genomen dit punt te bespreken; maar daarom wilde ik er bij deze ge legenheid op wijzen, ten einde Burgemeester en Wethouders deze zaak in overweging zouden kunnen nemen om, zoo mogelijk, die te regelen vóór het opmaken der begrooting. De Voorzitter. Ik dank u voor de gedane opmerking; wij zullen baar gaarne in overweging nemen bij het opmaken der begrooting. VI. Thans wordt overgegaan tot aanvulling der Commissie van Financiën tot onderzoek van den staat van af- en overschrijving en de suppletoire be grooting van het Werkhuis. De uitslag der stemming is, dat, bij betrekkelijke meerderheid, daartoe benoemd worden de heeren Holtz met 9 en Scheltema met 8 stemmen; zijnde verder uitgebragt op de heerenHartevelt 5 stemmenLibreeht Lezwyn en Knéppelhout van Sterkenburg elk 4de Fremery 3 stemmen Goudsmit, van Oiiterenvan Kaathoven, Wttewaall en Hoog elk 1 stem. VII. Voordragt tot benoeming van twee hulponderwijzers aan de open bare school voor minvermogenden. Die voordragt is van den volgenden inhoud »De hoofdonderwijzer aan de openbare school voor minvermogenden heeft zichbij den hierbij overgelegden brieftot ons gewend tot bekoming van meer hulppersoneel, ten einde de gang van het onderwijs niet gestremd worde bij het groot aantal nieuwe leerlingen dat zich voor den aanstaanden cursus heeft aangemeld. Hoezeer het ons niet onbekend is, dat deze tijdelijke overbevolking dier school weldra zal afnemen wanneer de nieuwe school in gebruik zal worden genomenachten wij het raadzaamzooveel slechts mogelijkaan de begeerte naar onderwijs te voldoen en deze niet te leur stellen, noch zelfs voor eenen bepaalden tijd onbevredigd te laten. Burgemeester en Wethouders nemen daarom de vrijheid u voor te dra gen, voor deze school nog twee hulponderwijzers van de 4do klasse, elk tegen eene jaarwedde van/* 300, te benoemen, aan wie later, bij het in ge bruik nemen van de school aan het plantsoen en het alsdan regelen van het hulppersoneel aan de openbare lagere scholen voor on- en minvermogen den hunne definitieve bestemming aan eene dier scholen zal worden aan gewezen." Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. Voordragt tot bepaling van den aard en het bedrag van den borgtogt van den gemeente-ontvanger. Het rapport van de Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud "De Commissie van Financiën ontving, ten fine van berigl en raad, nevensgaande voordragt van Burgemeester en Wethoudersbetreffende den aard en het bedrag van den borgtogt van den gemeente ontvanger. Ook zij vindt in het bepaalde van art. 16 der verordening van den 28 Januarij 1864 (Gem. blad n°. 1) genoegzame aanleiding om den borgtogt te houden op f 37000, zijnde hetzelfde bedrag als door uwe vergadering bij besluit van 17 December 1863 werd vastgesteld. Zij neemt derhalve de vrijheid u te raden dienovereenkomstig te besluiten." De Voorzitter. In de voordragt is abusievelijk de periode gebragt: en onderwerping van den Concept-borgtogt aan de goedkeuring uwer vergade ring." In 1864 heeft zich het geval voorgedaan dat eene concept-acte van borgtogt aan de vergadering was voorgedragenen toen is door een der leden (indien ik mij niet vergiswas het de heer Goudsmit) de opmerking gemaakt, dat dit punt niet in deze vergadering te huis behoorde, maar dat het opmaken der acte van borgtogt eigenaardig behoort bij Burgemeester en Wethouders, en dat de geheele verantwoording daarvan op hen berust. De Itaad heeft zich toen met dat beginsel vereenigden ten gevolge daarvan moet die periode vervallen. Ik heb gemeend dit nog vooraf te moeten laten gaan. De heer Hartevelt. Omtrent deze zaak heb ik geene consid'eratiën maar wel wenschtes ik naar aanléiding er van de attentie te vestigen op de eventuele benoeming van den ontvanger. Bij de behandeling onzer be grooting voor dit loopende jaar is reeds gesproken over het personeeldat ten kantore van dien ontvanger na 1 Mei a. s., als alle gemeente-accijnsen zullen zijn afgeschaft, al of niet zal werkzaam zijn, en na vele discussiën is mij toegezegddat na Mei deswege een voorstel zoude gedaan worden. Wij konden toen niet voorzien, dat de heer Gerike zoo spoedig door den dood zoude worden weggerukt, en dien ten gevolge nog vóór Mei tot de benoeming van een ontvanger in zijne plaats zoude moeten worden over gegaan. Nu rijst bij mij de vraag, welk personeel daar zal werkzaam zijn, altijd na 1 Mei a. s.wanneer wij eenvoudig met een ontvangst-kantoor van directe belastingen zullen te doen hebben. Het is voor den te benoemen ontvanger geene onverschillige zaakte wetenof hij onder zich zal heb ben beambtendie door de stad worden bezoldigdof die hij zelf bezoldi gen zal. Mij dunkt dat Gedeputeerde Staten het tractement juist op ƒ3000 en zóó hoog hebben gesteld, om daaruit zijn personeel zelf te kunnen bekostigen, even als dit het geval is bij de rijks-ontvangers. Hoe deze zaak in andere gemeenten is geregeld, weet ik niet, maar ben ik goed geinfor- meerd, dan zijn er voorbeelden genoeg, dat de ontvangers zelve voor hunne beambten zorgen, voor wie zij verantwoordelijk zijn, en die zij Zeiven betalenen denk ik terug aan den tijd dat de lieer Ilenkes hier ontvanger die directe belastingen was, dan is hij mét een of geen be ambte begonnenen is hem later eerst iemandten koste van de stad toegevoegd. Na Mei a. s. zal er op het ontvangers-kantoor weinig personeel noodig zijn, en in ieder geval wenschte ik, dat dit vóór de benoeming van een ontvanger werd bepaald. De Voorzitter. Uit de stukken zal men gezien hebben, dat reeds vroeger een dergelijk voorstel was ter tafel gebragt; maar toen is er door den heer de Fremery op gewezen, dat het gevaarlijk was om dienaangaande reeds vóór 1 Mei eén bestuit te nemenen dat het zelfs wenschelijk was niet vóór 1 Julij een bepaald denkbeeld te uiten daar dan eerst de tijd daar was om den werkkring dier beambten te kunnen beoordeelen. Dit nu heeft daartoe geleid, dat de vergadering een besluit genomen heeft om tegen 1 Julij een formeel voorstel te doen betreffende die regeling. Ik meen zelfs, dat de heer Tollens het niet geraden achtte den termijn reeds op 1 Julij te stellen, zoodat dan ook besloten is, dat Burgemeester en Wethouders niet vóór dien tijd een voorstel als het bedoelde zouden aanbieden. De heer Hartevelt. Dat is zeer juist, mijnheer de Voorzitter. Maar wij mogten toch toen niet van de veronderstelling uitgaan dat de heer Gerike vóór dien tijd zou sterven; daardoor is de zaak nu geheel gewijzigd. Vóór nu een nieuwe ontvanger benoemd worde, stel ik er prijs op, dat er eene bepaalde decisie genomen worde. Wat de heer de Fremery destijds heeft gezegd over zeer vele bezigheden en vermeerdering van die, was mij toen niet zeer klaar en is mij nu nog niet helder. Mij dunkt toch, dat de werkkring aan het kantoor van den ontvanger zeer goed bekend iszoodat dan ook de regeling daarvan even goed nu kan geschie den met het oog op 1 Mei a. s.en men daarmede niet behoeft te wachten. De heer de Fremery. Ik wensch alleen mede te deelendat ik geheel in gevoelen van den heer Hartevelt moet verschillen. Ik geloof, dat, alvo rens er bepaald is, op welke wijze in de dienst zal worden voorzien, wij ook niet kunnen bepalenhoevele ambtenaren er bij den ontvanger zullen zijn. Dat zal geheel van omstandigheden afhangen, of de directe belasting zal worden uitgebreid al of niet, of er beschrijvingsbilletten zullen worden rondgezonden en meer andere quaestiënwaaromtrent nu nog niets bepaald is. Ik heb onder anderen reeds geziendat er in den Haag meerdere Amb tenaren zullen noodig zijn. Ik zou het dus niet voorzigtig vinden reeds nu eene vaste bepaling té maken. Dat de ontvanger vroeger onkosten zou hebben gehad voor adsistentie, herinner ik mij niet. Integendeel is nog bij de laatste benoeming gebleken, dat het den Raad niet wenschelijk voorkwam om die adsistentie ten laste van den ontvanger te brengen. Dus ik meen daaruit het bewijs te mogen putten, dat de Baad dit werkelijk niet verlangt. Wel komen bij de rijks-ontvangers de beambten ten hunnen laste; eene andere regeling zoude voor het Rijk vele moeijelijklieden ople veren; de vraag echter of dit voorschrift ook voor gemeenten navolging verdient, betwijfelen velen met mij, en zeker is het dat ook bij de nieuwe regeling in 's Hage dit voorbeeld niet is opgevolgd. Ik zou het om al die redenen webSchelijk achten deze zaak nog niet te behandelen, maar daar mede te wachten tot na de afschaffing der plaatselijke accijnsen, ten einde dan met Julij een bepaald voorstel in te dienen, zoo als bij de begrooting is vastgesteld. De Voorzitter. Ik geloof, dat eigenlijk de quaestie daarop nederkomt, of de Eaad zal terugkomen op zijn genomen besluit. En na de heeren Hartevelt en de Fremery te hebben gehoord, moet ik zeggen, dat, naar mijn inzien, er geene overwegende redenen bestaan om zulks te doen. In tegendeel zou ik het niet geraden achten om reeds zoo spoedig van eene beslissing af te wijken. De heer Krantz. Naar het mij voorkomtkunnen de discussiën thans niet tot eene beslissing leiden. Ik geloof ook dat het verlangen van den heer Hartevelt alleen isom de zaak ter nadere overweging aan Burge meester en Wethouders aan te bevelen. Naar mijne meening is dit wen schelijk, en ik herinner mij ook niet, dat er een bepaald besluit, bij het behandelen van de begrooting, genomen is. De heer Hartevelt. Ik wensch deze discussie niet noodeloos te rekken, maar het is juist mijn wensch en mijn dringend verzoek, dat mijn voor stel tot een gezet punt van overweging worde gemaakt. De heer Goudsmit. Ik moet zeggen, dat het voorstel van den héér Hartevelt mij allezins toelacht. Ik geloof niet, dat de afschaffing van de accijnsen van zoo grooten invloed meer zal zijn op de meerdere of mindere werkzaamheden, zoo als de heer de F'remery zich dat voorstelt. Daarom geloof ik, dat het nu de tijd is om te onderzoeken, of het getal ambtena ren te groot of te klein is. De heer de Fremery. Ik geloof toch, dat, vóór wij weten, hoedanig en welke de werkzaamheden dier beambten zullen zijn, het moeijelijk is daaromtrent bepaalde voorschriften te maken. Ik weet, dat in den Haag reeds twee beambten zijn aangesteld alleen om de beschrijvingsbilletfèri in te vullen en rond te zenden. Ook daar heeft men met de reorganisatie ge wacht tot de directe belasting was vastgesteld. Ook mij komt eene goede regeling, voordat de wijze van heffing bekend is, niet bereikbaar voor. De Voorzitter. Ik geloof, dat er geen bezwaar kan bestaan om de zaak inmiddels te onderzoeken, en dan hoop ik, dat de heer Hartevelt wel zal willen aannemen, dat wij niet zoo vasthoudend zullen zijn aan ei gen denkbeelden om als wij mogten ziendat wij gedwaald hebbendaar op niet terug te komen. Wij zullen de zaak dus in overweging nemen. De heer Hartevelt. Het zal mij aangenaam zijn. Ik had dan ook geen ander denkbeeld van het dagelijksch bestuur, maar wensch toch dat de Eaad hieromtrent beslisse. De voordragt wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. De heer van der Hoeven verlaat de vergadering. IX. Voordragt tot het openstellen van de beestenmarkt voor schapen en varkens. Die voordragt is van den volgenden inhoud: "In de vergadering van den 3den Fëbruarij dezes jaars werd door het Collegie van dagelijksch bestuur aan uwe vergadering het voorstel gedaan tot het weder openstellen van de beestenmarkt voor schapen en varkens. Dat voorstel werd niet met betrekking tot het rundvee gedaan, omdat dit bij koninklijk besluit van 15 November 1865 bepaaldelijk is verboden voor die gemeenten, die binnen de lijn van afsluiting zijn gelegen. Uwe vergadering verlangde destijds te dezer zake een schriftelijk rapport van den rijks-veearts alhier W. E. Steygerwalt, hetgeen wij de eer hebben bij deze over te leggen. Later zijn ingekomen twee adressenhet een van ingezetenen dezer ge meente, het ander van veehouders onder Bodegraven en Zwammerdam, welke beiden strekken om op de wederopening der beestenmarkten voor schapen en varkens aan te dringen en waarbij vooral, wat het eerste aan gaat gewezen wordt op de groote nadeelendie het sluiten dezer markt aan onze ingezetenen berokkent. Dit een en ander hielden Burgemeester en Wethouders aan de Commissie wegens den vee typhus te Schiedam voor en verlangden haar advies in deze; zij leggen dit advies, dat in hoofd-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 3