der wetenschap voldoen, en moet dit ƒ1600 zijn, dan zal ieder personele toelage blijvend wordenomdat men steeds de bekwaamsten zal willen. De Voorzitter. Er zal in het vervolg wel grooter aanvoer van perso nen zijn voor die betrekkingen Maar ik acht het voorzigtigerzoo als de commissie heeft voorgesteldtijdelijk in de zaak te voorzien en niet over te gaan tot eene herziening der verordening. Wij kunnen toch in dat op- zigt gelukkiger tijden te gemoet gaan. De heer de Moen. Wat mij betreft, zou ik zeer gestemd zijn tegen eene vast bepaalde verhooging; maar ik kan mij zeer vereenigen met den voorgestelden tusschenweg. t De heer Stoffels. Ik moet er wel op wijzen, dat de commissie voor de hoogere burgerschool niet ligtvaardig is overgegaan tot het voorstel om het tractement van den leeraar in de Fransche taal met f 400 te verhoogen. En, om het woord van den heer Burgemeester te gebruiken, wat den aan voer van personen betreftde commissie heeft zich daaromtrent niet te bekla gen; want die was wat getal aangaat genoegzaamdoch zij kon naar haar oor deel daaruit geene keuze doen. De commissie wilde een eminent man heb ben, wien zij met gerustheid de taak kon toevertrouwen om den jongelieden goed Fransch te leeren. Dat ontbrak aan dién aanvoer, en toen begreep de Commissie, dat voor f 1200 moeijelijk zulk een man was te krijgen. Dat is de redenwaarom zij tot deze voordragt is gekomenin het vertrouwen dan beter te zullen slagen. De heer Goüdsmit. Als het mij geoorloofd is, wenschte ik nog een enkel woord in het midden te brengen. De heer Hartevelt verkeert in het denkbeeld, en ik met hem, dat het in de eerste tijden niet te voorzien is, dat de tractementen lager zullen worden, en nu acht ik het gevaarlijk dien weg te bewandelenwant eene latere commissie zou zich welligt met wat minder willen behelpen, indien er onder de sollicitanten waren die niet be paaldelijk waren af te keuren, maar toch tot de middelmatigen behoorden. Daarenboven is het niet wenschelijk, dat een zoo lang provisionele toestand blijft bestaan, waardoor het onderwijs noodzakelijk lijdt. Ik geloof daarom dat het nu noodig wordt de verordening te herzien, en de heer Stoffels, die met de zaak van nabij bekend is, zal erkennen dat voor laag tractement géén geschikt onderwijzer meer te verkrijgen is. De Voorzitter. Bij den tegenwoordigen vooruitgang in de intellectuele wereld laat het zich niet voorzien, dat met den tijd de keus zoo moeijelijk zal vallen, of dat men een minder geijkt man zou kiezen. De heer Goudsmit. Ik vrees, dat men wel eens kon gedreven worden door de meening, alsof de stad te veel voor het onderwijs besteedde. De Voorzitter. Tot mijne groote vreugde kan ik niet zien, dat in de laatste jaren daartoe neiging hier ter stede bestaan heeft. Integendeel, er wordt hier veel voor het onderwijs gedaan, en ik juich dat zeer toe. De heer Goudsmit. Maar bet bezwaar is toch niet weggenomendat er te veel tijd verloren wordt. Wij beproeven het steeds om het voor minder geld gedaan te krijgen. Dan komen er personen op, die men niet in elk opzigt kan goedkeurenen zoo komt het toch weer neer op een hooger trac tement om geschiktere te krijgen. Was bet dan niet beter, bij algemeene verordening die tractementen onherroepelijk te bepalen? Het is toch bui ten den regel, dat men telkens zegt: wij geven u eene buitengewone be looning. Intusschen ik geef dit denkbeeld slechts in overweging, en zal mij daarom niet tegen deze voordragt verklaren. De heer de Fremery. Als wij nu overgingen tot eene herziening dei- verordening, zou er zeker nog al tijd mede verloopen en daardoor aan den wensch van den heer Goudsmit, om de zaak spoedig tot een einde te bren gen niet voldaan worden. De heer Goudsmit. Het was geenszins mijne bedoeling om voor dezen keer tot die herziening over te gaan; het is mij voldoende, dat de aange vraagde magtiging tot oproeping worde verleend. Maar ik wenschte mijn denkbeeld voor het vervolg in overweging te zien genomen. De heer Knetpelhout van Sterrenburg. Ook ik deel het gevoelen van den heer Hartevelt, dat het niet wenschelijk is op die tractementen gedurig terug te komen. Reeds vroeger heb ik daarover mijne meening te kennen gegeven. Wanneer het blijken mogt dat die tractementen te gering zijn, dan zal ik gaarne mijne stem geven om die te verhoogen, maar het gaat niet aan om bij elke vacature eene verhooging van tractement voor te dra gen. Ik zie niet in dat f 1200 voor een onderwijzer in de Fransche taal te gering is. Zoo daarvoor geen geschikt man te vinden iswie geelt ons dan de verzekering dat door eetie verhooging van het tractement met f 400 de geschikte man zal verschijnen? Men heeft gesproken van een eminent man. Ik zou juist denken dat een minder eminent man beter onderwijs kan geven dan een geleerde. Ik vrees dat zoodoende die hoogere burgerscholen zullen ontaarden in hleine universileitjesen dat moet meu voorkomen. De heer Goudsmit. De heer Kneppelhout heeft zich blijkbaar geplaatst op een standpunt, waarop zich de commissie juist niet heeft gesteld. Wij hebben bedoeld met een eminent man (zoo dit woord gebezigd is) een practisch man, die goed Fransch spreken en schrijven kan, dus eene practische emi nentie, zoo men wil. Dergelijke personen nu zijn zeker niet voor 1200, maar waarschijnlijk voor f 1600 te verkrijgen. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Het spijt mij, dat ik dan dat eminent zoo verkeerd heb opgevat. Ik dachtdat een eminent man meer als een geleerd man moest worden beschouwd. Maar nu ik hoordat men er onder moet verstaan een practisch manmeen ik ook dat zoodanig een de voorkeur verdient boven een geleerd man. De heer van der Hoeven. Mijnheer de Voorzitter! Door de interpel lation van ons medelid Goudsmit is van de orde van rondvragen afgeweken en daardoor tevens veroorzaakt dat ik bij die rondvrage vergeten ben, en mij tot nog toe geene gelegenheid gegeven werd om het woord te hebben. Ik verzoek daarom nu nog alleen te mogen vragen of Burgemeester en Wethouders zich vereenigen met de voordragt van de Commissie van Financiën? De Voorzitter. Ja. In stemming gebragt, wordt de voordragt aangenomen met 18 tegen 2 stemmen. Tegen: de heeren Kneppelhout van Sterkenburg en Wttewaall. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 3