Tihboel bij het aangaan der pacht verondersteld moet worden alle kansen goede en kwadein rekening tc hebben gebragtonder de laatste be hoort nu ook de veeziekte. Dat woord klinkt thans vrij hoog, maar het ge bruik er van in verband tot deze zaak acht ik niet vrij van overdrijving en geloof ik dat er geen genoegzame gronden bestaan om aan het verzoek te voldoen. De heer Meerburg. Ik ben geheel van het gevoelen van den vorigen geachten spreker. Ik zou bevreesd zijn voor de gevolgen, als wij dit ver zoek toestonden. Het is te voorzien, dat dan ook andere pachters een dergelijk verzoek zullen doen. Ik zie geen reden om het verzoek toe te staan; wanneer de ontvangsten buitengewoon hooger zijn, zal de pachter geen meerder pacht aanbieden. Er bestaat dus mijns inziens geene aanlei ding voor die tegemoetkoming; het is buiten de schuld van beide contrac tanten. De heer Goudsjiit. Ik ben van eene andere meening dan de beide vorige geachte sprekers. Ik geloof niet alleendat het verzoek des adressants op redenen van billijkheid berust, maar hij zelfs naar beginselen van streng regt aanspraak heeft op tegemoetkoming. Immers het zijn de verhuurdersde verpachters die de markt hebben gesloten. Ik zeg dat geenszins om te laken; want het was een allezins noodige maatregel. Maar genoeg, dat de mede contractant door zijn toedoen de opbrengsten voor den pachter heeft ver minderd om den benadeelde regt op gedeeltelijke kwijtschelding toe te kennen. De heer Hubrecht. Ik meen ookdat de adressant op die tegemoetko ming aanspraak heeft; door toevallige omstandigheden, geheel buiten zijn toedoen, is de pachter benadeeld. Ik deel daaromtrent geheel het gevoelen van den heer Goudsmit. De heer Goudsmit. Tk heb niet gezegddat hij door toevallige omstan digheden, maar door toedoen van den mede-contractant schade heeeft geleden. De heer de Fremery. Ik heb er niets bij te voegen. Wij hebben in het rapport zooveel mogelijk trachten te doen uitkomen de redenen, die tot het voorstel hebben geleid. Ik geloof, dat er gegronde redenen bestaan om het verzoek in te willigenen den pachter onzerzijds de voorgestelde kor ting op dc pachtsom toe te staan. De heer Tollens. Ik geloofdat er alle redenen bestaan om het ver zoek in te willigendat niet alleen op de billijkheidmaar ook op de wet is gegrond. De heer de Moen. De Commissie van Financiën heeft op de gronden onder anderen door den heer Goudsmit geadstrueerdde voordragt onder steund en heeft dal niet gedaan dan om de redenenin de stukken vermeld. De conclusie van het rapport der Commissie, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 18 tegen 2 stemmen. Tegende heeren van Heukelom en Meerburg. IV. Voordragt tot den openbaren verkoop van het woonhuis en de stalling buiten de voormalige Mare-poort. De Commissie van Financiën heeft daartegen geene bedenkingen en raadt dienovereenkomstig te besluiten. De heer du Rieu. Ik kan mij wel hiermede vereenigenmaar ik zou het ook wenschelijk achten, dat Burgemeester en Wethouders de faculteit hadden om den verkoop al of niet te gunnen. De heer Goudsmit. Ik heb geene bepaalde bedenking; maar de nood zakelijkheid van dien verkoop is mij niet gebleken. Eene verhuring van dat huis komt mij wenschelijker voor, omdat de huurprijs nog al redelijk schijnt. En dan ben ik niet zeer voor vervreemding. Men kan niet vooraf wetenof de stad niet later nog eens aan dat huis behoefte zal hebben. Maar ik wensch ook hieromtrent nadere inlichting af te wachten. De heer Hubrecht. De opmerking van den heer du Rieu is juist, en even als in de gewone conditiën van verkoop doorgaans voorkomtzullen de verkoopers ook het regt aan zich behouden om het pand al dan niet te gunnen. In antwoord op den heer Goudsmit moet ik zeggen, dat ik d-ie huur niet zoo hoog oordeel; de huur bedraagt f 125, maar daarbij komt dat het huis zeer spoedig groote reparatiën zal behoeven. Vroeger was een deel dezer woning voor den commissaris van het veer bestemddoch na op heffing van het veer is die bestemming vervallenen was dat gedeelte tot 1 Mei voor f 50 verhuurd. Ik vermeen dat, vooral met het oog op drin gende reparatiënhet geheel in het belang der gemeente isdit pand te verkoopen. De heer Goudsmit. Die inlichting is mij allezins voldoende. De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. V. Voordragt tot onderhandsche verhuring van a. het locaal boven de Rijnsburgsche poort; b. het huis buiten de voormalige Witte-poort; c. het huis op de Gedempte Marendorps-achtergraeht. De heer Hubrecht. Ik geef in overweging de huur van het locaal bo ven de Rijnsburgsche poort, in plaats van op twee jaren, op een jaar te bepaleneven als voor de huizen onder dit zelfde nommer is voorgesteld. De heer Hoog komt ter vergadering. De heer de Moen. Ik vereenig mij nu gaarne met de voordragt, na de aanvulling, door den heer Hubrecht voorgesteld. Alzoo aangevuld, wordt de voordragt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. VI. Voordragt in zake den grond, waarop de korenmolen de Valk is ge bouwd. Die voordragt is van den volgenden inhoud: «Burgemeester en Wethouders namen kennis van het rapport uwer Com missie van den 23 December 1865betreffende den grond waarop de koren molen de Valk is gebouwd, en vereenigen zich gaarne met de conclusie waartoe dit leidt, dat het namelijk ongeraden is te achten eene regtsvorde- ring tegen Meerburg en Hus, tot betaling der achterstallige recognitiën, in ie stellen. De Commissie geeft tevens bij datzelfde rapport bepaaldelijk te kennen dat, aangezien, ter oorzake van het niet voldoen der verschuldigde recog nitiën door Koolede stad wederom hersteld wordt in haar vroeger onbe perkt eigendomsregt en hieruit als van zelve volgt, dat, zoolang de ach terstallige recognitiën niet zijn aangezuiverdde stad in geenen deele ver- pligt is, voor den opvolger van Koole de aan hem verleende concessie te verlengen of te hernieuwen. Naar aanleiding dezer verklaring en ten einde deze zaak tot eene defini tieve beslissing te kunnen brengen, achten Burgemeester en Wethouders het noodig, H. C. Meerburg en H. IIus, die door koop, aan A. J. Koole in den eigendom van den molen c. a. zijn opgevolgd, te insinueren dat zijbinnen den tijd van veertien dagen hebben over te leggen het ver zoekschrift om in het gebruik der grondenbij en tot dien molen gelegen te worden gecontinueerd, of wel dat, die termijn verstreken zijnde, de gemeente, gebruik makende van hare bevoegdheid, haar eigendomsregt zal doen gelden. Op welke voordragt zij bij deze de vrijheid nemen uwe goedkeuring te verzoeken." Dc heer van Outeren. Het is de commissie aangenaamdat Burge meester en Wethouders zich thans met het uitgebragt advies vereenigd heb ben cn mijnerzijds beaam ik zeer den maatregel daaraan toegevoegd dat, bij wege eener insinuatie, aan de eerste opvolgers in den eigendom van den molen zal worden aangezegd dat zij binnen een bepaalden tijd zich zullen moeten verklaren of zij de concessie van het genot van den grond verlan gen te hernieuwen, maar ik meen dat bij die insinuatie ook de verpligting moet opgelegd worden hetgeen onbetaald gebleven is aan te zuiveren. De commissie meent, dat die opvolgers op den grond geen regt hoegenaamd hebben, maar dat die hun tijdelijk kan worden afgestaan, mits na aanzui vering van het achterstallige, ten bedrage, geloof ik, yan f 16,25 'sjaars, en wel over driejaren. Ik zou dus wenschen, dat, als de insinuatie ge daan werddie voorwaarde daarin werd opgenomen. Zulks zal ook wel de bedoeling van Burgemeester en Wethouders zijn, maar het staat in hun rapport niet uitgedrukt. De Voorzitter. Dat was ook de bedoeling van Burgemeester en Wet houders. De heer Meerburg. Ik kan mij met dit voorstel niet vereenigen. Reeds in Januarij 1864 heeft de tegenwoordige eigenaar van den molen het bezit van den grond gevraagd. Het is waar, dat, letterlijk genomen, Meerburg en Hus eerst dien grond moesten vragenmaar ik geloof nietdat de zaak zoo letterlijk behoeft te worden opgevat, want de eersten hebben dien molen gekocht om zich te dekken voor groote schade. Doch de molen is door hen nooit gebruikt, maar aan den tegenwoordigen eigenaar overgedaan en deze heeft, meen ik, reeds in 1S64, maar ik kan mij vergissen, om die concessie gevraagd. De heer Stoffels. Ik ben voor het rapport, doch zou in bedenking geven, of het niet beter ware als conditie, waarop de grond zou worden afgestaante stellenbetaling van reeds verschuldigde geldenmet aandui ding der bepaalde somzonder het woord achterstallig te noemen. Men weet, dat adressant zich daaraan stoot. En zou het ook niet beter zijn den tegenwoordigen eigenaar aan te manen tot bedoeld verzoek? De heer Tollens. Ik meen dat dit nooit kan opgaan. Koole alleen is op dit oogenblik als wettig eigenaar bij de stad bekend. De heer Stoffels. Er is inderdaad geen quaestie van achterstallige schuld; maar het geldt nu alleen de vraag aan den tegenwoordigen eigenaar: wilt gij den grond tegen betaling? En die persoon is van Leeuwen. De heer Tollens. Bij het kadaster is geen ander eigenaar ingeschreven dan Koole. Dc eigendom van onroerende zaken gaat alleen op een derden over, door de overschrijving ten diens name. Die overschrijving, waartoe de gemeente of haar bestuur zou moeten concurreren, heeft tot hiertoe geen plaats gehad. Er is alzoo tot hiertoe geen officiële bezitter en schuldenaar bekenddan alleen de genoemde Koole. De heer Stoffels. Maar hij is geen eigenaar meer. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat wij ons in die moeijelijkheden niet hebben te begeven. Als aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedra gen de kennisgeving, dat alleen onder die conditiën de concessie kan wor den verkregen regelt zich de zaak van zelve. De voordragt wordt hierop aangenomen met 19 tegen 2 stemmen. Tegende heeren Meerburg en Hartevelt. VII. Voordragt betreffende het leggen van eene brug over de Minne broersgracht. Die voordragt is van den volgenden inhoud «In onze handen werden door u ten fine van berigt en raad gesteld de adressen van a. P. Fontein en Zonen, fabriekanten en kooplieden, daartoe strekkende dat het zoogenaamde kwaakje over de Minnebroersgracht aan de Haven, door eene brug van behoorlijke breedte en geschikt voor de passage met wagens, vervangen worde; b. de weduwe A. J. van Hoeken, houdende verzoek dat, bij vervanging van bedoeld kwaakje, daarvoor althans eene beweegbare brug in de plaats worde gelegdten einde de scheepvaartwaarbij zij groot belang heeft niet te belemmeren. Wij hebben de eer u hiernevens over te leggen het daarop door ons ingewonnen rapport der Commissie van Fabricage, die twee plans ter sprake brengt, het eene voor eene breede vaste brug, waarvan de kosten op ƒ300 worden geraamdhet andere voor eene beweegbare rolbrugvolgens over gelegde teekening, waarvan de kosten p. m. f 200 meer zouden bedragen, doch waarvoor op de begrooting, onder den post voor onderhoud van brug gen, geene gelden beschikbaar zijn. Met referte aan dat rapport, meenen wij de zaak aan het oordeel uwer vergadering te mogen onderwerpenhet aan hare beslissing overlatende om door de aanneming van het kostbaarste der beide plans, de uiteenloopende belangen der verzoekers in deze te vereenigen." De heer Scheltema. Ik vind dit eene zeer lastige zaak. Er staan hier twee particuliere belangen tegen elkander over. Ik heb de zaak in loco opgenomen en gezien, dat een der belanghebbenden geen behoorlijken toe gang voor voertuig tot zijne woning en werkplaats heeft. Ik weet niet in hoever hij, even als elk ingezeten, daarop regt heeft, doch zou er wel voor zijn hem hierin tegemoet te komenvooral daar het in deze een be drijf geldt; wel is mij gebleken, dat die toegang mogelijk zou zijn langs het grachtje, doch dit i3 zeer smal en slecht bestraat en het is altijd een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 2