wij de eer uter vervanging van den heer mr. H. Hartogh Heys van Zou- I teveenvoor te dragen tot het geven van onderwijs in de scheikunde bij die instelling, aan de hulponderwijzers en kweekelingenden directeur der hoogere burgerschool dr. D. de Loos, die zich op gedaan aanzoek daartoe bereid heeft verklaarden tevens de jaarwedden van de heeren dr. D. de Loos en dr. C. J. E. Brutel de la Rivière, die aan die instelling evenveel uren onderwijs zullen geven, voortaan te bepalen op 187.50 voor elk, waarmede de belanghebbenden genoegen nemen." De heer dü Rieu. Alvorens tot die benoeming over te gaanwenschte ik een enkel woord in het midden te brengen omtrent de regeling der be zoldigingen, zoo als die nu wordt voorgesteld. Het is die regeling, waar mede ik mij niet kan vereenigen. De bezoldiging van den onderwijzer in de natuurkunde was krachtens de betrekkelijke verordening van 1864 be paald op 200de bezoldiging van den onderwijzer in de scheikunde is bij die verordening mede bepaald. Nu zie ikdat er eene schikking is gemaakt tusschen den persoondie vroeger benoemd is en hem die nu vermoedelijk benoemd zal worden. De daarop gegronde regeling nu kan mijne goedkeuring niet wegdragen. Voor den onderwijzer, die er is, wenschte ik het bepaalde tractement te hebben behouden; en als men het tractement, voor den anderen bepaald, te gering acht, zou ik het geschik ter oordeelen eene voordragt te doen tot hoogere bezoldiging van dengeen, aan wien men het onderwijs in de scheikunde wil opdragen. Maar deze schikking, om van den een iets af te nemen en voor den ander wat bij te voegen, vind ik niet goed. De heer van der Hoeven. Mag ik vragenhoeveel de heer Hartogh Heys voor dat onderwijs genoot? De Voorzitter. Hij genoot ƒ150. De heer van d'eb Hoeven. Wordt den nieuwen onderwijzer dan eigenlijk ƒ25 meer toegekend? De Voobzitteb. De heer Brutel de la Rivière zal nu f 37.50 missen in verband met het minder aantal urendie hij lts zal geven. De heer van dee Hoeven. In principe ben ik het wel eens- met den heer du Rieu. Maar als de beide heeren het eenmaal goedvinden zoodanige schikking te maken, dan kunnen wij er, dunkt mij, in berusten. De Voobzitteb. Maakt de heer du Rieu er een voorstel van? De heer dü Rieu. Ja, Mijnheer de Voorzitter. Art. 11 van het ge meenteblad n°. 7 van 1864 schrijft een bepaald tractement voor elk dier onderwijzers voor, en daaraan wensch ik alsnog, dat men zich houden zal. Dat nu de een wat afstaan zou ten behoeve van den ander, vind ik geheel verkeerd. Ik stel derhalve bepaald voor den heer Brutel de la Rivière in het genot van het hem toegekende tractement te latenen aan den heer de Loos, wanneer hij mogt benoemd worden en hij genegen mogt zijn die betrekking op zich te nemen, persoonlijk toe te kennen eene bezoldiging van f 200. De heer de Eremery. Ik erkendat de opmerking van den heer du Rieu juist is; maar geloof, dat men hier het belang der gemeente op den voorgrond dient te stellenen zonder aanleiding of noodzaak de uitgetrok ken post niet moet worden verhoogd. Ik ben dus tegen het voorstelomdat daardoor ongevraagd en noodeloos onze uitgaven weder met f 50.zullen vermeerderen. Als de beide heeren tevreden zijn met de voorgedragen schikking, meen ik dat ook wij daarmede allezins vrede kunnen hebben. Maar de vraag is, of het voorstel van den heer du Rieu niet zal worden ondersteund. Ik zou, na hetgeen is aangevoerd, ook geen bezwaar vinden om de tractementen te behoudenzoo als zij tot dusver zijn uitgetrokken behoudens nadere regeling onder de belanghebbenden. De Voobzitteb. Dan zijt gij het in effecte eens met den heer du Rieu. De heer de Fremery. In zoover alleendat ik nu ook meen dat het tractement van den heer Brutel de la Rivière niet zou behoeven gewijzigd te worden. De heer dü Rieu. Mijne bedoeling is deze, dat, naar ik veronderstel, Burgemeester en Wethouders de zaak wel zullen hebben onderzochten dat hun zal gebleken zijndat de heer de Loos niet genegen is de betrekking aan te nemen op het tractement, dat aan zijn voorganger is uitgekeerd. Nu zou ik er anders niet voor zijn dat tractement te verhoogen; maar ik meen te mogen veronderstellendat de heer de Loos niet genegen is de betrek king voor minder op zich te nemen. De heer Stoffels. Als wij bij verordening eene verandering maken in de regeling der tractementendan zou dat ook moeten geschieden in even redigheid van het te geven onderwijs. Intusschen is de heer de Loos voor nemens meer tijd te geven aan dat onderwijs dan zijn voorganger, en heeft hij dat geschikt in overeenstemming met den heer Brutel de la Rivière die nu minder werk krijgt. De heer Hartogh Heys genoot ƒ150; de heer de Loos zal dus in evenredigheid op dezelfde wijze beloond worden doordien hij meer lessen zal geventerwijl de heer Brutel de la Rivière moeijelijk op den duur al die lessen kon vervullen. Ik geloof alzoo, dat wij voorzigtig moeten zijn en geene verandering moeten maken in het be paalde, daar toch die heeren onderling eene schikking hebben gemaakt, zonder dat daardoor de gemeentekas schade lijdt. De heer dü Rieu. Dan wordt toch, door die schikking te bekrachti gen een andere maatstaf gevolgd dan die bij de verordening is bepaald. Daar zijn toch de tractementen geregeld naar de verschillende lessen, en niet naar de verschillende uren. De heer Goodsmit. Ik kan niet zeggen, dat de betaling naar evenredig heid van tijd een verkeerde maatstaf iswant dezelfde maatstaf wordt doorgaans gevolgd bij iederen wetenschappelijken of ligchamelijken arbeid. En nu is door den heer Stoffels reeds teregt opgemerkt, dat de heer de Loos inderdaad niet veel meer belooning zal genieten maar naar evenredigheid precies dezelfde ten gevolge der ontlasting van den heer Brutel de la Rivière. Ik begrijp dus niet, welk bezwaar er in die regeling kan bestaan. De beide heeren, die er bij betrokken zijn, zijn er mede tevreden, en de ge meentekas verliest er niet en het onderwijs lijdt er niet bij. De Voorzitter. Ik zal thans in stemming brengen het voorstel van den heer de Rieudat voldoende ondersteund is en strekt om het tracte ment van den heer de Loos te bepalen op 200, en het tractement van den heer Brutel de la Rivière te laten, zoo als het is. De heer de Moen. Wat het eerste punt betreftdaar ben ik niet voor, maar zou ik ook ten aanzien van den heer de Loos het tractement willen behouden zienzoo als het is. Ik zou intusschennaar aanleiding der gevoerde discussiewel in overweging willen gevendat het voorstel door Burgemeester en Wethouders wierd teruggenomen en door hen een ander rapport wierd uitgebragt. Immers er is niet duidelijk aangewezen hoe en waarop die ƒ187,50 gegrond zijn. Als dat punt niet zoo onzeker en duister was, maar duidelijk toegelicht, zou de discussie een geheel anderen gang hebben gehad. De Voorzitter. Ik wenschte, dat vooraf de stemming, die reeds be gonnen is, wierd geëindigd. De heer de Moen. Dan ben ik er tegen. Het voorstel van den heer du Rieu wordt verworpen met 17 tegen 2 stemmen. Voor: de heeren Wttewaall en du Rieu. De Voorzitteb. Verlangen nu nog de heeren het Wuord" te hebben of heeft de heer de Moen nu ook cenig voorstel te doen De heer de Moen. Ja, mijnheer de Voorzitter. Het zou zijn, dat de zaak nog eens behoorlijk wierd onderzocht, opdat wij een veel duidelijker voorstel konden ontvangen en dat tevens ter overweging wierd gesteld in handen der Commissie van Financiënwaar het eigenlijk behoort. De heer Stoffels. Het zou eenigzins waar kunnen zijndat hier aan eene verhooging te denken waremaar zoo is het nietmij dunktde zaak is duidelijk genoeg. Wat is het geval? De heer Brutel de la Rivière achtte zich bezwaard met al die uren en wenschte van eenige te worden ontlast. Hij kon toch bezwaarlijk voor die paar uren den Raad komen bemoeijelijken en wilde dus met den heer de Loos daaromtrent in eene schikking treden. En nu sprak het wel van zelf, dat, toen de heer Brutel de Ia Rivière den heer de Loos verzocht eenige uren van hem over te willen nemen hij er dade lijk bijvoegde: daar volg: uit, dat u meer tractement toekomt, en ik u alzoo aanbied dat meerdere van het mijne af te staanen de heer de Loos, gaarne aan dat verlangen willende voldoen, met een en ander genoegen nam. Maar natuurlijk kan noch het een noch het ander geschieden zonder goedkeuring van den Raaden hoe nu de zaak worde geregeld zij kan toch in geen anderen vorm worden gegoten. De heer de Moen. Ik geloof wel, dat, zoo als de zaak wordt voorge dragen, er geene verandering in kan gebragt worden, maar met eene onderhandsche schikking heeft de Raad niets te maken. De benoeming moet zeker door den Raad geschieden naar de bestaande verordening, en evenzeer moet het tractement worden toegekend naar datzelfde reglement. De Voobzitteb. Ik ben dat niet geheel met u eens. Ik geloof toch meer bepaald, dat bij de verordening voor ieder de werkkring is aangewe zen waarin hij zich heeft te bewegen. De heer de Moen. Dat ben ik met u eens, maar de tractementen zijn toch evenzeer daarbij bepaald. De heer Stoffels. Die tractementen zijn ook toegekend in overeenstem ming met de verordening. Maar juist daarom vraagt men op die onderlinge schikking de sanctie van den Raad. Anders zou de vergadering er niet mede hebben te doen. Maar men heeft er niet toe willen overgaan zonder die bekrachtiging. De heer de Fremery. Ik zou willen vragenof dan niet die tractementen konden blijven, zoo als zij zijn, en het verder aan de beide heeren kon worden overgelaten om het onderling te schikkenzoo als zij zouden goed vinden. Dit voorstel wenschte ik nog wel in overweging te geven. De Voorzitter. Wordt dat voorstel ondersteund? De heer Tollens. Ja, ik ondersteun dat voorstel zeer. Ik vind het toch eene wonderlijke houding, dat de Raad zou bepalen iets wat alleen het onderwerp eener onderlinge schikking tusschen de beide heeren kan zijn. Het voorstel van den heer de Fremery, dat voldoende ondersteund is, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt verworpen met 10 tegen 9 stemmen. Voor: de heeren Wttewaall, de Moen, Kneppelhout van Sterkenburg, du Rieuvan Outerenvan der HoevenTollensHoog en de FVemery. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt hierop aangenomen met 14 tegen 5 stemmen. Tegen: de heeren Wttewaall, de Moen, du Rieu, van Outeren en Tollens. Alsnu tot de benoeming overgegaan zijnde, worden de heeren van Oute ren, ten Sande en Hartevelt door den Voorzitter aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De uitslag is, dat met 17 stemmen wordt benoemd de heer dr. D. de Loos, zijnde twee briefjes in blanco gelaten. V. Verzoek van dr. J. Baert tot continuatie als stads doctor. Blijkens de daarop uitgebragte rapporten van diakenen der Nederduitsch- Hervormde gemeente, regenten der Roomsch-Katholijke armen en weezen en armverzorgers der Israëlitische gemeentewordt door allen gunstig op dat verzoek geadviseerd. De uitslag der stemming is, dat met 18 stemmen de heer dr. J. Baert als stads doctor wordt gecontinueerd; hebbende de heer Librecht Lezwyn op grond van zwagerschap met den adressant, zich ten deze buiten stem ming gehouden. De heer van Kaathoven. Over dit punt, Mijnheer de Voorzitter, wenschte ik nog een enkel woord in het midden te brengen. Ik heb zoo even ook voor den heer Baert gestemden zoolang hier niet eene betere regeling van toezigt, zooals te Amsterdam, bestaat, heb ik er niet tegen, dat soortgelijke adressen worden gesteld in handen van de armbesturen, die daarop gerapporteerd hebben. Maar ik zou toch in bedenking willen geven de vraag, in hoever die armbesturen kunnen geacht worden niet gesubsi dieerd te zijn, zoolang zij geneeskundige hulp van wege de gemeente ge nieten. Immers de hoogere administratieve magt heeft reeds beslist, dat zoodanige hulp wel degelijk als subsidie moet worden beschouwd. Het is niet om mij op dit oogenblik te verklaren tegen de bestaande regeling maar om eens voor goed uit te makenin hoever eene goed ingerigte diaconie zelve moet zorgen voor hare geneeskundige hulp, dat ik thans dit punt heb ter sprake gebragt. Het was mij niet mogelijk bij de behan deling van de begrooting tegenwoordig te zijn, toen ik mij had voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 2