HANDELINGEN VAN DSN DEHSENTESA&D TAN LEIDEN. 1. Zitting van Vrijdag 13 Jannarij 1866, geopend des namiddags te 3 ure. Voorzitter: de heer Wethouder H. P. C. Stoffels, waarn. Burgemeester. Tegenwoordig de heeren: Driessen, Le Poole, Holtz, Hartevelt, de Fre- mery, Hoog, Hubrecht, Tollens, van der Hoeven, de Moen, Lezwyn, Kneppelhout van Sterkenburg, Scheltema, du Kieu, van Outeren, Krantz, van Wensen, Meerburg, Wttewaall, ten Sande, en Stoffels. De Voorzitter, de vergadering geopend hebbende, verzoekt allereerst den Secretaris de volgende ingekomen missive voor te lezen: //Leyden, 12 Januarij 1866. Met diepen weemoed vervul ik den treurigen pligt U kennis te geven van het smartelijk verlies, dat mij trof in het afsterven van mijnen hartelijk ge liefden echtgenoot Mr. Daniel Tieboel Siegenbeek. Na eene slepende onge steldheid, in de laatste dagen tot hevige ziekte geklommen, ontsliep hij zacht en kalm, gisteren morgen in den ouderdom van bijkans 60 jaren. Weggenomen uit het midden zijner veelvuldige werkzaamhedenwaaronder die in het belang dezer gemeente eene zoo hoogst gewigtige plaats vervul den, zal zeker zijn gemis ook door uwe vergadering betreurd worden. Mij van die opregte deelneming overtuigd houdendeheb ik de eer mij te noemen Wed. D. Tieboel Siegenbeek, Geb. van Heukelom. Aan den Kaad der gemeente Leyden." De Voorzitter. Mijne Heeren! Ik open deze onze eerste vergadering in het pas ingetreden nieuwe jaar met u een heilgroet te brengen en 's Hemels zegen voor u en de uwen in te roepen. Ik hoop, dat gij voort durend tijd en lust zult hebben om op dezelfde wijze als tot dusverre uwe krachten te besteden ten nutte dezer gemeente, en met denzelfden lust en ijver hare belangen te bevorderen. Treurig is voorzeker de indrukwaaronder wij bij deze plegtige vergadering verkeeren. Wij ontvangen tochMijne Heeren, daar zoo even een berigt, dat ons allen zoozeer tot weemoed stemt. De man die voor veertien dagen nog van deze plaats tot u sprakis niet meer. De man, die, zooveel hem maar mogelijk was, de belangen dezer gemeente met ernst, met zooveel waardigheid, wist te behandelen, hij is van ons henengegaan. Mp. Daniel Tieboel SiegenbeekBurgemeester van Leyden, is gisteren morgen ten 11 ure opgeroepen tot een hooger leven, ltuim zeven jaren was hij het hoofd dezer gemeente en voorzitter onzer ver gadering. Door Zijne Majesteit den Koning benoemd om den edelen van Stirum op te volgen, moest hij eene andere betrekking verlaten, waarin hij gedurende meer dan twintig jaren in alle opzigten eer en roem had ingeoogst. Maar hij deed dat noode, want ook daar waren zijne deugden en edele gezindheid meer dan bekenden Leydens Eegtbank zal nog ge tuigen, hoezeer hij ook daar geëerd en gezien was. Waar dan ook werk zaam, blonken zijne uitmuntende hoedanigheden, zijne edele inborst en gaven des geestes op eene schitterende wijze uit. Wij, Mijne Heeren, leden dezer vergaderingweten vooralhoe hij deze zijne laatste betrekking vervulde, hoe hij, daarmede ingenomen, met warmte en onverflaauwden ijver de hem toevertrouwde belangen behartigde, hoe hij het welzijn dezer ge meente voorstond. Wjj weten met hoeveel beleid hij onze vergaderingen wist te leiden en hoe hij met een hem eigenaardigen tact, mag ik wel zeg gen ieders gevoelen wist te eerbiedigen en niettemin het zijne te doen gelden. Altoos bleven bij hem Leydens belangen bovenaannimmer vergat hij die. Maar niet alleen in zijne betrekking als voorzitter van den Kaad, maar ook daarbuiten als hoofd der gemeente heeft ieder, die hem gekend heeft, hem liefgehad. En geen wonder. Voor een ieder bereid vaardig, was liij ook ieder oogenblik toegankelijk voor die hem wenschte te spreken of te raadplegen. Altijd was hij er op uit, zijnen tijd ten nutte der gemeente te besteden. Waar het de eer der stad betrof, wist hij die waardiglijk op te houden, en daarbij op eene geschikte wijze de belangen harer ingezetenen te verbinden. Was dit het geval bij openbare feestelijkhe den of plegtige gelegenhedenwaarvan vooral in den jongsten zomer deze stad het tooneel wasook bij rampendie de stad troffen toonde Siegen beek wat en wie hij voor Leyden was, en was hij het die altijd voorging in weidoordachten raad en daad. Teregt versierden hem dan ook onder scheidene ridderteekenen geschonken door Z. M. onzen geliefden Koning; hij had ze waarlijk verdiend. Was zijn steun in vele opzigten gewigtig, ook wat het stoffelijke betreft was hij in het bijzondere leven velen tot troost. Steeds bereid tot hulp en bijstandwas hij nimmer karig in het doen wat de inspraak van zijn edel gemoed hem ingaf. Ik mag gerustelijk zeggen, en overdrijf geenszins, dat hij zoo bij dag als bij nacht zieli ten dienste stelde van hendie zijne hulpe inriepen. Wij hebben dus allezins stofte om over zulk een verlies te treuren. Ijverig ambtenaar, edel menschen- vriend, trouw echtgenoot, onderscheidde hij zich in allen deele in zijn open baar en bijzonder leven. En hoevele betrekkingen nog, buiten die van burgemeester en voorzitter dezer vergaderingwerden door hem met den zelfden warmen ijver vervuld. Wanneer wij dat alles nagaan, dan mag ik gerustelijk zeggendat in alle opzigten de naam van Siegenbeek geëerd en geroemd is. Zijne nagedachtenis zal dan ook bij ons en bij zoo velen in gezegend aandenken blijven. Ik zeg: in gezegend aandenken, want die liefde, dat aandenken, die herinnering zullen in onze harten gegrift blijven. Aan mij is nu tijdelijk da taak opgedragen uwe vergaderingen te leiden. Siegenbeek zullen wij daar missen in hooge mate. Maar ik roep nu bij zonder voor mij uwe hulp en medewerking in Ik vraag dat des te vrij- 1806. moediger, omdat wij, door te trachten zooveel in ons is zijn waardig voor beeld te volgen, al het onze zullen doen om in zijnen geest te handelen. En hiermede, Mijne Heeren, hoop ik naar waarde te hebben herdacht een mandie ons aller achting en liefde ten volle waardig wasdie in de stad zijner inwoning, en door zoovelen daarbuiten, algemeen geacht en bemind was, en door wiens deugden en hoedanigheden ontwijfelbaar eene eerezuil in onze harten zal worden opgerigt. Ik heb alsnu de eer aan de vergadering voor te stellen, dat het collegic van Wethouders, namens den Kaad, aan de weduwe een bezoek van rouw beklag zal aanbieden. Mag ik vragenof daartegen geen bezwaar bestaat. De heer van der Hoeven. Bezwaar heb ik daartegen volstrekt niet; maar daar ik zeker niet het jongste lid in jaren ben in deze vergadering, hoop ik, dat het niet te onbescheiden van mij mag geacht worden, dat ik hieromtrent het woord vraag. Als ik echter van mij zeiven spreekgeloof ik nietdat ik uit mij zeiven spreekmaar veeleer dat ik uitdruk het geen ook andere leden van den Kaad misschien wenschendat namelijk bij het colle- gie van Wethouders althans eenige leden van den Kaad zich mogten aan sluiten. Ik kan niet denken, dat, indien mijn denkbeeld mogt ingang vin den, de geheele Raad zou wenschen zijn rouwbeklag en corps aan te bieden. Maar ik zou voorstellendat althans eene oommissie uit den Kaad met de heeren Wethouders de deelneming der vergadering in het geleden verlies aan de weduwe ging betuigen. De Voorzitter. Het voorstel, door mij gedaan, was geheel overeen komstig hetgeen heeft plaats gehad ter gelegenheid van het afsterven van den heer van Stirum. Daarbij had hetzelfde plaats en werd de weduwe alleen gecondoleerd door het collegie van Wethouders en den Secretaris, namens den Raad. Intusschen eerbiedig ik het voorstel van den heer van der Hoevenen indien de vergadering zich daarmede mogt vereenigengeef ik in overweging, dat de commissie zal zijn zamengesteld uit de Wethouders en den Secretaris, en twee leden van den Kaad. Ik herhaal evenwel, dat ik een dergelijk voorstel alleen daarom niet heb gedaanomdat er ten deze een antecedent bestond. Als de Kaad zich nogtans met het denkbeeld van den heer van der Hoeven mogt vereenigen, dan wenschte ik dat gaarne te vernemen. Geen der leden verklaart zich daartegen. De Voorzitter. Als de Kaad zich de aanwijzing dier leden niet wenscht voor te behouden door gesloten briefjes, zou ik vragen, of de vergadering kan goedvinden, dat de benoemiug door mij geschiede. De heer Hartevelt. Ik zoude gaarne voorstellenmijnheer de Voorzitter, dat aan de door u genoemde commissie van Wethouders en Secretaris wer den toegevoegd de twee oudste leden van den Kaad. Dit voorstel, voldoende ondersteund zijnde, wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomenen zijn mitsdien tot leden dier commissie aangewezen de heeren ten Sande en van Kaathoven. De Voorzitter. Ik zou nu willen voorstellen dat, indien het noodig en dienstig mogt worden geacht, het collegie van Wethouders verneme of het der familie aangenaam zoude zijn, dat de Kaad bij de geheele begra- fenis-plegtigheid tegenwoordig ware; of, zoo zulks niet in de bedoeling der familie mogt liggen, alsdan de Kaad konde goedvinden zich in de nabij heid der begraafplaats, op het uur der begrafenis, te vereenigen, ten einde zich bij den lijkstoet aan te sluiten en alzoo bij de plegtigheid tegenwoor dig te zijn. Indien niemand daartegen is, zal ik zorgen dat aan de leden de dag en het uur der plegtigheid worden medegedeeld. De heer Le Poole. Mijnheer de Voorzitter, ik wilde vragen, bijaldien wij niet en corps van het Raadhuis gaanof er alsdan bij de begraafplaats een geschikt lokaal is, om ons te vereenigen. Tijdens de begrafenis van den heer van Stirum was het Reddinghuis eene geschikte plaats daartoe, maar die missen wij nu en wij moeten ons toch met eenige orde aan den lijkstoet kunnen aansluiten. De Voorzitter. Ik geloof, wat het eerste gedeelte betreft, dat de Raad in ieder geval verpligt is aan de weduwe voor te stellen, of zij met die aanslui ting genoegen neemt, en wordt dit aangenomen, dan volgt het tweede van zelf. Bij de begraafplaats is een geschikt lokaal tot zamenkomst en zoo dat niet beschikbaar is, zal er voor een geschikt lokaal in de nabijheid ge zorgd worden. De vergadering wordt hierop gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1866 | | pagina 1