HANDELINGEN TAN DU GEMEENTERAAD TAN LEIDEN. 12 Zitting van Zaturdag Julij 1S65, geopend des namiddags ten 2\ ure. Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek. Tegenwoordig de heeren Meerburg, Lezwyn, Stoffels, Krantz, du Bieu, van OuterenDriessen ten SandeLe PooleTichler, ScheltemaGoudsmit de Fremery, de Moen, Hubrecht, Hoog, van der Hoeven en Siegenbeek. De heer Tollens gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 22 Junij 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidholland, van 20 Junij 1865, B. n°. 3024 (24c afd.) G. S. n°. 47, houdende goed keuring der rekening van de dienstdoende Schutterij, over 1864. Deze wordt aangenomen voor kennisgeving. 2°. Eene missive van Mr. H. Cock, van 3 Julij j 1.waarbij deze het ontslag neemt als lid van den Eaad. Deze missive is van den volgenden inhoud: //Leyden 3 Julij 1865, Gedurende dertig jaren als lid van den Eaad dezer gemeente werkzaam, gevoel ik, op mijnen gevorderden leeftijd, behoefte aan rust, en heb ik de eer u kennis te geven, dat ik overeenkomstig artikel 18 der wet van 29 Junij 1851 mijn ontslag neem. Het zij mij geoorloofd hier tevens mijne gevoeligheid te betuigen voor de vele blijken van welwillendheid mij door mijne ambtgenooten gegeven en voor het vertrouwen mij door mijne medeburgers gedurende eene reeks van jaren geschonken. H. Cock. Aan den Eaad der gemeente Leyden." De Voorzitter. Ik stel voor deze missive voor kennisgeving aan te nemenen ik voeg daarbij het voorstel omdaar ons geacht medelid zijn ontslag genomen heeft en het, schoon tot de benoeming van zijn op volger op hem de verpligting rust om in het belang der gemeente werk zaam te zijn, echter moeijelijk van hem kan gevergd worden als lid van het stembureau voor de aanstaande verkiezing werkzaam te zijnin zijne plaats een ander lid in dat bureau aan te wijzen. Ten gevolge daarvan zal dan het hoofdbureau bestaan, behalve den Burgemeester, voorzitter, uit de heeren Le Poole en van der Hoeven, terwijl in het onderbureau zullen zitting hebben de heeren Lezwyn, voorzitter, Meerburg en Holtz. "Wordt voor kennisgeving aangenomen en dienovereenkomstig besloten. De Voorzitter legt vervolgens over: Een adres van F. A. de Graaff, om verhooging zijner jaarwedde als leeraar in de oude talen aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs, tot ƒ1600. Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han den van Burgemeester en Wethouders, met vrijlating hierop het advies van die collegiën in te winnen, welke zij dienstig oordeelen daarop te hooren. De Voorzitter. Ik heb de eer nog mede te deelen dat het vonnis, in zake de bottingen en riem talen van Zoeterwoudeaan den Burgemeester is beteekend, en stel voor dit te stellen in handen van de dienaangaande bestaande commissie, ten einde omtrent het appèl te dienen van berigt en raad. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is: I. Adres van den stads-heelmeester M. J. Schretlen, om continuatie in zijne betrekking. De rapporten van diakenen der Nederduitsch-Hervormde gemeente, van regenten der Eoomsch-Catholijke armen en weezen en van armverzorgers der Nederlandsch-Israëlitische gemeente luiden dienaangaande allen gunstig en strekken tot continuatie van genoemden heer in voorschreven betrekking. De heeren Meerburg, Stoffels en Scheltema worden door den Voorzitter aangewezen om met hem het bureau van stemopneming uit te maken. De uitslag der stemming is, dat met algemeene (18) stemmen, de adres sant in zijne betrekking wordt gecontinueerd. II. Beslissing in zake het Commissariaat van het Eotterdammer pak- schuitenveer. Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud: Naar aanleiding en ten gevolge van het verhandelde in de raadsverga deringen van den 20"n en 27on April dezes jaars hebben wij eerst het adres van P. J. Zuurdeeg Jz.firma Jan Zuurdeeg en Zoon c. s.strekkende tot opheffing van het Eotterdammerveer en later dat van Gebr3. van Wijk en Co. c. s.leidende tot de niet-opheffinggesteld in handen van de Kamer van koophandel en fabrieken alhier. Deze heeft ons bij haar rap porten van den 26en Mei en 3ea Junij met hare zienswijze bekend gemaakt, waarbij zij de opheffing van het beurtveer aanraadt, doch tevens in het belang van den handel voorstelt dat door de respective gemeentebesturen aan de zich daartoe aanbiedende personen wederkeerig eene vaste ligplaats worde verleend, des noods tegen verminderd kade-geld, mits zij zich ver binden op gezette tijden te zullen varen en zij zich onderwerpen aan die voorwaarden daarbij door Burgemeester en Wethouders te bepalen. Burgemeester en Wethouders hebben ook deze adressen in hunne verga dering in overweging genomen, dan het mogt hun niet gelukken daarover 1865. tot eenig besluit te kunnen gerakentenzij bij strikte toepassing van de 3e alinea van art. 92 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85). Voor h'et behoud toch van het veer zoodanig als dit thans bestaat, ook met in achtneming der vrijheid die thans aan andere schippers gelaten wordt, was een gedeelte van het collegie van het dagelijksoh bestuur gestemd, terwijl het andere gedeelte zich met het gevoelen der Kamer van koophandel en fabrieken vereenigde. - Uwe vergadering zal in deze hebben te beslissen en wanneer haar gevoe len tot eene opheffing mogt overhellen, zal, alvorens tot eenig bepaald besluit hieromtrent te komen, aan het gemeentebestuur van Botterdam het voorstel gedaan moeten wordente zamen gemeenschappelijke zaken te be handelen en daartoe het vereischte besluit moeten worden genomen." De heer Tichler. Ik ben niet voor de opheffing van het Eotterdammer veer. Ik zou meenen, dat het voor de burgerij in het algemeen en voor den handel in het bijzonder van te veel belang is, dat dat veer behouden blijve. Zoover ik geïnformeerd ben, zijn er geene klagten omtrent het personeelhetwelk daaraan verbonden isingekomener bestaan derhalve naar mijn gevoelen, geene redenen om het op te heffen. Mogten er even wel eenige bepalingen kunnen worden gemaakt, waardoor de expeditie meer zou kunnen worden bevorderd, billijke vrachtprijzen bedongen, of waardoor beter geregeld en omschreven wierd wat van de ondernemers kan gevorderd worden, dan zou ik dat zeer wenschelijk achten. De heer Scheltema. Volgens mij bestaan er geene overwegende redenen om tot de opheffing van het commissariaat over te gaan. Zoover mijne ondervinding reikt heb 'ik van dat veer geen ongerief ondervonden. Bij het Amsterdamsche veer bestaat het commissariaat niet meer, zoodat er gelegenheid is om het te vergelijken met het Botterdamsche en ik zou niet weten aan welk de voorkeur te geven. Ik zie in het behoud van het commissariaat geene belemmering of nadeel voor handel of vertier en dit is, zoo ik meen, het voornaamste punt waar het hier op aan komt; maar wel vrees ik dat door de opheffing het geregeld sehuitenvervoer zal verval len, en al is dit bij het Amsterdamsche veer door bijzondere omstandighe den nog behoudenzoo is het zeer wel mogelijk dat dit met het Botterdam sche het geval niet zal zijn. Daarom kan ik er niet voor zijn. De heer Goudsmit. Ik ben van de tegenovergestelde meening en kan mij geheel vereenigen met het advies der Kamer van koophandel. Om geen andere reeds dikwerf gebezigde argumenten te berde te brengen, zoo gelieve men hierop te letten, dat het behoud van het beurtveer, gelijk het thans bestaat, regtens niet denkbaar is dan met behoud van het monopolie. Im mers daar waar een geregeld beurtveer bestaat valt ieder particulier schipper, die voor meer dan drie personen goederen inlaadt, in de termen der straf wet. Nu weet ik wel, wat tegenwoordig geschiedt. Eiken dag, elk oogen- blik wordt de wet overtreden of ontdoken. Maar dit is toch inderdaad een onwettige, een onregelmatige toestand, dat namelijk onder het oog van het openbaar gezag, met medewerking van de voornaamste handelaren der gelijke overtredingen plaats grijpen. In elk geval bewijst deze toestand, (want aan zucht tot opzettelijk zondigen valt niet te denken) dat de handel de vrije concurrentie wenscht en onmisbaar acht. Als tot bestendiging van het veer besloten wordt, dan zoude ik wensehen, dat mijnheer de Burge meester, als hoofd der plaatselijke politie, de hand aan de wet hield; en men zal dan eerst kunnen zien of de handel met het monopolie van het schippersgild gediend is. Want dat er nu geen ongerief van het veer wordt ondervonden, spreekt van zelf, omdat de concurrentie oogluikend en op eene onwettige wijze wordt toegelaten. Handhaaft men het monopolie zoo als de bestaande wetgeving gebiedt, dan zal de handel wel degelijk klagen en te klagen hebben. En dat van de afschaffing van het veer geen nadeel te wachten is bewijst hetgeen plaats heeft gehad met het Amsterdamsche veer, waarvan de heer Scheltema zelf heeft erkend, dat de opheffing volstrekt niet nadeelig heeft gewerkt. Dat is wel een krachtig bewijs, uit de ervaring geput. Ik acht het denkbeeld, uitgedrukt in het advies van de Kamer van koophandel, ook daarom juist, omdat het publiek dan zou gewaarborgd zijn, dat de opheffing niet zal geschieden dan onder voorwaarde eener ge regelde vaart. De heer de Fremery. Ik heb als lid der Kamer van koophandel mijne stem uitgebragt voor de opheffing, omdat, gelijk in het advies van de Kamer met nadruk wordt aangetoond, waar beurtveren bestaanvolgens de koninklijke be sluiten van 21 Aug. 1818 en 4 Sept. 1819, deze regtens eene uitsluitende bevoegdheid hebben; vrije mededinging, waar die tegenover de beurtveren plaats heeftzooals hier werkelijk het geval isbestaat alzoo niet door regtmaar door gunst; zulk eene concurrentie, ze kan dus worden tegengegaan en ver nietigd, zoodra de veerschipper zijne uitsluitende bevoegdheid wil doen gel den. Dit bezwaar is bij mij overwegend en belet mij mede te werken tot instandhouding van het veer op de bestaande wijze. Eene begunstiging, als hier bedoeld wordt, past dunkt mij niet meer in onzen tijd, waarin alom concurrentie wordt toegelaten en zelfs uitgelokt. Ik zal dus voor de opheffing stemmen, doch hoop en verwacht niettemindat deze beurtvaart, zonder ander privilegie als het toekennen van eene vaste ligplaatseven als het Amsterdamsche veer zal blijven bestaan; ook dan zal aan de behoefte en het verlangen van de belanghebbende adressanten worden voldaan. Ik verwacht dit, omdat het algemeen bekend is dat dit veer niet dan zeer matige winsten behaalden het dus niet zeer waarschijnlijk is, dat nieuwe kapitalen zullen worden bijeenge- bragt, om eene concurrentie te openen, die geen voordeel belooft. De heer de Moen. Wat mij betreft, ik ben voor de instandhouding van de dagelijksehe vaart, en niet van het veer naar de oude vormen tot hiertoe gevolgd. Zoo als in den aanhef van het rapport van Burge meester en Wethouders wordt aangegeven en in dat der Kamer van koop handel wordt geadviseerdzou ik zeer voor eene bepaalde ligplaats en het vorderen van een verminderd liggeld zijn. In het belang der ingezetenen en van den handel, ben ik volstrekt niet voor de instandhouding van het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 1