lieer Goudsmit heeft gezegd dat de ontvanger geen jongens zal gebruiken maar jongelingen van 18 jaar. Ik zie het groote verschil niet in. Een jongeling van 18 jaar is in den regel nog te jong en ongeschikt om de betrekking van volslagen ambtenaar op het kantoor van den gemeente-ont vanger te kunnen vervullen. De heer Goudsmit heeft nog aangevoerd dat er zoo vele sollicitanten voor hulp-onderwijzers zijn. Dit bewijst nog niets. Wij hebben straks gehoord dat Burgemeester en Wethouders geene voltallige voordragt van drie personen konden doenomdat de overige sollicitanten niet in aanmerking konden komen. Doch bovendien een sollicitant-hulp onderwijzer is nog niet geschikt voor administrateur van geldzaken hij kan wel is waar tellen en rekenenmaar dit is niet voldoende en ik zou zelfs betwijfelen of de heer Goudsmit, indien hij in eenige belangrijke financiële administra tie iemand noodig had, bij voorkeur een sollicitant-hulponderwijzer zou ge- bruikeu. Door den heer Hartevelt is beweerd dat ik den omvang der werk zaamheden te hoog heb gewaardeerd en door den heer Goudsmit dat de verschillende administratiën en uitgaven door mij genoemd *op niets neer komen" Hij stipt eene administratie aan die juist de onbeduidenste van alle ismaar ik heb zoo wel de meer als de minder omslagtige genoemd. Elke takelk onderdeel van het beheer moet intusschen afzonderlijk gehou den worden. En dat wat door mij genoemd en door de voorstellers vergeten was niet *op niets uitkomt" blijkt daaruit dat dat bedraagt eene som van ruim /'300.0Ü0terwijl wat zij opgenoemd hebben slechts /"9000Ü bedraagt. De heer Goudsmit heeft ook gewaagd van vroeger beheer. Ik spreek daar liever niet vanindien men daarin wilde doordringen dan zou liet de vraag kunnen zijn of een borgtogt van f 40000 wel voldoende is. Doch ik heb thans alleen te doen met het tegenwoordige beheer en acht het van belang dat op het bureau van den gemeente-ontvanger beproefde, vertrouwde en volwassen ambtenaren zijn. De heer Meerbükg. Ik ben geen wetgeleerde, maar ik moet toch op komen tegen de wijze waarop men art. 113 der gemeentewet heeft uitgelegd. Ik lees daar niet in dat er op dat kantoor geene andere beambten mogen wezen, die door den Raad worden aangesteld. De ambtenaar, die aan het hoofd dier administratie is geplaatst, moet natuurlijk zorgen, dat de zaken er goed gaan, maar daaruit volgt nog niet, dat hij geen hulp raag beko men. Ik heb door den heer Goudsmit hooren zeggen, dat er zooveel hulp onderwijzers opkomen. Het is echter heden geblekendat zij ongeschikt waren. Dat aan den ontvanger beambten zouden worden opgedrongen kan ik niet aannemen; want zij zullen door hem worden voorgedragen, en hij zal wel zorgen, dat alleen geschikte personen op die aanbeveling zijn geplaatst. De heer Goudsmit. De heer Scheltema wil van het vroegere beheer niets weten. Dat is eene gemakkelijke wijze om zich van de zaak af te maken. Het beheer van den lieer Henkes was zeker zoo goeddat er nooit eenige aanmerking op gemaakt werd. Let weldat wij spreken over het beheer tot 1859; de administratie voor 30 jaren zou ik niet gaarne in bescherming nemen. Men heeft alweer gesproken van kassiers en boekhouders. Ik zou wel willen vragenof die heeren sprekers dan zooveel moeite hebben om goede boekhouders te krijgenen of zij die op zulke enorm hooge tracte- menten aannemen. Ik geloof veeleer, dat er velen onder zijn, die dertig jaren dienst hebben en toch op een tractement van f 700 a f 800 teren. Ik zie dus niet in, dat er geene geschikte menschen zullen zijn te vinden. Maar bovendienmen moet niet vergetendat het ook menschen zullen zijn die zich daar tot iets anders zullen vormen. Men sprak van beschaafde menschen. Maar waarlijk de beschaafdsten zijn niet altoos die het hoogste tractement genieten; ik heb er althans gekend en ken er nog die zeer hoog gesalarieerd zijn en wier beschaafdheid tamelijk veel te wenschen over laat. Ik heb ook hooren spreken van de waardigheid van den Raad. De waardigheid van den Raad is, naar mijn gevoelen, al zeer weinig hierin be trokken. De heer Stoffels heeft ook gesproken van den Koning. Maar ik moet hem er op wijzen, dat volgens de Grondwet de Koning onschendbaar is, maar de staat wel degelijk verantwoordelijk is voor zijne ambtenaren. Wij behoeven echter ten deze niet a priori te redeneren. De ondervinding heeft ons geleerd, dat het kantoor gerust kan waargenomen worden door één persoonen die is voor mij genoeg. De heer de Fremery. Ik geloof, dat over het algemeen de omvang der werkzaamheden aan het kantoor in den laatsten tijd ontzaggelijk is toegenomen. Ik wijs alleen op de geldendie moeten geïnd en uitgegeven worden voor het meer uitgebreid en middelbaar onderwijs. De Voorzitter. Ik sluit thans de algeraeene beraadslagingen. Tegen punt 1 zal, geloof ik, wel geen bezwaar bestaan; maar daar het in ver band staat met punt 2, zal ik dit te gelijk behandelen. De heer de Moen. Welk rapport wordt nu door u in stemming gebragt? De Voorzitter. Dat van de Commissie van Financiën. De heer de Fremery. Zou het niet mogelijk zijn over die twee punten te gelijk te stemmen, zoodat, als zij mogten worden aangenomen, daar door het voorstel van Burgemeester en Wethouders geacht kan worden te zij n vervallen De Voorzitter. Dan zal ik nu het voorstel der Commissie van Finan ciën in rondvraag brengendat ik nog eens door den heer Secretaris zal laten voorlezen. De twee eerste punten, door de Commissie voorgesteld, worden hierop verworpen met 12 tegen 8 stemmen. Voor hebben gestemd de heeren du Rieuvan lleukeloinvan Outeren Krantz, van Wensen, Goudsmit, Hartevelt en de Moen. Het derde punt van het rapport van de Commissie van Financiën komt thans in behandeling. De heer Hoog. Ik ben daar zeer tegen. Het opmaken van het kohier behoort mijns inziens volstrekt niet bij den ontvanger te huis. Dat op maken moet ter secretarie geschieden, om later, na vaststelling, bij den ontvanger ter executie te worden gebragt. De heer de Fremery. Ook ik ben tegen zoodanige regeling. De ont vanger moet geheel zijne onafhankelijkheid bewaren. Hij behoort niet te be palen wat elk betalen zalmaar enkel uitvoering te geven aan den last die hem wordt opgedragen. Ik wensch in hem liever onze voorspraak, onzen advocaat te zien, die, bij klagte, den aanslag verdedigt en daardoor mede werkt om vertrouwen en tevredenheid te doen ontstaan. De heer Librecht Lezwyn. Ik ben er ook tegen, op de gronden, door den heer Hoog ontwikkeld. Het opmaken van de kohieren is niet de taak van den ontvanger. Hij moet ze alleen ontvangen van den Raad, ten einde ze ten uitvoer te brengen. De heer Krantz. De Commissie van Financiën meent dat volgens haar voorstel er meerdere zekerheid bestaat. Wel moet het kohier door Burge meester en Wethouders worden opgemaakt, maar in werkelijkheid geschiedt dit door de ambtenaren der rekenkamer, en het nazien door Burgemeester en Wethouders is geen voldoende controle. Wordt daarentegen het kohier door den ontvanger ingevulden door de ambtenaren van de rekenkamer gecontroleerddan ligt daarin meerder zekerheid. De heer Stoffels. In den regel geschiedt het opmaken der kohieren ter secretarie door stedelijke ambtenarendie zoowel voor de belangen dei- ingezetenen als voor die der gemeente waken en daarvoor alle noodige be scheiden voor zich hebben, en worden ze daarna wel degelijk nagezien door Burgemeester en Wethouders en behoorlijk vastgesteld. Hiervan geef ik de verzekering. De heer de Fremery. De wijze waarop thans de hoofdelijke omslag wordt geheven kan in het vervolg niet meer worden opgevolgd. Eene be paalde aanschrijving deed ons reeds kennen, dat voor een volgend jaar de vereischte goedkeuring daarop niet meer te verwachten is. Het derde punt van het rapport der Commissie, alsnu in hoofdelijke om- vrage gebragt zijnde, wordt mede verworpen met 12 tegen 8 stemmen. Voor hebben gestemd de heeren du Rieu, van Heukelom, van Outeren, Krantz, van Wensen, Goudsmit, Hartevelt en de Moen. De heer Kneppelhout van Sterkenburg verlaat de vergadering. De Voorzitter. Het vierde punt, dat namelijk de instructie van den ontvanger zal worden herzien, acht ik aan geen twijfel onderhevig. Daar over zullen de heeren het allen wel eens zijn. Dat punt wordt goedgekeurd. De heer Tollens verlaat de vergadering. De heer Hubrecht. Het uur is reeds te ver gevorderd, mijnheer de Voorzitter, om al de overige punten te behandelen, maar ik moet u toch verzoeken om, kan het zijn, de voordragt tot verkoop der ambtenaars-kan toren en wegnemen der waterboomen nog heden aan de orde te stellen. Het ambtenaars-kantoor buiten de Rijnsburgsche poort is in deze voordragt niet opgenomenomdat dit welligt nog voor hulplocaal voor de policie zoude kunnen dienen. Dit was vroeger uwe meening; mogt dit echter niet noodzakelijk door u worden geoordeelddan zoude ook dit gebouw onder de te verkoopen panden kunnen worden opgenomen. De Voorzitter. Ik ben nog niet in de gelegenheid geweest er met den commissaris van policie over te sprekenmaar ik zou voorstellen aan Bur gemeester en Wethouders de faculteit te laten ook dat kantoor des noodig te verkoopen. De heer de Moen. Heb ik wel gehoord, dat bij de Zijlpoort de brug wachter bij nacht zijn verblijf zal houden in het huisje, en dit daarom niet in het voorstel is opgenomen? De heer Hubrf.cht. Hij zal er slechts tijdelijk verblijf houden. De heer de Moen. Ik wenschte wel, dat de heer Burgemeester zijn verlangen te kennen gaf, het huisje aan de Rijnsburgsche poort niet te doen blijven. Het is niet fraai. Dat aan de Heeren-poort is nieuw en ik ben er voor om dit te behouden; het kan misschien nog voor de zwemplaats worden gebezigd. De voordragt tot den openbaren verkoop van de poortkantoren en de waterboomen wordt hierop met algemeene stemmen goedgekeurd. Wegens het vergevorderde uur worden de verdere aan de orde gestelde onderwerpen aangehoudenwaarna de vergadering wordt gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 8