ge grond is. De verordening, die moet worden vastgesteld, blijft bestaan, en zij is dan slechts uit drie artikelen zamengesteld. Die artikelen zijn niet in strijd met de wet. Art. 4 kan dus vervallen. De Voorzitter. Art. 34 der Gemeentewet zegt uitdrukkelijkdat er eene verordening zijn moet om de zaak te regelen, en wij zijn dus wel verpligt eene verordening vast te stellen. De heer Goudsmit. Ik geloof dat art. 4 veilig kan worden weggelaten. Mijne bedoeling met dit voorstel is niet om op een woord te vitten, maar veeleer om het u, mijnheer de Voorzitter, niet moeijelijk te maken; want blijft de bepaling onveranderd, dan zijt gij verpligt om des noods tot inning van den cent de inlegering van een militair te gelasten. De heer de Fremery. Dan zou ik er voor zijn, om in art. 1 te bepa len, dat het schoolgeld dagelijks vóór den aanvang van de lessen worde betaald, zooals inderdaad nu ook plaats heeft. De Voorzitter. Geen kind kan worden toegelaten zonder den cent te hebben betaald. Dit is voldoende en daardoor vervalt alle bezwaar. De heer de Fremery. Dat weet ik ook, en daarom juist meen ik dat art. 4 kan wegvallen, De heer Goudsmit. Ik stel dan nu voor art. 4 te doen vervallen. Dat amendement wordt aangenomen met 12 tegen 4 stemmen. Tegende heeren van OuterenStoflelsde Moen en ten Sande. Hierop wordt de geheele verordening aangenomen met 15 stemmen tegen 1die van den heer de Moen. De heeren ten Sande en de Moen verlaten de vergadering. Komt in behandeling concept n°. 6: VERORDENING op de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs voor on- en minvermogenden. Art, 1 en 2 worden aldus goedgekeurd «Art. 1. Op de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs wordt eene dag- en eene avondschool gehouden. Art. 2. De dagschool wordt gehouden op Maandag, Dingsdag, Woens dag, Donderdag en Vrijdag, des voormiddags van 9 tot 12 uren en des namiddags van 2 tot 4 uren; op Zaturdag, alleen des voormiddags van 9 tot 12 uren." Art. 3 luidt aldus: "De avondschool wordt gehouden van 1° October tot ult°. Maart op Maandag, Dingsdag, Donderdag en Vrijdag, des avonds van 7 tot 9 uren." De heer van der Hoeven. Is het houden van de avondschool ver- pligtend De Voorzitter. De avondschool is eene afzonderlijke school, zoodat het bijwonen der avondschool niet verpligtend is. De heer van der Hoeven. Dan ben ik er niet tegen en heb geen verder bezwaar. Art. 3 wordt daarop goedgekeurd. Art. 4 luidt aldus "Vacantiën zijn: a. Vrijdag en Zaturdag vóór paschen en de paaschweek b. de hemelvaartsdag; c. de pinksterweek d. de kermiswoek en de daaraanvolgende week; e. de 3d0 October; de kersweek, gerekend van 24 December tot 2 Januarij. Andere vacantiën, in bijzondere omstandigheden, kunnen alleen gegeven worden door den Burgemeester." De heer van Heukelom. Ik wenschte wel te vernemen of er onoverko melijke bezwaren bij Burgemeester en Wethouders bestaan om een voorstel over te nemen dat door de schoolcommissie is gedaan, om namelijk aan de onderwijzers dezer scholen jaarlijks beurtelings eene verlenging van vacantie te geven. Met verwondering en leedwezen heb ik in de memorie van toelichting gelezen dat men den arbeid dier onderwijzers niet als zoo afmattend beschouwt en daarvoor als bewijs bijbrengt dat de vrije tijd, hun ter verpoozing dagelijks gegeven, daartoe niet wordt gebruikt, maar wordt besteed aan het geven van privaat onderwijs. Ik voor mij ben van een geheel verschillend gevoelen. Daargelaten of de vrije uren, hun gegeven, genoegzaam zijn ter verpoozing, zou ik wel wenschen dat zij niet genoodzaakt waren die uren nog ter verbetering hunner financiële positie te gebruiken. Ik zie er eerder het bewijs in dat hunne bezoldiging te gering is en zou er toe kunnen komen die te verhoogenten einde hen buiten verzoeking te brengen om zich zoo in te spannen en zich alzoo voor hunnen eigenlijken werkkring ongeschikt te maken. Ik acht het onderwijzen wel degelijk eene afmattende werkzaamheid en gun hun die zich daaraan wijden de rust die zij behoeven. En daarvoor zijn naar mijn oordeel de korte vrije uren van eiken schooldag ongenoegzaam. Ik meen dat hun jaarlijks een langer tijd moet gegeven wordengedurende welken zij door het nemen van ontspanning het hoofd kunnen verfrisschende verloren veerkracht herstellen en moed en lust opdoen om hunne taak weder met ijver te hervatten. Daartoe kan eene beurtelingsclie verlengde groote vacantie uitmuntende diensten doen en behoeft de school daaronder geenszins te lijden, wanneer de bepaling dier vacantiën geschiedt in overleg met den hoofdonderwijzer. De heer Goudsmit. Ik ondersteun zeer dat denkbeeld. Bij ondervinding kan ik het best van mij zelf spreken. En nu wil ik gaarne verklarendat ik mijal schrijf ik mij zelf eenigen ijver toesteeds verheug het laatste uur voor de groote vacantie op de hoogeschool te hebben doorgebragt. Als ik nu mijn arbeid vergelijk met de onderwijzers, dan zeg ik: het is onmis kenbaar noodig, het is eene ware behoefte, dat zij rust genieten. Nu zegt men wel: zij houden nog tijd genoeg over om privaat onderwijs te geven, maar ik ben overtuigd, dat het geven van privaat onderwijs voor hen niet is eene liefhebberijzaak, maar eene dringende noodzakelijkheid. Als Burge meester en Wethouders het zoo konden inrigtendat de vacantie beurtelings vier weken duurde, men zou de onderwijzers inderdaad eene weldaad bewij zen. Als zij de noodige middelen bezitten, is het wenschelijk dat zij eens een reisje doen, pour retremper les forces. Ik voor mij kan mij zelfs niet be grijpen, hoe men zonder een zoodanigen rusttijd met lust en ijver kan voort- werken, maar bovendien de onderwijzers van alle scholen hebben eene va cantie van vier wekenwaarom zouden dan de onderwijzers der scholen van onvermogenden of minvermogenden daarvan verstoken zijn? Zij hebben vier weken rust noodig. Die rust zal hun goed doen en ik ben er van overtuigd het onderwijs zelf te stade komen. De Voorzitter. Als die rust zoo noodig is, dan zullen zij, wanneer zij beurtelings vacantie erlangener weinig genot van hebbenwant als men het getal in aanmerking neemtdan zullen zij om de vier of vijf jaren aan de beurt komen. De heer Goudsmit. Ik laat de uitvoering aan het dagelijksch bestuur over. De zaak moet natuurlijk zoo worden geregeld, dat zij geen nadeel of schade aan het onderwijs toebrengt. Ik wil het beginsel gevestigd heb benen aan Burgemeester en Wethouders de magt toekennen om de va cantie voor de bedoelde onderwijzers te verlengen. De Voorzitter. Ik zou niet gaarne de verantwoording op mij nemen, om door het verleenen van zoodanige vacantiën den gang van het onderwijs te benadeelen. De heer Goudsmit. Het komt mij voor dat, als er goede wil bij het dagelijksch bestuur en bij de onderwijzers bestaat, de uitvoering zeer ge makkelijk zal zijn. De heer van Outeren. Ik zou het geheele artikel wenschen te behou den, zooals het ligt, maar er nog in eene laatste alinea willen bijvoegen dat de Burgemeester beurtelings voor den onderwijzer de vacantiën, in bij zondere gevallenverlengen kan. De heer Goudsmit. Ik zou wenschendat de zinsnede betrekkelijk de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 12