om tot het voorleggen van het laatste plan te geraken, hoe er anderen zijn afgekeurd en er geheel nieuwe denkbeelden van bouwing geopperd werden. De heer Tichler. Ik voor mij heb geene groote verwachting van de hoogere burgerschool. Ik geloof niet, dat zij door een groot getal leer lingen zal bezocht worden. Ik mag daarom niet ontveinzendat het denk beeld van den heer Tollens mij toelacht; maar aan den anderen kant zou het mij leed doenbij de goede gezindheid der Begeringwanneer wij nu niet tot de inrigting dier school besloten. De heer Hoog. Het denkbeeld van uitstel van bouwing is mij ook in de gedachte gekomenten einde voor deze zaak het Nosocomium welligt te benuttigen. Maar ik heb, bij nadere overweging, dat denkbeeld geheel laten varen. Ik stel mij toch voor, dat er wel drie jaren zullen verloopen eer wij het Nosocomium vrij zullen krijgen. Ik geloof, dat wij ook niet thans op het standpunt zijn om te beoordeelenhoe die hoogere burgerscho len zijn in de wereld gekomen. Maar zooveel is zeker, dat wij verpligt zijn nu eene zoodanige school te bouwen; en ik vrees, dat, als wij het niet dedenwij zeer spoedig door de Eegering op de vingers zouden worden getikt. Van de voorgelegde plannen nu, om tot die bouwing te geraken, lacht mij het meeste toe dat, wat Burgemeester en Wethouders aanbeve len het verbouwen der gebouwen op de Pieterskerkgrachtgeraamd op f450Ó0 met ƒ5000 voor het meubilair, alzoo f50000. Ik zal aan dat plan mijne stem geven. De heer de Fremery. Ik deel de overtuiging, dat het wenschelijk is om zoo spoedig mogelijk aan onze verpligting tot inrigting dezer school te vol doen; en ik acht de uitgave daarvoor, in verband met de subsidie van 7000, door het Eijk verstrekt, niet zoo buitengemeen bezwarend. Ik vlei mii zelfs dat, zoo al niet geheel, toch voor een groot deel in die uitgave zal kunnen worden voorzien uit het batige saldo van het vorige jaar, met hetgeen op deze dienst zal overschieten. Ik kan dus de vrees niet deelendat wij in dezen onze krachten zouden te boven gaan. De heer Tollens. Eenige geachte sprekers gewaagden van de verpligting tot oprigting dier school en van eene te vreezen terugkoming van het Gou vernement op de toegezegde f 7000, wanneer mijn voorstel aangenomen werd. Wat mij betreft, ik geloof dat de stad voldaan heeft aan hetgeen gecontracteerd isdoor het daarstellen der inrigting voor het hooger bur ger-onderwijs, zooals dit thans het geval is. Het contract behelsde het daarstellen eener inrigting voor onderwijs. Dat beteekent mijns inziens niet het bouwen van een huis. Daarenboven bestaat er een voor 't oogenblik geschikt lokaal, in afwachting van een nog geschikter, waarop ik het oog had. De Voorzitter. Ik moet herinneren, dat de plans tot bouwen bereids werden ingezonden en dat eerst daarop de subsidie is verleend. Na de ver andering moeten wij de plans op nieuw, ter beoordeeling, bij het Gouver nement inzenden. De heer Meerburg. Na het gehoorde zal ik mij thans voor de voor- dragt verklaren. In stemming gebragt, wordt de voordragt aangenomen met 16 tegen 2 stemmen. Tegen: de heeren Tollens en Cock. Vin. Adres van J. Timmermans ter bekoming van gemeentegrond. Burgemeester en Wethouders hebben, even als de Commissie van Fa bricage, tegen de inwilliging van het verzoek geene bedenkingen en nemen de vrijheid te raden een gedeelte gemeentegrondsgelegen buiten de Morsch- poort en bekend bij het kadaster van de gemeente Oegstgeest onder Sectie E, N°. 799, voor het geheel groot 270 vierk. ellen, nadat het aan de publieke dienst zal zijn onttrokken, aan hem in eigendom af te staan, tegen een koopprijs van 140, zijnde de penning XX der recognitie groot ƒ7, waarvoor deze grond vroeger, bij beschikking van den 26en April 1828, is uitgegeven." De heer de Moen. Uit de stukken meen ik op te makendat die grond niet de eigendom is van jufvrouw Groen, maar van de stad. Ik zou wel wenschen, dat in een tijd, waarin zooveel verandering komt, de grond aan Timmermans slechts tot wederopzeggens toe zou worden uitgegeven. Het kon toch zijn, dat wij dien grond te eeniger tijd zeiven behoefden. De Voorzitter. Ik meen, dat de grond niet zeer belangrijk is wat be treft de uitgestrektheid. De heer de Moen. Ik meen toch, dat de grond eene uitgestrektheid heeft van 270 el. Ligt die grond niet aan het water? De Voorzitter. Niet geheel. De heer de Moen. Als nu Timmermans dien grond had op recognitie, dan had hij er toch hetzelfde gebruik van. Niet dat ik hem den grond wil weigerenmaar ik wenschte hem dien daarom op recognitie te geven opdat de grond dan tevens niet voor de stad zou verloren zijn. De heer Wttewaall. Met den verkoop van stadsgrondal is het ook maar een klein stukjekan ik mij niet vereenigen. Ik ben er echter niet tegen het af te staan tot wederopzeggens toe, daar de stad dan het regt behoudt, als het soms door het albreken van poorten als anderzins noodig is, het terug te nemen. Bij deze gelegenheid zij het mij vergund op te merken, dat het mij wenschelijk voorkomt, dat de wijze van verkoop, bij dergelijke gevallen tot heden gevolgd, worde herzien en veranderd; want wordt de bedoelde grond in eigendom afgestaandan zou de verkoop ge schieden volgens eene huur aan een vroegeren huurder van 7 'sjaars, in 1828 aangegaan, tegen den penning XX, hetgeen in een tijd toen gronden en panden zoo veel minder waarde haddenmisschien een billijke maatstaf was, doch thans, bij de prijzen die nu worden besteed, volstrekt de waar de niet zou aanwijzen. De heer Meerburg. Ik ben voor het rapport, te meer, daar die man al moeite genoeg heeft om een ander terrein te verkrijgen. De heer Kneppelhout van Sterrenburg. Ik ben het geheel eens met het aangevoerde door den heer de Moen. Ik acht het onvoorzigtig een grond, die zoo geschikt aan het water ligtte verkoopenen wenscli veel liever dien tijdelijk af te staan. Wil men den huurprijs verminderen, ik heb daar niets tegenmaar ik ben er zeer tegendat de stad den eigendom er van zoude verliezen. Men weet nooit wat er in het vervolg gebeuren kandat men het zoude betreuren tot dezen verkoop besloten te hebben. De heer Le Poole. Met hetgeen door den heer de Moen is gezegd, kan ik geheel instemmen. In dezen tijd acht ik het niet wenschelijk den grond af te staan. Wij geven zooveel grond op recognitie uit; waarom ook niet dezen grond? De heer Cock. Ik zou ook den grond op recognitie willen geven, maar hem niet willen verkoopen. De heer Hartevelt. Ik ben niet tegen het afstaan van dat stukje grond, maar wenschte met een vorigen spreker, dat het tarief voor afkoop werde herzien. Eene verordening of wet mag geene terugwerkende kracht hebben; laat ons dus niet wachten, tot er weder een soortgelijk verzoek inkomt. De Voorzitter. Wij zijn altijd vrij om, wanneer er op nieuw grond wordt aangevraagd, een anderen prijs te bedingen, daar ons ten deze geene verordening bindt. De heer Driessen. Ik zou er voor zijn den grond af te staan, want hij is van weinig beteekenis. Bovendien het bedrijf van den man is door be sluit van den Baad als het ware uit de stad verdreven, en ik zou hem nu gaarne in zijn verzoek te gemoet komen. De heer Scheltema. Ik vereenig mij geheel met het denkbeeld van den heer de Moenom den grond op recognitie uit te geven. Ik acht het voorzig- tiger om geen gemeentegrond te vervreemden en aangezien de verzoeker den grond niet gevraagd heeft om er op te bouwen is hij er waarschijnlijk evenzeer mede gebaat. De heer van Outeren. Ik beschouw het stukje grond, dat door den ver zoeker in eigendom wordt gevraagd, ais eene voor elk ander gebruik verloren strook en kan mij niet voorstellendat het ooit voor de stad zou kunnen benuttigd worden. Het tarief voor de overname is misschien te laag, maar ik zou daarop hier niet willen terugkomenomdat de adressant groote kosten heeft moeten maken om, in gevolge het ten zijnen aanzien genomen besluit zich elders te vestigen. De heer Hoog. Ik kan mij wel met het rapport vereenigen. Ik kan niet inzien, dat de stad dat klein stukje grond, dat als een verloren stuk grond is te beschouwenzal willen behouden. Ik ben alzoo voor het af staan aan den heer Timmermans van het bedoelde stuk grond op den voor gedragen prijs. De Voorzitter, Ik heb evenzeer stemmen hooren opgaan voor het rap port als voor het voorstel van den heer de Moen. De heer de Moen. Door dat voorstel is het toch voor Timmermans volstrekt hetzelfde, of voor berging zijner steenen de grond op recognitie of in eigendom wordt uitgegeven. De heer van Outeren. Mag ik nog opmerken, dat de verzoeker weinig zal worden geholpen, indien hij den aangevraagden grond slechts ten ge- bruike ontvangt. Dat stukje grond is van zijn eigendom afgescheiden door een muur, en bestemd om daar steenen te lossen en zijne werkplaats er mede te vergrooten. Als hij dus die strook gronds niet mag trekken aan zijn eigendom, door het wegbreken van den muur, zal de adressant weinig of niet worden gebaat. De heer de Moen. Ik geloof, dat daartegen geen bezwaar bestaat, wanneer de man later den grond maar weder met een muur oplevert. Het voorstel van den heer de Moenin hoofdelijke omvrage gebragt wordt verworpen met 12 tegen 6 stemmen en daardoor te gelijk het voor stel van Burgemeester en Wethouders aangenomen. Voor het voorstel van den heer de Moen hebben gesterad: de heeren de Moen, Wttewaall, Kneppelhout van Sterkenburg, Cock, Scheltema en Tollens. IX. Adres van F. Mijnlieff Az. tot ontheffing der hem opgelegde boete. Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt aldus: ^Burgemeester en Wethouders, in wier handen ten fine van berigt en raad gesteld is het verzoek van F. Mijnlieff Az., steenbakker te Nieuwer- kerk a/d. IJssel, waarbij deze ontheffing verzoekt der door hem beloopen boetehebbeD dat adres om rapport gesteld in handen der Commissie van Fabricage. Zij ontvingen daarop van die Commissie een verslag, hetgeen zij bij deze in originali overleggen. Zij moeten erkennen dat hetgeen daarin wordt aangevoerd waarheid behelst, en moeten zich alzoo daarmede vereenigen, aan den Baad overlatende in hoeverre deze, naar aanleiding van art. 189 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85), op gronden van billijkheid, aanleiding mogt vinden, gedeeltelijke of geheele kwijtschel ding te verleenen." Door de Commissie van Financiën wordt tot eene geheele vrijstelling geadviseerd. De heer Meerburg. Ik ben er niet voor, alleen om de laatste clausule in het request. Anders zou ik er voor zijn. De heer Stoffels. Ik vraag, of het wel geraden is algeheele vrijstelling te geven, vooral met het oog op vroegere gevallen, waarin wij geene vrij stelling verleend hebbenmaar waarbij de afwijzing ook meer bepaalden grond had. Daar nu de boete in verband tot hetgeen geleverd is te hoog iswenschte ik te vragenof het dan niet beter was de boete tot een derde te verminderen. Dan ontslaat de Baad den adressant niet geheel en gaat tevens van zijn beginsel niet af. Het is waar, er bestonden redenen van billijk heid, maar niet voor geheele vrijstelling; de man heeft toch niet geleverd wat hij moest, en kan alzoo niet geheel worden vrijgesteld van boete. De heer Hartevelt. Ik ben tegen het rapport van de Commissie van Financiën, en dus tegen de algeheele ontheffing der boete, maar wensch die billijk toegepast te zien. Er is hier geen de minste evenredigheid tot de waarde van de te leveren waarde keisteenen kosten f 30.de straat klinkers, waarvan hier sprake is, nog geen derde; de adressant vraagt ont heffing van boete op grond o. a. dat, naar zijne information, de steenen, die hij zoude leverengoed warenintusschen moest hij als steenbakker weten dat die niet aan de gestelde eischen konden voldoen. Heeren steenbakkers, zonder de leveranciers te na te sprekenleveren gewoonlijk eene soort min der dan men bestelt; wanneer b. v. n°. 10 gevraagd wordt, geeft men n°. 9, voor n°. 9 levert men n°. 8 en zoo vervolgens, in de hoopdat men het er wel mede doen zal; dit is als het ware usance; Dat de hier afgekeurde steenen in den Haag duurder zijn verkocht, dan tot den gecontracteerden prijs, bewijst te veel en daardoor niets; het is mogelijk, dat men hier te laag heeft aangenomen of dat men in 's Hage aan die soort van steen juist gebrek had. Om al deze redenen zonde ikbij wijze van teregtwijzing eene boete van ƒ1.per duizend steenen willen zien opgelegd; voor het vervolg zal men attenter zijnen de leverantiën misschien accurater geschieden. De heer Driessen. Met het aangevoerde door den heer Hartevelt kan ik mij geheel vereenigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 4