worden; maar die genommerd zijn, moeten bepaald bij de spuit blijven. Want volgt men den ouden regel, dan geeft dat meestal de grootste moei- jelijkheden en wanorde bij bet ontstaan van brand, gelijk ik meermalen heb opgemerkt. Het voorstel van den heer Tichler wordt voldoende ondersteund. De heer Goudsmit. Het woord onderhebbende zal de heer Tichler toch wel willen doen vervangen. Ik acht het niet gelukkig gekozen. De heer van der Hoeven. Ik zou meenendat onderhoorige beter ware. De heer Le Poole. Naar mijne meening zou ondergeschikte beter zijn. De heer Tichler. Ik hecht aan dat woord niets hoegenaamd, mits maar de zaakdie ik wenschop de door mij voorgestelde wijze geregeld worde. Ik neem dus met het woord ondergeschikte of wel onderhoorige gaarne genoegen. De heer Hubrecht. Ik meen, dat bij de verordening de zaak reeds ge noeg geregeld is. Het voorstel van den heer Tichler, met verandering van het woord onder- hebbende in ondergeschiktein stemming gebragt, wordt verworpen met 7 tegen 6 stemmen. Voor: de heeren Tollens, Tichler, Stoffels, de MoenLc Poole en van der Hoeven. Het artikel wordt hierop goedgekeurd. Art. 54 wordt aldus goedgekeurd: De bij den aanbrenger of aan de waterzijde geplaatste brandmees ter is uitsluitend belast met het toezigt op die spuit en zuigbuis. Hein worden vier en twintig manschappen toegevoegdwaarvan twee terstond de zuigbuis aanschroeven, zoodra de spuit van den wagen genomen en behoor lijk gesteld zal zijn. Deze zullen daarna dadelijk de brandemmers, bijl, handspeekladderwagen en verdere losse gereedschappenwelke bij den aanbrenger behoorenovernemen en daarmede bij den wal blijven staan. Van de overige manschappen houden twee of drie, nadat de zuigbuis zal zijn aangeschroefd, zich gereed met een paar emmers, ten einde op beko men last van den brandmeester (doch niet vroeger) water in de spuit te gietenterwijl acht man met pompen aanvangen. De overigen houden zich behoorlijk gereed om, op bevel van den brandmeester, de acht pompende manschappen te vervangen. Art. 55 luidt aldus: Aan de perspomp wordt een tweede brandmeester geplaatstbepaaldelijk belast met het toezigt op deze spuit en die alleen toeziet, dat alles in geregelde orde geschiede. Hem zijn toegevoegd zestien manschappen, waarvan hij er acht aan de pompen plaatst en de overige geregeld bijeen houdt, ter vervanging der anderen. Hij laatnadat de aanbrenger het water in den bak zijner spuit heeft gebragt, met pompen aanvangen en met lange en geregelde slagen voortgaan. De Voorzitter. Als aanmerking op de redactie zou ik alleen willen ge lezen hebbenin plaats van «die alleen toeziet«die alleen zorgt." Met die verandering wordt het artikel goedgekeurd. Art. 56 wordt aldus goedgekeurd: Aan de pijp, en dus bij den veronderstelden brand, is een derde brandmeester geplaatst, die alleen toeziet, dat de pijphouders het wa ter daarheen rigten, werwaarts hij zal bevelen overeenkomstig zijn over leg met den generalen brandmeester. Hem worden van het in het volgend artikeld. vermeld aantal manschappen zoo vele toegevoegd, als hij naar de plaatselijke gesteldheid noodig mogt achten. Art. 57 luidt aldus: Met het toezigt op de linnen en andere slangen, is een vierde brand meester belast, die zoodanige bevelen geeft, als hij ter beveiliging derzelve als anderzins noodig. acht. Hem worden toegevoegd achttien manschappen, waarvan zes aan de lin nen en twaalf aan de leder- of gutta-percha-slang en pijp. Van de zes manschappen aan de linnen slang geplaatst, zullen, zoodra de aanbrenger gesteld is, twee den bak met deze slang opnemen en daar mede voortloopen, terwijl een derde de slang aan den aanbrenger schroeft, voorts geregeld daaruit viert en inmiddels zorgt, dat er geene bogten of draaijen in komende overige manschappen plaatsen zich op behoorlijke afstanden van elkander, om te zorgen dat de slang zonder hoeken of val- sche bogten blijve uitgespreid, niemand daarop trede of haar beschadige. Zoodra de slangbak aan de perspomp is gebragtschroeft een derde man de slang daaraan en plaatst zich vervolgens bij de overigen; de twee bak- dragers brengen den bak weder naar den aanbrenger terug en plaatsen dien op den wagen, waarna zij zich onverwijld naar de linnen slang begeven en met de overigen op de goede behandeling toezien. Twee manschappen nemen de lederen slang op en schroeven het einde aan de perspomp, loopen daarna voort, de slang geregeld uitvierende, ter wijl de overige manschappen zorgen, dat zij niet over den grond slepe. Zij geven daarop de pijp aan de pijphouders over of binden haar aan het ne- derhangende touw, hetwelk de pijphouders altijd dadelijk van de spuit ne men en bij zich houden. De twee manschappendie het naast aan de perspomp staannemen de losse goederen daaraan behoorende onder hunne bewaring. Een der manschappen aan de linnen slang is belast met het dragen van den gereedschapsbak, waarmede hij bestendig langs die slang loopt, ten einde tot het stoppen van lekken als anderzins, het noodige uit te reiken; desgelijks zijn twee der manschappen aan de lederen slang, ieder van eene gereedschapszak voorzien, welke daarmede elk afzonderlijk ten voorschreven einde langs deze slang loopen. De manschappenaan beide slangen geplaatstworden allen in het bewoe- len, het aan- en afschroeven enz. geoefend. De heer Goudsmit. Ik heb eene grammaticale bedenking. De 1" alinea luidt: «Met het toezigt op delinnen en andere slangen is een vierde brandmeester belast, die zoodanige bevelen geeft, als hij ter beveiliging derzelve als anderzins noodig acht. Dus ter beveiliging der bevelen. Dat kan toch niet bedoeld zijn. De Voorzitter. Ter beveiliging der slangen. 1865. De heer Goudsmit. Ja, maar zoo als men de bepaling leest, staat er werkelijk ter beveiliging der bevelen. Overigens is de gansche zinsnede niet zeer elegant. De heer Hubrecht. De bedoeling is toch kennelijkter beveiliging der slangen. De heer Goüdsmit. Als er stond: «ter beveiliging dier voorwerpen," ware de bedoeling misschien duidelijker uitgedrukt. De heer van Outeren. Ik geef in overweging te lezen, in plaats van: «ter beveiliging derzelve" de woorden«ter voorkoming van schade." De heer Tollens. Ik acht de woordenter beveiliging dier voorwer pen" beter. Met deze wijziging wordt het artikel goedgekeurd. Artt. 5860 worden aldus goedgekeurd: Art. 58. De beide adjunct-brandmeesters vervoegen zich bij den opper- brandmeester van hunne spuit, die hun zoodanige bediening aanwijst als hij noodig zal achten. Zij vervullen de plaatsen der afwezige brandmeesters, of worden tot het inwinnen van berigtenhet toezigt op de gereedschappen ladderszeilenhaken enz., of tot het overbrengen van bevelen gebruikt of op andere wijze ten meesten nutte gebezigd. Wijders zijn den opperbrandmeester nog toegevoegd zes mannen, die hij daar zendt waar hulp noodig is. Ingeval de brand verondersteld wordt bij nacht plaats te hebbenblijven twee van deze manschappen, met flambouwen voorzien, daar staan, waai de opperbrandmeester hen plaatst. Art. 59. Bij het houden der exercitiën of het beproeven der spuiten, zal de opperbrandmeester, een half uur vóór den bestemden tijd, de geëm ployeerden zijner spuit aan het spuitenhuis doen verschijnen en, na de rol te hebben doen aflezen en zich overtuigd te hebben dat alles in orde is, de spuiten ter aangeduider plaatse doen oprukken en verblijven, tot dat de generale brandmeester tot het uitbrengen enz. order geeft, waarna gehan deld wordt zoo als boven omschreven is. Art. 60. De inspectie en oefening afgeloopen zijnde, houdt het pompen opeerst met den aanbrengerdaarna met de perspomp. De slangen worden voorts behoorlijk afgeschroefdmet de pompstokken uitgestreken en daarna op de spuit gelegddie onmiddellijk over zijde wordt gehoudenom er het water te doen uitloopen. Vervolgens wordt de perspomp alsmede de aanbrenger aangehangenwaarna de perspomp] tot aan den aanbrenger terugrijdt, en blijven alzoo staan tot dat de overige spuiten mede zijn geinspecteerden op bevel van den gene ralen brandmeesteral de spuiten geregeld optrekken naar de stads-timmerwerf. Aldaar blijven zij en wordpn de spuitgasten afgedankt, nadat nogmaals de rol is gelezen en gebleken dat ieder zijn onderscheidingsteeken bij zich heeft. De brandmeester en adjunct-brandmeesters vertoeven tot dat de generale brandmeester hen afdankt, nadat elk de gebreken in het materiëel zijner spuit heeft opgegeven. Art. 61 luidt aldus: AFDEELING VI. van belooningen en straffen. - Art. 61. Aan de spuitgasten van de drie spuiten, onverschillig of die stads- of particuliere spuiten mogten wezendie het eerst bij den brand en op het eerste teeken water zullen hebben gegevenwordt eene premie verleend van vijf en tiointig voor de eerstevijftien voor de tweede en tien gulden voor de derde. Afwezig gebleven spuitgasten deelen niet mede, terwijl ook zij, die te Iaat kwamen of zich onbehoorlijk hebben gedragen, daarvan voor het ge heel of ten deele kunnen worden uitgesloten. De heer Hubrecht. Bij het ontstaan van brand zijn dikwijls aanmer kingen vernomen over het verleenen der premiëndaar deze tot hiertoe aan de spuitgastenonverschillig of zij aan stads- of particuliere spuiten geplaatst warenwerden uitgereikt. Afzonderlijke premiënvoor de stads en evenzoo voor de particuliere spuiten, waren, mijns inziens, wenschelijk. Want alhoewel zeer gewaardeerd wordt de hulp der particuliere brandspui ten en deze ook dikwijls belangrijke diensten bewezen, zoo zijn dezelve toch, door minderen omvang, gemakkelijker te vervoeren, en daardoor dik wijls het eerst bij den brand aanwezigen staan onze stads-brandspuiten •daardoor, hoe spoedig ook uitgerukt, veeltijds in het verkrijgen der premie achter, en wordt de ambitie te dien opzigte minder opgewekt, dan wen schelijk is. Bij de nieuwe regeling van het brandwezen stel ik voorten einde die aanmerkingen te voorkomen en aan het door velen te kennen gegeven verlangen.te voldoen, het begin van art. 61 aldus te lezen: «Aan de spuitgasten van de drie stads-spuiten, die het eerst bij den brand", enz., en voorts achter alinea 1 de volgende woorden te voegen: «In dezelfde verhouding worden aan de spuitgasten van particuliere spuiten gelijke pre miën toegekend." De heer du Kieu. Is dat dan niet eene dubbele uitgaaf? De heer Hubrecht. Ja, de bedoeling is om het dubbele bedrag aan premiën, zoo als tot hiertoe werd uitgereikt, te verleenen. De heer du Kieu. Wij zijn op het stuk van brand over het algemeen nog al gelukkig geweest; want zelden hebben zoo vele brandspuiten ge werkt. Is het dus wel zoo noodig eene zoo groote premie vast te stellen? De heer van der Hoeven. Ik geloof nietdat het wenschelijk is op die zaak iets te bezuinigen. Ik acht het beter f 30 premie te geven dan nadeel aan particuliere bezittingen te zien toegebragt. De "Voorzitter. Ik geloof ook, dat het beter is in die toekenning van premiën wat onbekrompen te zijn, daar de ijver en de voortvarend heid al ligt wat konden verminderen, en het wel wenschelijk is dien ijver leven dig te houden. Heeft de heer du Kieu een bepaald voorstel tot verandering? De heer du Kieu. Neen, mijnheer de Voorzitter. Met de bijvoeging, door den heer Hubrecht voorgesteldwordt het artikel goedgekeurd. Artt. 62 en 63 wórden aldus goedgekeurd: Art. 62. Aan ieder die het eerst den generalen brandmeester van een 'werkelijk plaats hebbeitden brand verwittigt, kan eene belooning van drie gulden worden toegelegd. 6

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 5