noemde van personen, die daarbij te gelijk openlijk als niet geschikt voor de betrekking werden erkend, hetgeen voor de carrière van zoodanige indi vidu's nog al tamelijk gevaarlijk zou zijn. Om dus aan de wet te voldoen, zou zulk een op de voordragt worden geplaatstmaar met eene aanbeveling van onkunde. De heer Cock. Ik blijf persisteren bij mijne bezwaren, daar het hier een principe geldt en de wet nog bovendien zoo duidelijk spreekt. De heer van Outeren. Ik kan mij geheel vereenigen met de meening van den heer Cock. De heer Krantz. Ik geloof, dat wij onmogelijk anders kunnen hande len waar de wet zoo imperatief spreekt. Er zijn benoemingen waarbij eene aanbeveling van personen voldoende is, maar voor deze is eene voordragt van drie personen voorgeschreven, en dit is te duidelijk in de wet uitge drukt om er van te kunnen afwijken. De heer van Wensen. Ook ik ben van oordeel, dat wij ons dienen te houden aan het principe der wet zoo als het met duidelijke woorden is ge formuleerd. En dat schrijft bepaald voor eene voordragt, uit drie personen bestaande. De heer Meerbürg. Ik kan mij mede geheel vereenigen met het aan gevoerde door den heer Cock, te meer, omdat in de voordragt staat, dat het te doen was om een misverstand voor te komen, en dus niet omdat er geen derde persoon zou zijn te vindenom op de voordragt te plaatsen. En dat is, dunkt mij, geene reden om van de wet af te wijken. De heer Goudsmit. Ik ben het eens met den heer Cock en geloof dat wij niet eens vele woorden hebben te verspillenwaar wij te doen heb ben met de duidelijke woorden der wet die wij niet kunnen verbeteren, willen wij ons niet maken tot lègislateurs a petit pied. Burgemeester en Wethouders kunnen zooveel lof of negatie van lof toekennen aan dezen of genen persoondien zij wenschen benoemd te zienmaar het is altijd de Baad, die benoemen moet, en wij kunnen niet anders doen dan de wet opvolgendie ten deze imperatief is. Maar in allen gevalle vind ik de redenering van Burgemeester en Wethouders vreemdvooral als menwat ik geloof, heeft gezinspeeld op eene vorige benoeming, waaromtrent de Baad geheel vrij blijft en in zijn regt, indien slechts de voordragt besta uit drie personen. Ik zou dus verzoekendat Burgemeester en Wethou ders goedvonden de voordragt alsnog aan te vullendaar zijgelijk zij thans is, lijdt aan eene radicale nietigheid. De heer Hubrecht. Ik geef toe, dat het woord misverstand misschien niet goed gekozen is; maar zooveel is zeker, dat de voordragt is opgemaakt in overleg met den schoolopziener en den hoofd-onderwijzer, die de andere sollicitanten minder geschikt oordeelden. De heer Hoog. Ik ben van oordeel, dat wij op deze voordragt niet mogen overgaan tot eene benoeming; en ik zou dus verzoeken, dat de voor dragt met een derden naam alsnog aangevuld wierd en de benoeming alzoo aangehouden tot eene volgende vergadering. De heer de Fremery. Ik mag het wel lijdenmaar dan voorzie ik nieuwe moeijelijkhedenwant dan is de voordragt niet opgemaakt in over leg met den hoofdonderwijzer en den schoolopziener, en dan handelt men wederom in strijd met de wet. Dus als de schoolopziener oordeeltdat de derde persoondien wij voordragenniet geschikt isen wij plaatsen hem toch op de voordragtdan handelen wijdoor de wet te willen opvolgen weder in strijd met de wet door het gemis van overleg. De heer Tollens. Ik ben het volkomen eens met den heer Cock en vermeendat wij in deze de wet behooren op te volgen. Wij mogen met hare voorschriften zoo maar niet transigerenzelfs niet om eene vermeende vergissing te ontgaan, waarvoor trouwens geene vrees hoegenaamd bestaat. De heer van der Hoeven. Ik ben volkomen van hetzelfde gevoelen, en ik kan de zwarigheid van den heer de Fremery niet deelen. De wet spreekt wel van overleg; maar dat overleg wil, dunkt mij, niet anders zeg gen, dan dat er over de zaak gesproken wordt. Maar geen wet kan be palen waar zij overleg wildat er volkomen eenstemmigheid zal bestaan tusschen de verschillende personendie het houden. Wij hebben zoo dik wijls gehoord van koninklijke besluiten, waarop steeds stond: »de Baad van State gehoord." Maar het is toch bekend dat er niet altijd eenstemmigheid bestond tusschen de regerings-besluiten en de adviezen van den Baad van State. Die gehoord is, behoeft niet altijd zijn verlangen verhoord te zien. Daar komt nog bij ik wil geen namen noemen dat er onder die per sonen, die thans sollicitanten zijn, nog een naam voorkomt, die bij de vorige voordragt op het drietal stond, maar thans wegbleef. Daarmede had dus het, volgens het voorschrift, vereischte drietal kunnen zijn aangevuld. Ik geloof, dat de Baad aan zijne waardigheid verschuldigd is deze voordragt terug te zenden, en eene andere, volgens de voorschriften der wet, af te wachten. De heer de Moen. Ik houd ook deze voordragt voor onwettig en zal er daarom niet uit stemmen. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders trekken dan de voordragt in. Mitsdien komt deze benoeming te vervallen. IX. Voordragt omtrent het houden van de kermis. Burgemeester en Wethouders stellen voor de kermis voor dit jaar onbe paald te schorsen. De Voorzitter. Er is omtrent deze zaak een adres ingekomen van 80 ingezetenen, dat ik thans zal laten voorlezen. Dat adres luidt aldus: «Aan de Edel Achtb. Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leyden. De ondergeteekendeningezetenen der gemeente Leyden gezien hebbende de Baad op Donderdag den 24 Mei onderhandelen zal over liet doorgaan der kermis, geven bij deze te kennen zij zoo door een als ander genoopt zien zich tot UEd. te wenden, ten einde de kermis te doen doorgaan, aan gezien zij anders in hun middel van bestaan ten zeerste zullen benadeeld worden. Vertrouwende UEd. uwe attentie hierop wel te zullen vestigen, verblijven de ondergeteekenden met hoogachting." (Volgen de onderteekeningen.) De heer Stoffels. Ik heb geene bepaalde consideratiënmaar meen toch te moeten antwoorden op het request, door ingezetenen der gemeente ingediend, liet is eene waarheid, dat die ingezetenen, in de nabijheid der kermis wonende, tijdelijk in hunne inkomsten zullen worden gefnuikt,; maar aan den anderen kant is het ook eene waarheiden de ondervinding heeft het bewezendat de uitspattingendie het gewone gevolg zijn van de ker mis en over het algemeen van alle openbare vermakelijkheden, een alleron- gunstigsten invloed uitoefenen en zeer medewerken tot verspreiding der ziekte. Het is dan ook laatstelijk gebleken, bij de dusgenaamde Pinksterfeesten, dat vooral het misbruik van sterken drank krachtig bijdraagt tot de ontwikke ling er van, daar onmiddelijk daarna het getal aangiften der ziekte is toe genomen. En nu is de vraag, of een tijdelijk belang van enkelen waarde kan hebben tegenover dat van zeer velen. Vroegere tijden hebben ook geleerd dat uitspattingen en misbruik van genot in de gegevene omstan digheden hoogst nadeelig zijn en ik vertrouw daarom dat adressanten met een zoo noodigen maatregelin de tegenwoordige omstandighedenom de kermis tijdelijk te schorsen, vrede zullen hebben. De heer van der Hoeven. Ik zou wel willen voorstellen, mijnheer de Voorzitter, tot deze schorsing bij acclamatie te besluiten. De vergadering vereenigt zich hiermede. X. Voordragt tot vernieuwing van den weg buiten de Bijnsburgsche poortvan de singelbrug tot de stationsbrug. Burgemeester en Wethouders stellen voor tot de bedoelde vernieuwing over te gaan en de daartoe vereischte som van 750 nader bij af-en over schrijving te vinden. De Commissie van Financiën vereenigt zich met deze voordragt. De heer Scheltema. Bepaalde consideratiën heb ik niet. Ik ben genood zaakt aan deze voordragt mijne stem te geven; naar aanleiding van deze zaak wil ik echter met de meeste bescheidenheid iets aan de Commissie van Fabricage aanbevelen: om namelijk, als er belangrijke fabricagewerken worden gedaan, dan bij de voordragt alles aan den Baad op te geven en aan te vragen wat er bij behoort of uit volgen moetten einde de Baad het werk in zijn geheel kan beoordeelen. Ik wil gaarne toegeven dat het bij belangrijke herstellingen aan gebouwen dikwerf niet mogelijk is vooraf te berekenen wat er later bij kan komen, maar in eene zaak al deze, nu het een straatweg betreft, was zulks zoo moeijelijk niet. De heer du Bieu. Ik zal ook mijne stem aan de voordragt gevenmaar ik wilde ook wel aan de Commissie van Fabricage met bescheidenheid op merkendat het wenschelijk ware geweest dat bij de vroegere voordragt tot vernieuwing van den weg en het leggen van het voetpad dat eind wegs ware opgenomen. De heer Cock. Ik ondersteun ten sterkste de bedenkingdoor de beide vorige sprekers gemaakt. De heer van Outeren. Wat zal ik anders op de gemaakte bedenkingen antwoorden dan dat het reeds ongeveer een jaar geleden is dat de Commissie van Fabricage hare voorstellen voor de toen aanstaande begrooting inzond, en dat sedert de weg aanhoudend is bereden gewordendie daardoor aan merkelijk geleden heeft. De heer Meerburg. Het was voor een jaar wel te voorzien dat die weg slecht was en eene belangrijke vernieuwing vereischte, daar hij niet be^t onderhouden was. Nadat de weg aan de gemeente is overgegaan is de toestand hoe langer hoe slechter geworden. De heer Hubrecht. Ik moet daaromtrent opmerkendat het onderhoud van dien weg nog eerst sinds korten tijd bij de stad isen de toestand waarin die weg verkeerde, nog minder bekend was. Maar ook moet niet uit het oog worden verloren, dat de Commissie van Fabricage hare be grooting voor 1866 bij het dagelijksch bestuur in Julij 1865 heeft moeten indienenen toen kwam wel de vraag in overwegingof de vernieuwing ook van dezen weg moest worden voorgestelddan welof dit nog een jaar uitstel konde gedoogen. De Commissie meende toen dat het vernieuwen van dit gedeelte van den weg nog konde worden uitgesteld, maar nu is later allengs geblekendat de weg in dien toestand is, dat voorziening drin gend wordt. De verbetering is nu minder kostbaar te doen, daar volgens het bestek toch een gedeelte moet worden opgebroken. De aannemers hebben zich bereid verklaard, voor de voorgedragen som het voorgestelde te verrigten. Het is hier dus een buitengewoon gevaldat in het voorleden jaar in Julij niet te voorzien was. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XI. Voorstel van de raadsleden Hartevelt c. s. omtrent het kantoor van den gemeente-ontvanger. Blijkens het rapport van Burgemeester en Wethouders loopt het voorstel over de volgende punten 1". het tractement van den gemeente-ontvanger; 2°. om bijaldien de hulp en de bureaukosten op het kantoor van den ge meente-ontvanger van gemeentewege moet verstrekt wordenhem daar voor in eens af 1000 te verleenen; 3°. het opmaken van het kohier ten kantore van den gemeente-ontvanger; 4®. herziening van de instructie. Na bij elk dezer onderdeelen afzonderlijk stil te -hebben gestaanraden Burgemeester en Wethouders te besluiten 1°. den ontvanger te laten in het volle genot der hem toegekende jaar wedde van 3000 2®. dat van gemeentewege in het benoodigd personeel op het kantoor worde voorzien, dat bepaald worde op twee personen, en hem alle bureau behoeften van gemeentewege worden verschaft; 3°. in het opmaken van het kohier geene verandering te brengen 4®. de instructie van den gemeente-ontvanger te herzien en daartoe de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen uit te noodigen. De Commissie van Financiën raadt te besluiten als volgt: 1°. dat de gemeente-ontvanger in het volle genot moet blijven van de hem onder 's Konings goedkeuring door Gedeputeerde Staten toegekende jaarwedde ad 3000behoudens dat hij alle werkzaamhedenaan die functiën ver bonden zelf moet verrigten of zich anders ten zijnen koste de noodige hulp moet verschaffen; 2°. dat hem van gemeentewege 1000 zal worden verleend voor alle bureaukostendaaronder niet gerekend de zegels voor het journaal en voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 4