HANDELINGEN TAN BEN GEIEINTEHAAD TAN 1ETBIN.
16,
Zitting van Woensdag 13 September 1865,
geopend des namiddags ten 2} ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
Tegenwoordig de heeren Holtzvan Kaathoven, Hartevelt, de Fremery,
Hubrecht, Tollens, de Moen, Lezwynten Sande, Wttewaall, Meerburg,
van Wensen, van OuterenBaert, du Kieu, Stoffels, Goudsmit, Hoog en
Siegenbeek.
De aanteekeningen van liet verhandelde in de zitting van Dingsdag 5 Sep
tember 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter. Schoon niet gezind, anders dan in bijzondere gevallen,
het verslag van onze handelingen ter gelegenheid van de lezing der notulen
ter sprake te brengenacht ik mij daartoe thans verpligt. De antwoorden
in den vorigen raaddoor mij aan een onzer geachte leden gegevendoel
den op uitdrukkingenin het verslag door mij niet teruggevonden dan in
een zeer verzachtenden vorm ingekleed. Mijne woorden missen daardoor
thans grootendeels hunne beteekenis. Ik constateer dit echter met genoe-
gerS, daaruitopmakendedat ook die geachte spreker later de door hem
gebezigde. uitdrukkingen als te hard zal hebben beschouwden geloof dat
mijn aandrang tot indiening van een nader voorstel op die wijze welligt
als doelloos beschouwd kan worden.
De heer Meerburg. Ik wil wel erkennenmijnheer de Voorzitter, dat
in het gedrukt verslag mijne woorden verzacht zijn; maar ik heb mij voor
genomen heden te zeggendat, ten gevolge, van een uaae?> onderzoekmij
gebleken is, dat de feiten werkelijk^ïïebben plaats gehad, zoo als ik ze had
■mèdegedeeld. Ik wensch echter thans niet andermaal op de zaak terug te
komen, Mijne interpellatie heefjt .volkomen aan mijn doel beantwoord; dat
was geenszins om personen te kwetsenmaar om publiciteit ter voorkoming
van schromelijke gevolgen, die later zouden kunnen plaats hebben. Wat
het reglement betreft, daarop wensch ik later terug te komen, daar het
nu dén schijn zoude kunnen hebben, dat ik personen op het'oog had, en
dat is geenszins het geval. Mijn doel is alleen de zaak.
De Voorzitter deelt mede:
Een adres van dr. H. W. van der Mey, nieuw benoemd leeraar in de
oude talen aan het Gymnasium, van den 7de" dezer, houdende mededeeling
van de bezwarentegen zijne tijdige overkomst gerezen.
Dit adres is van den volgenden inhoud
//Aan den Edel Achtbaren Gemeenteraad van Leyden heeft de onderge-
teekende de eer de twee bijgaande stukken te doen toekomen. Het was hem
zeer gewenscht bij den aanvang van den cursus van 't Leydsche gymnasium
zijne betrekking te aanvaarden; hij had niet kunnen denken dat zijn ver
zoek om ontslag, zoodra mogelijk na zijne benoeming te Leyden, in be
hoorlijken vorm ingediend, zou geweigerd worden, omdat naar zijne bescbei-
dene meening het gymnasium te Deventer ruim genoeg met personeel bedeeld
is, dat zijn vertrek niet de minste stremming behoeft te veroorzaken; maar
hij moet zwarigheid maken eene inrigting, waaraan hij vijf jaren verbon
den waste verlaten op een vroeger tijdstip dan hem door den Gemeenteraad
is aangewezen. Mogt intusschen door den Edel Achtbaren Gemeenteraad van
Leyden geoordeeld worden, dat zijne afwezigheid tot 15 October te veel
stremming zou veroorzaken in den gang van 't onderwijs aan 't Leyd
sche gymnasium, dan verzoekt hij beleefdelijk zoo spoedig mogelijk eene
nadere en dringende uitnoodiging om op 15 September te Leyden te zijn,
ten einde hij bet bestuur der gemeente Deventer kunne overtuigen, dat
niet bij voorkeur eigene belangen en wenschen, maar het bewustzijn dat
zijne aanwezigheid te Leyden meer noodig is dan te Deventer, hem belet
ten zijn ontslag eerst tegen 15 October aan te nemen.
Hij heeft de eer te zijn Van den Edel Achtbaren Gemeente-
Deventer raad de zeer dienstw. dienaar,
7 Sept. 1865. H. W. van der Meï."
De in het adres bedoelde stukken luiden als volgt:
Afschrift//Deventer, 29 Augustus 1865.
Curatoren van 't Athenaeum hebben de eer, onder terugzending van
nevensgaand adres, u als haar gevoelen kenbaar te maken, dat er na de
benoeming van Dr. H. W. van der Mey tot leeraar voor de oude talen te
Leyden voldoende reden bestaat om hem een eervol ontslag uit zijne be
trekking van leeraar aan 't Athenaeum alhier te verleenen. Zij zijn nogtans
van oordeel, dat er zwarigheid bestaat om dit ontslag tegen de helft van
September e. k. te doen ingaan, vermits na dien eene voorziening in de
vacant wordende betrekking nog een geruimen tijd vereisclit en de behoor
lijke waarneming der lessen daardoor voor geen gering gedeelte stoornis en
stremming zal moeten ondervindenweshalve zij adviseren dit eervol ontslag
niet vroeger dan met den 15dcu October e. k. te verstrekken."
«Deventer, 5 September 1865.
De Baad der gemeente Deventer,
Gelezen een adres van den heer H. W. van der Meyvan den 23 Augus
tus jl.houdende verzoek om met de helft van September dezes jaars eervol
te worden ontslagen uit zijne betrekking als leeraar aan het Athenaeum alhier,
Gelezen enz.
Besluit
1°. den heer H. W. van der Mey eervol te ontslaan uit zijne betrekking
als leeraar in de Latijnsche en Grieksche talen, aardrijkskunde, oude ge
schiedenis en fabelkunde aan het Athenaeum alhier, onder dankbetuiging
voor de diensten door hem in die betrekking bewezenen met bepaling dat
dit ontslag zal ingaan den 15en October a. s.
2°. enz.
Extract dezes zal worden toegezonden aan den ontslagene en enz."
1865.
De Voorzitter. Deze missive is te laat ingekomen, dan dat ik over
haren inhoud met heeren curatoren eene vergadering kon beleggen. Ik ben
echter in staat geweest gisteren curatoren over de zaak te raadplegen; en
ten gevolge daarvan zijn wij eenstemmig gekomen tot het voorstel om den
heer van der Mey te schrijven, dat het naar ons oordeel van hoog belang
en noodzakelijk is, dat hij bij den aanvang van den cursus hier aanwezig
zij en wij dus gaarne zouden zien, dat hij gelegenheid konde vinden aan
ons verlangen te voldoen. Ik wenschte dus in overweging te geven hem in
dien zin te antwoorden. Bestaat daartegen geene bedenking bij de heeren?
De heer Goudsmit. Ik heb er geene bedenking tegen; maar ik zou wel
wenschendat het verlangen van den Raad wat krachtiger wierd uitgedrukt
en ik geloof ook dat dit in de bedoeling ligt van den heer van der Mey.
Ik zou dus dat verlangen niet willen zien uitgedrukt met den wenschdat
hij spoedig zal overkomenmaar in dien zin dat de Raad er bepaaldelijk
op aandringt.
De Voorzitter. Wij hebben deze woorden gekozenomdat wij alle
moeijelijkheid en strijd met den Gemeenteraad van Deventer wenschten te
vermijden.
De heer Goudsmit. Ik geloof wel, dat de heer van der Mey zal komen,
als wij te kennen geven, dat hij voor ons onmisbaar is; en zoo de Raad
van Deventer daarover vergramd mogt zijnzoo zullen wij ons dit in het
belang van ons gymnasium moeten getroosten.
De Voorzitter. Wenscht de heer Goudsmit onzen brief zoo te hebben
ingerigt, dat wij op den wensch blijven aandringen, dat de heer van der
Mey zoo spoedig mogelijk overkomt?
De heer Goudsmit. Ja, mijnheer de Voorzitter in dien zin wenschte
ik te hebben geschreven.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Eene missive van de plaatselijke commissie van toezigt over het middelbaar
onderwijs, van den 5dcn September jl.n°. 46, houdende voorstel omtrent
de benoeming van leeraren voor het rcgtlijnig teekenen en de handels
wetenschappen.
Overeenkomstig de voordragt wordt beslotendeze ter inzage van de leden
in de leeskamer neder te leggen.
2°. Een adres van Bestuurders der bewaarschool voor arme en havelooze kin
deren in Wijk V, houdende verzoek dat de Raad wijziging brenge in het
besluit tot ontruiming van het schoollokaal bij hen in gebruik.
Overeenkomstig" de voordragt wordt besloten dit adres met rapport ter
'inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen.
3°. Adressen van Jhr, A. W. A. Gevers Deynoot en Pastoor II. Tomas,
tot afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1865.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën.
Aan de orde is:
I. Beëediging en installatie van het nieuw inkomend raadslid, den heer
mr. H. C. J. Hoog.
Na voorlezing door den secretaris van de daartoe voorgeschreven formu
lieren legt de heer Hoog in handen van den Voorzitter af den eed van
zuivering, bedoeld in art. 83 der Grondwet, en vervolgens den eed, bepaald
in art. 39 der Gemeentewet.
De Voorzitter. Ik ben voorzeker de tolk van al de aanwezige leden
mijnheer Hoog, wanneer ik het genoegen uitdruk u weder als ons medelid
te verwelkomen. Steeds zijt gij met lust, ijver en zorg voor de belangen
der gemeente werkzaam geweest. Het verheugt ons daarom dat gij door
het vertrouwen der burgerij wederom geroepen zijt die werkzaamheden op u
te nemen. Ik wensch hartelijk, dat zulks der gemeente tot nut en u tot
genoegen moge strekken.
De heer Hoog neemt hierop zitting.
i
II. Concept-verordening, waarbij de in-, uit- en doorvoer van vee langs
de zuidelijke grens dezer gemeente wordt verboden.
De Voorzitter. Verlangt ook een der leden hierover algemeene be
schouwingen in het midden te brengen?
De heer Wttewaall. Ik zou achter het woord vleesch in artikel 1
ook het woord vet wenschen op te nemen.
De Voorzitter. Wij zijn nu nog aan de algemeene beschouwingen. Zoo
geen der leden hierover het woord mogt verlangen, open ik de beraadslaging
over de afzonderlijke bepalingen.
De heer van Kaathoven. Ik wenschte nog even het woord mijnheer
de Voorzitter, voor eene algemeene beschouwing. Ik geloof dat, in de
tegenwoordige omstandigheden, op de gemeentebesturen de pligt rust om
al wat door hooger bestuur is aanbevolenkrachtig ten uitvoer te leggen. Nu
moge het waar zijndat de financiële belangen van sommigen daardoor be
nadeeld worden maar ik geloof, dat dit niet in aanmerking mag komen waar
het geldt een dreigenden nood te keeren. En zoo er al eenige twijfel in de
toepassing mogt ontstaandan dienen die personele belangen met omzigtig-
heid te worden in het oog gehouden. Maar men zal die personele conside
ratie wel laten varenals men leest het verslag der maatschappij tot bevor
dering der veeartsenijkunde. Daarin staat met ronde woorden, dat nu de
tijd daar is om de onvoorzigtigen en ongeloovigen wakker te schuddenwant
dat het niets minder is dan de runderpestdie er heerscht. Ik geloof daarom
dat er nog te veel is overgelaten aan de gemeentebesturen; en ik had ge
wenscht ten einde schuring met de ingezetenen voor te komendat in de
gegeven omstandigheden vroeger door de regering des lands krachtiger maat
regelen waren genomen. Ik geloof echter, dat het geschikte oogenblik
daartoe reeds ongelukkig vervlogen is, niettegenstaande reeds voorlang elders
19