daanom de verschillende stukken tot dit onderwerp betrekking hëbbende te laten drukkenhad ook ten doel de discussiën in den raad te bekorten. Straks wordt de vergadering geslotenen dan zal men alleen den heer Scheltema gehoord hebbenzonder dat eenig ander lid dezer vergadering in de gelegenheid geweest zij zijne denkbeelden mede te deelen. De heer Scheltema. Ik zou die rede wel hebben laten drukken, maar ik heb eerst moeten wachten op het rapport der Commissie. En de tijd van acht dagen was te kort om ze gereed te maken en te laten drukken. Maar ik kan mij anders zeer goed alsnog met dat denkbeeld vereenigen. Ik had ook veel liever gewenscht den tijd te hebben gehad om het stuk vooraf aan de leden rond te zenden. De heer van Kaathoven. Ik geloof, dat zoowel hetgeen de heer Harte- velt heeft gezegd, als hetgeen door den heer Scheltema nader ter verdediging is aangevoerd, overeenkomstig is met de waarheid. Het is waar, dat er wei nig tijd was overgelaten om hetgeen door de Commissie van Financiën is gerapporteerd genoegzaam te onderzoekenom de bedenkingen daartegen door den druk bekend te maken. Maar daarom ook zou ik het wenschelijk achten, deze beraadslaging te verdagen, tot dat door de in druk verschenen bedenkingen van den heer Scheltema de vergadering meer op de hoogte der zaak zal zijn gebragt. De Voorzitter. Als ik maar dit mag opmerken, dat de tijd dringend is, en dat de volgende week bezet is met feestdagen. De heer van Kaathoven. De begrooting is toch goedgekeurd; en hier is geene quaestie over de som die; daarin reeds is uitgetrokken, maar over den regel die bij de verdeeling zal worden toegepast. Ik geloof, dat het voor de goede behandeling dier zaak wenschelijk is, dat de beraadslaging worde uitgesteld. De heer de Fremery. Ik moet opmerken, dat vóór 31 December deze verordening zal moeten worden ingezonden aan Gedeputeerde Staten. Zij hebben voor acht dagen ons daaraan reeds herinnerd. Intusschen kon de vergadering niet wel vroeger worden bijeengeroepen, omdat het rapport van de Commissie van Financiën eerst ter lezing moest liggen. De Voorzitter. Ik wil evenwel het voorstel tot verdaging wel overne men, en zou dan in overweging geven de beraadslaging voort te zetten op Woensdag, om die, des noods, Donderdag te vervolgen. De heer de Moen. Ik stel voor, dat den heer Scheltema alsnog gele genheid gegeven worde zijne aanmerkingen te voleindigen. Het schijnt toch, dat deze ten einde spoeden; en ik meen ook dat dit billijk is, daar nie mand onzer, toen hij daartoe het woord vroeg, er zich tegen verklaarde. De heer Scheltema. Ik ben daartoe bereid. Maar ik heb nog al wat te antwoorden op de bedenkingen van de Commissie van F'inanciën. Ik zal dus zoo spoedig niet gereed kunnen zijn. De heer Gouüsmit. Ik voor mij geloof, dat het raadzaam is de rede van den heer Scheltema niet te laten voleindigen maar die liever te laten drukken. Het komt mij voor, dat het niet wel doenlijk is al de punten, in die uitvoerige rede behandeld, zoo op het gehoor af te beoordeelen of te beantwoorden. Wij moeten daarover téle repoaée kunnen denken. Daarom zou ik er bijzonder prijs op stellen, dat men besloot die rede te laten drukken, en dat dan het dagelijksch bestuur weder zoo spoedig moge lijk eene vergadering belegde. De Voorzitter. Ik herhaal, dat ik dit denkbeeld gaarne wil overnemen. Ik zal dan in rondvraag brengen om deze zaak heden niet verder te beharf- delen, maar die in de volgende vergadering aan de orde te stellen. De heer van Wensen. Ik wil er alleen op wijzen, dat wij aan het eind van het jaar zijn en velen onzer dus weinig tijd overblijft. Maar ik wil mij niet tegen een uitstel verzetten wegens de belangrijkheid der zaak. De heer Krantz. Ik ben ook voor het uitstel, en meen dat het moeijelijk anders kan. Het schijnt evenwel dat de heer Scheltema van oordeel is, dat de leden over het onderwerp niet hebben nagedacht. Ik ge loof dat hij zich daarin bedriegt, en velen met mij voldoende op de hoogte zijn, om een besluit te kunnen nemen. Niettemin ben ik van gevoelen dat ieder lid de gelegenheid moet gegeven worden, om zijne zienswijze mede te deelenen in zoover kan ik mij wel met het voorstel vereénigen. De heer Le Poole. Ik ben ook voor het uitstel. Maar zouden de an dere punten, die aan de orde zijn gesteld, niet eerst kunnen worden afge daan? Dan is alvast dit afgeloopen. De heer du Bieu. Ik ben er ook voor; maar het spijt mij, dat zoo doende de zaak zoo zeer wordt uitgerekt. Ik geloof wel, dat de leden ge noegzaam op de hoogte zijn. Wij hadden dus wel onze denkbeelden reeds nu daarover kunnen mededeelen. De heer Stoffels. Ik ben er niet tegenmaar ik voor mij was reeds dadelijk bereid den heer Scheltema te beantwoordenal was het dan ook niet zoo breedvoerig en in zoo sierlijke taal. De heer de Moen. Ik ben wel voor dat uitstel tot de volgende week, indien wij maar spoedig die afdrukken ontvangen; anders voorzie ik nog een nieuw incident. Hoe dikwijls is er wel niet gezegddat men slechts drie dagen tot zijne beschikking had en dus geen genoegzamen tijd om stukken te lezenen dat wel stukken van vrij wat minder uitgebreidheid dan dit zal zijn. De Voorzitter. Als er geene omstandigheden in den weg komen, die niet vooraf te voorzien zijnzal de vergadering op aanstaanden Woensdag belegd worden. Wanneer wij des noods ten een ure aanvingenzou de zaak welligt in één dag kunnen afkopen. Wordt mitsdien besloten de verdere beraadslaging te verdagen tot de volgende vergadering. De Voorzitter. Mag ik vragenof de heeren nu genoegen kunnen nemen met het denkbeeld van den heer Le Poole, om de overige zaken af te doen Dienovereenkomstig wordt besloten. VIII. Tarief van tolheffing voor het jaagpad tusschen Leyden en den Leydschen dam. De Commissie van Financiën raadt dit tarief vast te stellen. De heer de Moen. Ik ben er voor; maar in de geschreven stukken, bij de Commissie van Financiën overgelegdheb ik eene opgave van den commissaris Kouwels gevonden, in dato 10 Maart 1865, waaruit blijkt, dat in 1864 een getal van 1558 pakschuiten, natuurlijk dagelijks wederkee- rende, van betaling van tol zijn vrij geweest. Er schijnt dus een prero gatief te bestaan ten aanzien van die schuiten aan den Leydschen dam. Ik zou dus willen vragen, of, nu de stand van zaken veranderd is, ook dat privilegie zal ophouden, en of die schuiten nu voortaan tol zullen betalen als alle andere. Daar in het tarief slechts van schuiten of vaartuigen wordt gesprokenheb ik met het oog daarop tot de aanneming geadviseerd zonder eenige uitzondering. De Voorzitter. Wij hebben de zaak onderzocht, en ons is toen ge bleken, dat die vergunning werkelijk gegeven is. Maar door wien? De man ligt op het kerkhof. Wij hebben er echter op gewezen, dat dit moest op houden. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Voordragt tot benoeming van een vierden hulponderwijzer aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs 1ste klasse voor jongens. l)e heer Goudsmit. Ik heb hierover geene consideratie. Maar bedrieg ik mij niet, dan was reeds voorlang het denkbeeld geopperd, dat op de school van mejufvrouw llenssen ook nog eene vierde hulp onderwijzeres zou worden aangesteld. Ik geloof, dat daaraan dringende behoefte bestaat, te meer, daar de hoofdonderwijzeresse nog steeds ongesteld is. De Voorzitter. Wij zullen de zaak in gedachte houden en, als dit oirbaar mogt worden bevondeneen voorstel daaromtrent doen. De heer de Moen. Ik wenschte, dat het getal hulp onderwijzers niet werd uitgebreid boven het vastgestelde bij de Verordening. ijaar hier schijnt de aanvulling zoo dringend, dat zij geen uitstel gedoogt. De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. X. Adres van I. Boudri om vergunning tot het leggen van eene stoep met twee steenen palen voor het perceel op de Hoogewoerd, wijk III. n°. 419. Burgemeester en Wethouders raden, overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage, den adressant de gevraagde toestemming te ver- leenenmits de plaatsing geschiede onder toezigt en volgens aanwijzing van rooimeesters. De heer van Kaathoven. Zal die stoep nog in 1865 gelegd worden? De Voorzitter Er is alleen vergunning gevraagd de stoep te leggen; maar de adressant heeft zich niet uitgelatenwanneer hij daartoe wenschte over te gaan. De heer van Kaathoven. Door de administratie van het weeshuis is in de maand November aan den Gemeenteraad vergunning gevraagd tot het leggen van eene stoep en het plaatsen van twee kelderramendoor den Baad is daarin toegestemd. De huizen zijn echter nog niet bewoonbaar, en toch is er quitantie gepresenteerd en door de administratie betaald, alsof men gedurende het geheele jaar 1865 het genot van die vergunning had gehad. De Voorzitter. Dat is, omdat men de recognitie vooruit moet betalen. De heer van Kaathoven. Ik vraag excuus. De quitantie was over 1865. Is dit overeenkomstig de bepaling in de Verordening? De heer de Moen. Dit zal daaraan toe te schrijven zijn, dat volgens de hierop toepasselijke verordening en tarief gedeelten van een jaar voor een geheel worden berekend. De heer van Kaathoven. Het was maar eene vraagof, met betrekking tot dit verzoek, op gelijke wijze zal gehandeld worden. De Voorzitter. Als de adressant nog in dit jaar begint, zal hij op dezelfde wijze behandeld worden. De conclusie van het rapport wordt zonder hoofdelijke omvrage goed gekeurd. XI. Adres van J. van der Steen, tot het leggen van eene lozing door den Heerenweg onder Zoeterwoude. Burgemeester en Wethouders radenovereenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage, de gevraagde vergunning te verleenen, mits de kosten van het breken en herstellen der straat en van het voortdurend on derhoud der lozing door den adressant worden gedragen, en tegen betaling van een regt van f 1.50 'sjaars, bepaald bij art. 3, n°. 11, van het ta rief vastgesteld 5 Maart 1857. De heer van der Hoeven. Ik heb in het verzoek van den adressant gezien, dat hij wenschte, dat tot het werk eenigzins spoedig kon worden overgegaan. Daar dat verzoek nu reeds in October is ingekomenverheugt het mijdat aan het verlangen van den heer Le Poole voldaan is. Ten minste kan de adressant dan nog vóór het einde van dit jaar tot het werk overgaan. Ik ben daarom voor de conclusie van het rapport. De conclusie van het rapport wordt hierop zonder hoofdelijke omvrage aangenomen. XII. Onderhandsche verhuring van de stalling bij de huizing aan den Bijnsburger Vliet. De voordragt deswege wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Plan en voorwaarden omtrent de aanbesteding van het dagelijksch onderhoud van en het doen van vernieuwingen aan de gebouwen en de meubelen der openbare scholen gedurende 1866. De heer Hartevelt. Ik zie hier van vernieuwingen van meubelen ge sproken. Wil dit zeggendat oude meubelen hersteld moeten worden of moeten er nieuwe meubelen worden aangekocht? De heer Hubrecht. Dit bestek, gelijk het hoofd zqlks aanduidt, be helst het onderhoud der scholenen herstellenzoo noodigvan schoolmeu- belengeenszins het leveren van nieuwe. Het plan en de voorwaarden worden zonder hoofdelijke omvrage goed gekeurd. De Voorzitter. Ik geef thans het woord aan den heer van Kaathoyen die daarom gevraagd heeft. De heer van Kaathoven. Ik heb slechts eene vraag te doen. Wij hebben drie gedrukte voorstellen ontvangen betrekkelijk de heffing eener plaatselijke directe belasting. Het is nu wel niet twijfelachtig, of het rap port der Commissie van Financiën is op kosten der gemeente gedrukt. Maar zijn de voorstellen der beide andere heeren op hunne kosten of op die van de gemeente gedrukt? Mogt het laatste het geval zijndan zou ik verzoekendat de rede van den heer Scheltema ook nu op kosten der gemeente mogt worden gedrukt. De heer de Fremery. Op verzoek van den heer Hoog zijn de beide voorstellen voor rekening van de gemeente gedrukt. Ik zou dus meenen dat dit nu ook plaats moest hebben met de rede van den heer Scheltema. De heer van Kaathoven. Dan komt mijn verzoek nu als vervolg op dat van den heer Hoog. Wordt alsnog besloten de rede van den heer Scheltema voor rekening der gemeente te doen drukken. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 2