De lieer van IIeukelom. Ik moet mij tegen het verhoogen van het schoolgeld verklaren. De quaestie, of het schoolgeld hoog of laag moet ge noemd worden, is voor zeer uiteenloopende beschouwingen vatbaar. Men schijnt zeer bevreesd dat de kosten dezer school niet zullen gedekt worden door een schoolgeld van 60. Ik voor mij deel die vrees niet, maar heb nog al hooggestemde verwachtingen van de toename der bevolking dezer school, wanneer zij goed zal zijn ingerigt; in dat geval zou er bij een school geld van f 100 welligt eene aanzienlijke bate kunnen overschieten, iets dat alweder niet geoorloofd zoude zijn. Ik voor mij ben er dus voor de bepa- i ling van 60 te behouden. Blijkt bet later dat verhooging of welligt ver- laging nuttig of noodig is, men zou er dan nog op terug kunnen komen. De heer Goudsmit. Wij zijn het eens, dat het onderwijs, dat zal wor den gegeven, voortreffelijk zal kunnen zijn, maar dan zeker zal ieder moe ten wenschen dat het zooveel mogelijk toegankelijk zij. Mogt het blij ken (wat naauwelijks denkbaar is) dat de burgerij de inrigting, die wij in het leven roepen, niet waardeert, staat aan de gemeente vrij om het na die treu rige ondervinding te hebben geraadpleegd, het schoolgeld te wijzigen of zelfs de inrigting weer op te heffen. Het onderwijs moet zijn en voor treffelijk en zooveel mogelijk toegankelijk. Laten wij het ons toch niet ontveinzen, wij staan in het algemeen bij andere natiën in algeraeene be schaving nog achter en ook onze dames (ik vraag reeds bij voorbaat van haar vergiffenis) ontvingen tot nu toe niet de opleiding die zij behoefden. Wel hebben zij een zeker waas van beschaving, wel kunnen vele een Fransch, ja een Engelsch of Duitsch briefje schrijven, maar kennis b. v. van de natuur, kennis van hetgeen haar omringt, in een woord kennis van hetgeen zij eens als moeders hare kinderen zullen hebben in te prenten ontbreekt helaas te veel. Ons is het dit ontbrekende aan te vullen en dc meisjes tot die hoogte op te voeren dat zij hare taak als moeders volko men zullen kunnen volbrengen. Door den heer van der Hoeven is meer dan eens gezegd, dat hij van iemand de verbazing heeft vernomen over het lage schoolgelddat hier ter stede wordt geheven. Geen wonderde conversatie van den heer van der Hoeven bepaalt zich waarschijnlijk tot diegenen wie het op eenige guldens meer of minder niet aankomt. Als hij b. v. een nabob, uit de Indiën teruggekeerd, ontmoet heeft, dan geloof ik gaarne dat zoo iemand zijne verwondering uitdrukte over een zoo laag schoolgeld. Ook ik ondervond eens hoe een rijk Indisch ambtenaar verbaasd was, toen ik hem ƒ1.80 liet betalen voor een hem gegeven advies; hij wilde mij met ge schenken als het ware overladen wegens mijne vermeende edelmoedigheid. Maar naar dien maatstaf moet en kan het groote publiek niet worden be oordeeld. Ik voor mij heb nooit klagten over het te lage schoolgeld ver nomen en waarschijnlijk geen mijner medeleden van den Baad. De heer van der Hoeven. Ik wil alleen doen opmerken, dat ik niet met veel bekenden uit O. I. omga en dat ik dus ook geen Indischen nabob heb gesproken, maar dit neemt niet weg dat mij wel degelijk is gezegd dat men verbaasd stond over het lage schoolgeld, dat hier wordt geheven. Wat nu betreft de beschaving onzer dames moet ik toch zeggen, dat zij niet zoo laag staat als men in den loop dezer discussie wel heeft vermeend. Ik moet op de degelijkheid der opvoeding buitenslands wel eenige beden king maken. Het is dikwerf slechts een oppervlakkig vernis. Men maakt vertooning met 't geen men weet. Eene jonge Fransehe dame uit den be schaafden stand, den naam van Goethe hoorende noemenhaastte zich in het gesprek deze woorden te werpen: //qui a écrit le Werther et le Paust." Waarschijnlijk had zij dat in haar Cours de littèrature zoo geleerd, en wilde dat nu eens te pas brengen. De heer Cock. Ik ben nog even eene rectificatie aan den heer Krantz schuldig. Ik moet bekennen, dat bij nadere inzage van de wet het mij ge bleken is, dat er geen schoolgeld van 60 als maximum voor de burger school van gemeentewege vrijwillig opgerigt in de wet op het middelbaar onderwijs is aangenomen. Er is bij de discussie over die wet veel over dat punt gesproken. Ik herinnerde mij dit en zie nu dat juist ten gevolge dier discussiën het oorspronkelijke wets-ontwerp is gewijzigd in den zin door den heer Krantz bedoeld. Ik heb mij dus vergist. Doch het argument, geput uit dien lagen prijs van 60 op onze hoogere burgerschool, tel ik niet, daar ik volkomen bereid ben om, zoo ƒ100 voor de meisjesschool wordt aangenomenook hetzelfde voor de hoogere burgerschool voor te stellen. De heer Cock formuleert daarop, op verzoek van den Voorzitter, zijn voorstel, waarvan de strekking is om het schoolgeld voor de hoogere klassen der school voor meer uitgebreid lager onderwijs 1« klasse voor meisjes op ƒ100 te bepalen. De heer van der Hoeven. Daar zal ik tegen moeten stemmenniet omdat ik tegen verhooging ben, maar 100 boude ik voor te hoog, en ik zag liefst dat, volgens mijn amendement, het schoolgeld voor die hoo gere klasse op 80 werd bepaald. De Voorzitter. Van harte hoop ik dat het* amendement van den heer Cock niet worde aangenomen; want ik zou vreezen, dat op die wijs eene zeer nuttige instellingdie wij wenschen uit te breideneene onzekere toe komst te gemoet gaat. Het amendement van den heer Cockin stemming gebragtwordt ver worpen met 11 tegen 6 stemmen. Vóór: de heeren Scheltema, Tollens, du KieuCock, de Moen en ten Sande. Vervolgens wordt het amendement van den heer van der Hoeven, om het schoolgeld op 80 te brengenin omvraag gebragt en aangenomen met 9 tegen 8 steramen. Tegen: de heeren van Heukelom, Goudsmit, van Wensen, Stoffels, Krantz, de Fremery, Hoog en Hubrecht. De heer Goudsmit. Ik lees in concept-verordening n". 5dat bij ge breke van voldoening de invordering der schoolgelden geschiedt volgens de artt. 258262 der gemeentewet. Ik meen aan den heer Voorzitter te moeten vragen of dat wel van toepassing kan zijn op het schoolgeld dat wij nu in concept n°. 4 behandelen, van een cent per dag. Tot de maatregelen van contrainte behoort toch de inlegering, en nu geloof ik toch niet dat men bij hen die niet dagelijks een cent betalen inlegering zal bevelen. Ik merk dit op omdat in concept n". 4 niets wordt bepaald omtrent het dwangmiddel aan te wenden tegen hen die een cent per dag moeten betalen. De heer de Fremery. Ik meen dat het schoolgeld steeds vooruit moet worden betaald en wel aan den onderwijzer, die als subontvanger is aange steld zoodatals men het niet betaaltmen dan ook de lessen niet kan bijwonen. De heer Tollens. Ik meen eene motie van orde te moeten doen. Wij behandelen namelijk op dit oogenblik concept n°. 4, en niet n°. 5, welk laatste alzoo ontijdig in discussie gebragt wordt. De gemaakte aanmerking komt derhalve nog niet te pas. De Voorzitter. Ik kan dat niet toegeven. Er bestaat tusschen dc beide ontwerpen verband. De heer Goudsmit. .Dagelijks moet er wel een cent worden voldaan, maar het blijkt nergens uit dat een onderwijzer den toegang kan weigeren aan een leerling die den cent niet medebrengt. Kan hij den leerling cre- diet geven? Of wat moet er gebeuren? De Voorzitter. Ik geef den vorigen spreker in overweging over dit bezwaar maar heen te stappen. Tot hiertoe heeft de zaak goed gemarcheerd en wij hebben er geen bedenking tegen om haar te laten bestaan zoo als zij is. De heer Stoffels. De cent zelf is het bewijs van toelating. Men zal toch voor een cent niet dagelijks briefjes gaan afgeven. Betaalt men den cent, dan wordt men toegelaten; zoo niet, men wordt afgewezen. De heer de Moen. Ik heb nog te spreken over de scholen van letter c.waar het schoolgeld wordt vastgesteld op 4 per drie maanden. Het rapport van de Commissie van Financiën is reeds eenige maanden oud. Zij heeft wel niet uitdrukkelijk verhooging van dat schoolgeld voorgesteld, doch als hare meening uitgedrukt, dat 16 per jaar veel te laag is; maar het blijkt niet, dat het verlangen om in het belang van de financiën der gemeente op het bedrag der schoolgelden te letten sterk predomineert. In het rapport wordt wel degelijk gezegddat al de leden der Commissie van oordeel warendat het schoolgeld moest worden verhoogd en toch werd het voorstel daartoe niet gedaan door Burgemeester en Wethouders in de con cept-verordening tot tweemaal toe na ons rapport van 13 Maart gerevideerd. Daarom stel ik nu voor, om dat schoolgeld met 4 per jaar te verhoo- gen en alzoo te brengen op ƒ20, nog een zeer laag cijfer, voor zulk een uitgebreid onderwijs, en alle schoolbehoeften gratis. De heer Goudsmit. Ik meen dat het ontwerp is afgedaan en dat dus deze zaak niet meer aan de orde is. De Voorzitter. Neen, het ontwerp n". 4 is nog niet afgedaan. Dc heer de Moen. Na de verhooging van de tractementen van vele onderwijzers durf ik wel de verzekering gevendat het tekortdat zich na 1866 zal vertoonen nog veel grooter zijn zal dan het reeds bij het be gin van dit jaar was. De heer Krantz. Ik ondersteun het voorstel van den heer de Moen in de veronderstelling dat het zijne bedoeling is de verhooging der school gelden niet te vorderen van de thans aanwezige leerlingenmaar van de later aankomende. De heer de Moen. Het is mijne bedoeling het verhoogd schoolgeld alleen van de nieuw-aankomende te heffen. De heer Goudsmit. Ik mag de leden van den Baad wel in overweging geven het nee n'est que le premier pas qui collie." Ik voor mij moet mij ten stelligste tegen elke verbooging van het schoolgeld verklaren. Wij zul len den eersten stap doen op een verkeerden weg. Wij hebben ons tegen woordig in een bloeijend onderwijs te verbeugen, in een onderwijs dat wei nig te wenschen overlaat, en nu zullen wij dat onderwijs voor velen weder minder toegankelijk maken, nu de burgerij hare pligten en roeping begint te beseffen. Ik zeg: begint; want nog zijn er die hunne kinderen niet ter schole zenden, omdat zij het schoolgeld te drukkend achten. Zullen wij dan door eene verhooging van schoolgelden den stand van zaken helpen verslimmeren of het tot stand gebragte weder afbreken? Heden is 16 te laag, morgen welligt f 20, eindelijk 30 en 40, en zoo zullen wij de oorzaak zijn dat slechts weinigen zullen genieten van hetgeen aller deel behoort te zijn. De heer Scheltema. Zoozeer ik het voorstel van den heer Cock heb ondersteund en ook gestemd heb voor dat van den beer van der Hoeven zoozeer ben ik tegen dit voorstel. Wil men het schoolgeld in evenwigt brengen met de kosten van het onderwijs, dan moet men beginnen met de scholen voor de meer gegoede klassen. Bovendien is het tekort van dc scholen c verdeeld over een aantal van ongeveer 500 leerlingen, betrekke lijk gering en voor eiken leerling het minste van al de scholen. Voordat men dus het schoolgeld van school c gaat verhoogenmoet dit eerst van al de hoogere scholen geschieden en wel zoo veel, dat daarvan de kosten gedekt worden. De Voorzitter. Het zou mij ook niet toelagcben het schoolgeld te verhoogendie ouders betalen toch ook reeds hun deel in de kosten der overige scholen. De heer de Moen. Als het noodig ware, dan zouden de schoolgelden voor de hoogere burgerschool ook verhoogd moeten worden; want het be ginsel moet zijn dat de scholen zoo mogelijk dienen op te brengen de kosten er aan verbonden. Eenige jaren geleden heeft men de scholen c opgerigt en een schoolgeld van ƒ16 bepaald, hoewel er toen stemmen ge noeg zich tegen verhieven. Vele ingezetenen noemen het met mij bespot telijk laag. Natuurlijk dat men er gebruik van maakt; de redelijk denkenden zouden er wel 4 per jaar meer voor overhebben. Nu schijnt men echter met de 16 nog niet te vreden en zou zelfs dat bedrag wenschen te verminderen. Mijn voorstel is geenszins overdreven. Het is mij niet te doen om winstbejag voor de gemeente-kas, maar ik moet toch op betamelijke wijs zorgen dat het schoolgeld in verband staat of komt met de enorme kosten aan de scholen verbonden, en de ingezetenen niet te zeer in de te betalen belasting worden gedrukt, ten voordeele van hen die daardoor pro fiteren. Mijn voorstel van 4 over, ik gis nu, 500 kinderen zou ook daarin te gemoet komenzonder die ouders te veel te bezwarenwaarvan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 11