hunne meening veel te zeggen valt, ja zelfs de wet zelve van 7 Augustus
1865 hun gunstig is, de toevoeging toch iets onschuldigs blijft.
In omvrage gebragtwordt het voorstel van den lieer Hartevelt tot weg
lating der woorden«en voorts deze verbruiksbelasting af te schaffen den
len Mei 1866" met 16 tegen 4 stemmen aangenomen.
Tegen: de lieeren de Fremeryde MoenHubrecht en de Voorzitter.
De heer van der Hoeven. Ik zou meenen, dat ook nu de volgende
woorden zeer wel konden vervallen. Ook die zijn, naar het mij voorkomt,
geheel overbodig.
De Voorzitter. Die woorden zijn zoo doelloos niet. Het doel der
verordening toch is aan te wijzen, welke de vermoedelijke ontvangsten zul
len zijn in het volgende jaar. De vergoeding, van het rijk te ontvangen,
behoort tot die grondslagen. Wordt door den heer van der Hoeven nog
een voorstel gedaan?
De heer van der Hoeven. Ik zal dit voorstel terughouden ter verkor
ting der beraadslagingen.
Het concept-besluit, daarna, gelijk het thans is gewijzigd, in stemming
gebragtwordt met algemeene stemmen aangenomen.
Concept-raadsbesluit tot afschaffing der belasting op het geslagt.
De liaad der gemeente Ley den,
Gezien art, 2 der wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad n°. 79);
Heeft besloten
Te beginnen met den l»tcn Mei 1866, af te schaffen de belasting op
het geslagt binnen deze gemeente, tot welker heffing bij raadsbesluit van
den 296lcn October 1S59, gewijzigd den l,ten December daaraanvolgende,
is besloten, en die is goedgekeurd bij koninklijk besluit van den 22,teu
Maart 1862, n°. 54.
Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen goedgekeurd.
Concept-raadsbesluit tot afschaffing der belasting op het gedistilleerd.
De ïtaad der gemeente Ley den,
Gezien art. 2 der wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad n°. 79);
Heeft besloten
Te beginnen met den 1st™ Mei 1866, af te schaffen de belasting op het
gedistilleerd binnen deze gemeente, tot welker heffing bij raadsbesluit van
den 21 Januarij 1864 is besloten, en die is goedgekeurd bij koninklijk be
sluit van den 29 Februarij 1864, n°. 48.
Wordt goedgekeurd als voren.
Concept-raadsbesluit tot afschaffing der belasting op het gemaal.
De Eaad der gemeente Ley den.
Gezien art. 2 der wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad n°. 79);
Heeft besloten
Te beginnen met den Dien Mei 1866, af te schaffen de belasting op het
gemaal binnen deze gemeentetot welker heffing bij raadsbesluit van 16<len April
1855 is besloten, en die is goedgekeurd bij koninklijk besluit van den l]J«n
Mei 1863, n°. 64.
Wordt goedgekeurd als voren.
De Voorzitter. Aan de orde zou thans zijn het concept-raadsbesluit
betreffende de heffing van opcenten op de hoofdsom der grondbelasting.
Omtrent dit en de volgende voorstellen bestaat verschil van gevoelen tus-
schen het dagelijksch bestuur en de Commissie van Financiën, belangrijk
genoeg om deze eerst aan de orde te stellen na de behandeling der be
grooting. Ik stel dus voor ze tot na die behandeling te verdagen.
De heer Tollens. Ik heb er niets tegen, maar het ware misschien
wenschelijk bij dat uitstel in het hoofd van het 5e en 6e concept eenige
verduidelijking aan te brengen. Immers staat daar: «gezien den 6den titel
der wet van 29 Junij 1851." Er moet staan: «den 6den titel van de tweede
afdeeling dier wet"want de gemeentewet heeft twee afdeelingenen van den
6den titel der 1= afdeeling kan hier wel geen sprake zijnwant deze han
delt uitsluitend over den ontvanger.
De Voorzitter. De opmerking is juist. Daarop zal regard worden
geslagen i
De heer de Fremery. Als het mij vergund is, zou ik den Eaad wel
willen mededeelen dat het voorstel, om thans de verordeningen op de directe
belastingen niet in behandeling te nemen, mijne goedkeuring niet heeft
weggedragen. Ik heb mij altijd voorgesteld, dat, bij opheffing der plaat
selijke accijnsen, aan de directe belastingen uitbreiding zou moeten worden
gegeven. Ik meen dat, terwijl de keuze gelaten wordt tusschen twee ver
schillende heffingen, die van opcenten op de personele belasting, en eigen
hoofdelijke omslag, de wijze van heffing, van de laatste zoowel als van de
eerste, vooraf diende vastgesteld te zijn, om op goede gronden te kunnen
bepalen, wat op de eene, wat op de andere wijze behoort geïnd te worden.
Deze zienswijze is echter niet gedeeld, en terwijl nu de tijd niet meer
voldoende is om voor de begrooting eene verordening, zooals ik gewenscht
had, vast te stellen, daar zulk een belangrijk onderwerp, zonder meerdere
voorlichting, zonder voorafgaand onderzoek niet wel in beraadslaging kan
komen, begrijp ik op dit oogenblik van deze mijne meening geen voorstel
te moeten maken; mijne bedoeling is enkel om de aandacht op de zaak te
vestigen en mij niet in tegenspraak te doen zijn met hetgeen ik meerma
len in deze vergadering heb aangevoerd.
De Voorzitter. Gij weetdat het verschil gelegen is in de sommen
uit te trekken voor opcenten op de personele belasting en die van den hoofde-
lijken omslagwaarover alleen bij de begrooting beslist kan worden. Dat
verschil van gevoelen is aanzienlijk genoeg om daarvan bij den Eaad een
onderwerp van discussie te maken. En nu geloof ik, dat men wel zal doen
op dat gevoelen niet vooruit te loopen. Mogt uw denkbeelddat alleen een
hoofdelijke omslag moet ingevoerd wordenkunnen verwezenlijkt worden dan
is dit concept voor wijziging vatbaar; de heffing van opcenten, zoo op per
sonele als grondlastenstaat daarmede in het naauwste verband. Mogt de
voordragt der Commissie van Financiën ingang vinden, dan zal de hoofde
lijke omslag kunnen blijven op den tegenwoordigen voet, en in dat geval
bestaat bij mij het vertrouwendat de Eaad in de bestaande verordeningen
zal berustenals goed hebbende gewerkt. Op dezen oogenblik zou het ech
ter een vooruitloopen op de zaak zijnwanneer de quaestie thans reeds in
discussie kwam.
De heer de Fremery. Ik heb mij welligt niet duidelijk genoeg uitge
drukt. Mijne meening is niet, dat ééne heffing geschiede, maar juist, dat
even als nu twee heffingen zullen plaats hebben. Maar ik wenschtealvo
rens de begrooting te behandelen, met de wijze van inning van beide hef
fingen bekend te zijn. Mijne beschouwing der begrooting is afhankelijk
van de voorschriftendie voor de inning zullen gegeven worden. Ik wil
volstrekt niet, dat op dit oogenblik de belastingquaestie worde onderzocht,
maar ik wenschte alleen te doen uitkomen, dat mijne mcening niet uitgedrukt
wordt in het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Hubrecht. Omtrent het verzoek bij den Gemeenteraad ingeko
men over du restitutie van belastingis nu toch bij aanneming van dit raads
besluit nog niet beslist, maar zal dus nader in behandeling moeten komen?
De Voorzitter. Neendat request kan daarom straks toch in behan
deling worden genomen.
Verlangt niemand meer het woord? Dan zal ik mijn voorstel tot uitstel
der overige verordeningen in stemming brengen.
Het voorstel wordt met algemeene stemmen op ééne na, die van den
heer de Fremery, aangenomen.
Alsnu is aan de orde
V. b. Voordragt betreffende de teruggave van belasting.
Burgemeester en Wethouders stellen voor bij het afschaften der verbruiks
belastingen met uitzondering van het gemaalgeene restitutie te verlee-
nen, maar dat geheel aan den vrij willigen uitvoer over te laten.
De Commissie van Financiën zegt in haar rapport o. a. het volgende:
«Het zou onbillijk, ja onregtvaardig zijn den handelaar, die waren voor
handen heeft, tegen het tijdstip der afschaffing van belasting buiten de
mogelijkheid te stellen die betaalde belasting terug te kunnen ontvangen
maar wanneer men die gelegenheid openlaat, dan heeft men genoeg gedaan,
en die staat openhij heeft ingevoerd en daarbij de belasting betaalddat
hij nu tegen de afschaffing uitvoere en hij zal teruggave ontvangenmeer
heeft hij niet te vorderen, meer is de gemeente niet verpligt; zij toch heeft
den invoer niet gevorderd; zij laat daarentegen den uitvoer vrij. In zijn
belang, ten zijnen voordeele voerde hij in; indien zijn voordeel het mede
brengt, dat hij dan uitvoere; de stad behoeft dit zelfs niet te bevorderen,
maar zij mag het ook niet bemoeijelijkendit geldt zoowel voor den wijn
het gedistilleerd, het geslagt als voor het gemaal.
De Commissie erkent wel dat bij den wijn en het gedistilleerd nog een
ander middel bij de verordening is toegelaten, namelijk het middel van
crediet, waardoor alle groothandelaars en neringdoenden zich zeiven kunnen
vrijwaren voor een uitvoer, tot teruggave van belasting, terwijl voor hen,
die geen crediet hebben, deze uitvoer van het voorhandene nog wordt ge
vorderd om dit alsnog daarvoor te bekomenmaar ook al hadde men
dit crediet niet, de massa's zijn niet met den grooten omvang der brand
stoffen te vergelijkenzoo min bij wijn gedistilleerd als gemaal.
De Commissie maakt dan ook geen bezwaar aan den adressant F. C. Maks
die zekerheid verlangt van teruggave te zullen erlangen van op 31 Decem
ber a. s. bij hem aanwezigen wijn, welken hij nu reeds heeft ingevoerd en
nog vóór dien tijd mogt invoeren en waarvan hij alzoo de plaatselijke be
lasting zou hebben betaald, te kennen te geven, dat uwe vergadering zwa
righeid maakt op zijn verzoek gunstig te beschikken, hem vrijheid latende
van al die wettige middelen gebruik te maken, welke in zijn belang nuttig
of noodig mogten zijn, om zoo min mogelijk schade te lijden.
Der Commissie schiet nog iets overig; zij las dezer dagen in de Haar-
lemsche Courant eene aankondiging van Burgemeester en Wethouders van
Haarlem, waarbij de ingezetenen worden indachtig gemaakt, dat na 31
December a. s. geene teruggave van de belasting op den wijn zou worden
verleendeene dergelijke aankondiging acht zij wenschelijk en dit voorbeeld
aanbeveling waardig tot navolging."
1°. Eestitutie van de belasting op den wijn.
De heer Holtz. Burgemeester en Wethouders zijn van oordeel, dat aan
Maks geene restitutie zal worden verleend, tenzij hij den wijn weder uit
voere. Daar ben ik bepaald tegen. Aan dien uitvoer zijn groote moeiten
en bezwaren verbonden. Ik wenschte Maks restitutie te verleenen van den
wijn, die 2 a 3 dagen voor het eind van het jaar bij hem voorhanden is.
De Voorzitter. Het geven van restitutie zou zeker minder moeijelijk-
heid voor de gemeente opleveren, wanneer daarop slechts één persoon kon
aanspraak maken. Maar ook de kleinhandelde slijterijen hebben een zij
het dan ook meer beperkten, voorraad wijn. Aan deze allen restitutie te
verleenen zou voor de gemeente al te bezwarend zijn, vooral met het oog
op eene juiste opname. BovendienMaks had die bezwarenwelke hij zegt
dat voor hem aan uitvoer verbonden zijn, kunnen voorkomen, indien hij
had gebruik gemaakt van het middel, hetwelk hem de wet aan de hand
geeft, namelijk doorloopend crediet; dan had Maks met een grooten voorraad
wijnals hij beweert te hebbenzeker voorzigtiger gehandeld de belasting
niet voor te schieten, maar van het middel van doorloopend crediet gebruik
te maken. Hij staat thans met alle kleine wijnhandelaren op gelijke lijn.
Welke moeijelijkheden dit middel nu ook aan Maks moge opleveren, het
middel bestaat, hij heeft daarvan kunnen gebruik maken, hij kan er nog
gebruik van maken. De zwarigheid voor één persoon kan niet in vergelij
king komen met de veel meerdere moeite en kosten, voor de gemeente aan
het verleenen van restitutie verbonden.
De heer Holtz. Ik heb Maks niet gesproken. Ik weet geen reden
waarom hij niet van het middel van doorloopend crediet heeft gebruik ge
maakt. Ik erken, dat de toepassing op alle anderen van hetzelfde voorregt
de inwilliging van het verzoek van Maks eenigzins moeijelijk maakt. Maar
er bestaat toch tusschem hem en anderen verschil, en dat verschil is gele
gen in den grooten voorraad, die bij Maks voorhanden is. Daarin ligt
mijns inziens wel een grond om eene uitzondering voor hem aan te nemen.
De heer de Fremery. Ik wil op een antecedent wijzen. Den le« Julij
1839 heeft de Eaad geene restitutie verleend voor de afschaffing der brand
stoffen omdat het genot van doorloopend crediet voor ieder, die het verlang
de verzekerd was. Op dienzelfden grond steunt onze voordragt. Het is toch
eene onwedersprekelijke Waarheid, dat, als men van dat middel gebruik
maakt, niets veraccijnsd wordt vóór het in consumtie komt. Wil de adres
sant dus zijn wijn in doorloopend crediet opslaan, hij heeft daartoe de be
voegdheid door tijdelijken uitvoer en aan wijzing van een geschikt lokaalde
kosten zullen gering zijn in verhouding der restitutie van den accijns. Wat
nadeel dus voor hem? Hij kan zich zeiven het genot verzekeren, dat hij
thans bij den Eaad aanvraagt. Bij het gemaal is het eene andere vraag.
Dat heeft het Eijk mede begrepen bij de afschaffing op 1° Januarij 1856. Al
het aanwezige was veraccijnsd, en toen heeft men het eene onbillijkheid
gevonden geene restitutie te geven. Op dien grond wenschen wij ook bij
het gemaal den Opslag in een bepaald lokaal te vergunnen, met teruggave
van den betaalden accijns. Dit is echter een geheel ander geval, en of
schoon dè Oommissie van Financiën meent, dat geen restitutie wegens
dit middel kan worden toegekend, blijf ik er echter vóór, omdat het eene
eerste levensbehoefte geldt en omdat wij volgen het voorbeeld van het rijk.
Niets belet eene bepaalde lokaliteit aan te wijzen, waarin alles worde opge
slagen wat niet vóór 1 Mei is verbruikt.