De Voorzitter. Het is waardat op dit voorschrift geen strafbepaling is gesteld, en de zaak dus aan de consciëntie der betrokken personen is overgelaten. Het artikel wordt goedgekeurd Art. 32 wordt aldus goedgekeurd i De torenwachter, brand ontdekkende, geeft daarvan dadelijk het gewone sein en hangt eene brandende lantaarn naar de zijde van den brand. De Burgemeester geeft bevel tot het luiden der klok op het Stadhuis. Art. 33 luidt aldus: De klapwaker, bij nacht in zijn kwartier brand ontdekkende, roert on verwijld zijn klap, op de wijze bij brand gebruikelijk, door de geheele wijk "brand" roepende, met vermelding der plaats, waar die is ontstaan. De overige klapwakersieder in zijn kwartiermoeten daarop mede hun nen klap op dezelfde wijze roeren en nbrancf^ roepen, en voorts met den meesten spoed waarschuwen den generalen brandmeester, voorts Burgemees ter en Wethouders, den gemeente-secretaris, den gemeente-ontvanger, den gemeente-architect en de opzigters, den adjunct-generalen brandmeester, de opperbrandmeestersde brandmeesters en adjunct-brandmeesters, den plaat selijken kommandantden hoofdofficier der dienstdoende schutterijde com missarissen van policiede beambten ter gemeente-secretarie en voorts alle zoodanige personen die hun worden opgegeven. De Voorzitter. Het was mijne aandacht ontsnaptmaar ik begrijp niet, waarom niet liever, in plaats van den hoofd officier der dienstdoende schutterijgesteld is de kommandant der dienstdoende schutterij. Een hoofd-officier is niet altijd kommandant en dezen bedoelt men toch. Ik her inner slechts, dat de heer Henkes en ik in der tijd te gelijk hoofd-officieren bij de schutterij zijn geweest. Dus zou ik meenen, dat het best ware te lezen: »den kommandaöt-dpr schutterij." Met die verandering wordt het artikel goedgekeurd. Artt. 3452 worden aldus goedgekeurd: Art. 34. Van al de in het vorig artikel bedoelde personen wordt te dien einde door den generalen brandmeester eene lijst opgemaakt, houdende ieders naam, beroep en woonplaatsdeze lijst wordt door hem in de maan den Mei en November van ieder jaar herzien. De generale brandmeester is verpligt jaarlijks, in de maanden Mei en November, een afschrift dezer lijst aan den Burgemeester in te zenden. De commissarissen van policie zorgen, dat deze lijst, die gedrukt zal worden uitgegeven, steeds in het wachthuis der klapwakers voorhanden zij en dat dezeieder voor zooveel hun kwartier betreftmet de nameq en woonplaatsen der daarop vermelde personen bekend zijn. Art. 35. Indien de brand bij dag ontstaatof op zoodanigen tijddat de torenwachter en de klapwakers niet in dienst zijn, geschiedt de kennis geving, in art. 33 vermeld, door of van wege de policie. Art. 36. De generale brandmeester, de adjunct-generale brandmeester en de opperbrandmeester van elke spuit begeven zich ten spoedigste naar de plaats van den brand. De brandmeesters, adjunct-brandmeesters en spuitgasten begeven zich ieder naar de bewaarplaats der spuit, waarbij zij zijn aangesteld. Zij doen hunne spuit, met behoorlijke voorzigtigheid en onder het geleide van een der adjunct-brandmeesters, onmiddellijk naar de plaats van den brand overbrengen. Art. 37. Zoolang de generale brandmeester ter plaatse van den brand niet tegenwoordig is, wordt zijne dienst waargenomen door zijn adjunct, en bij diens afwezigheid door den oudsten in dienst aanwezigen opperbrand meester of brandmeester. Aan zoodanigen fungerenden generalen brandmees ter zijn alle tot het brandwezen behoorende personen stipte gehoorzaamheid verschuldigd. Art. 38. Elke spuit, die bij den brand is aangekomen, wordt zoodanig in gereedheid gebragtdat zijop het eerste bevel van den generalen brandmeester of van hem die dezen vervangt, water kan geven. Zonder bevel van den generalen brandmeester of van hem die dezen ver vangt, mag door geene spuit water worden gegevendie daarmede strijdig handelt verbeurt de belooning, bij art. 61 dezer verordening bepaald. Art. 39. Zoodra mogelijk worden door de policie en de gewapende magt de toegangen tot de plaats van den brand afgezet, en niemand toegelaten dan de autoriteiten, met de handhaving der publieke orde belast. Art. 40. Met vergunning van den Burgemeester, van den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Eabricageof van den generalen brandmees ter, kunnen echter tot het afgezette terrein worden toegelaten genees- en heelkundigenagenten van brandwaarborg-maatschappijenbloedverwanten en vrienden van hendie binnen het afgezette terrein wonenvoorts allen die van een armband voorzien zijn of die zich naar hunne bureaux of kan toren ambtshalve moeten begeven. AEDEELING IV. van de brandwacht. Art. 41. Zoo dikwijls Burgemeester en Wethouders het dienstig oordeelen wordt op het Baadhuis, of op zoodanige andere plaats als deze zullen aan wijzen, des nachts eene brandwacht gehouden. Art. 42. Tot de brandwacht worden opgeroepen een adjunct-brandmees ter en tien spuitgasten, en zulks volgens eenen rooster, door den generalen brandmeester te houden. De adjunct-brandmeester en spuitgasten zijn verpligt in persoon ter wacht te komenwettig verhinderd wordendegeven zij de redenen daarvan aan den generalen brandmeester op. Plaatsvervanging ter wacht wordt alleen toegelaten met vergunning van den generalen brandmeester. Art. 43. De generale brandmeester draagt zorg, dat eene brandspuit in de nabijheid der wacht, en de sleutel der bewaarplaats daarvan in de wacht, voorhanden is. Art. 44. De adjunct-brandmeester en spuitgasten komen ter wacht, voorzien van hun onderscheidingsteekenlaatstgenoemden daarenboven van hunnen penning. Art. 45. De brandwacht vangt aan des avonds te tien ure, en eindigt des morgens te zes uretenzij Burgemeester en Wethouders eene andere tijdsbepaling mogten willen vaststellen. Art. 46. Bij het aanvangen der wacht, onderzoekt de adjunct-brandmees ter of de opgeroepen spuitgasten tegenwoordig en van hun onderscheidings teeken en penning voorzien zijn. Art. 47. De generale brandmeester wijst telkens beurtelings een dei- brandmeesters aan tot inspectie der wacht. Art. 48. Deze brandmeester moet, binnen een uur na den bepaalden wachttijdde wacht bezoeken en zich overtuigen dat al de opgeroepen per sonen, in behoorlijke orde, tegenwoordig zijn. Den adjunct-brandmeester afwezig vindende, stelt hij intusschen het bevel der wacht in handen van een der aanwezige spuitgasten. Meer dan twee spuitgasten afwezig vindende, vult hij dat getal uit de spuitgasten van zijne spuit aan. De afwezig bevonden spuitgasten, wier plaats door andere is aangevuld, later nog ter wacht komende, worden niet meer toegelaten en wegens hunne afwezigheid gestraft. De brandmeester is verpligt, den volgenden dag, vóór tien ure des mor gens, schriftelijk rapport van het door hem op de wacht bevondene, aan den generalen brandmeester in te zenden, indien zijne bevinding tot aan merkingen mogt hebben aanleiding gegeven. Art. 49. De Burgemeester, de Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage, de generale brandmeester en de adjunct-generale brandmees ter zijn bevoegd, de wacht te visiteren en aldaar bevelen te geven. Art. 50. Zoodra de wacht bemerkt dat brand is ontstaan, wordt de wachtspuit onmiddellijk naar de plaats van den brand vervoerd en aldaar in gereedheid gebragt, om op het eerste bevel water te geven. Art. 51. Wanneer het personeel der wacht ontoereikend is om op dat bevel de spuit water te doen gevenkunnen door den generalen brandmees ter, of door hem die dezen vervangt, zoovele spuitgasten van andere spui ten worden aangewezen, als de dienst vereischt. Art. 52. De adjunct-brandmeester, met het bevel der brandwacht be last, zorgt dat, bij het verlaten van de wacht, vuur en licht behoorlijk worden gedoofd, niets door de spuitgasten medegenomen en het wachthuis behoorlijk gesloten worde. Vóór tien ure des morgens zendt de adjunct brandmeester zijn wachtrap- port in aan den generalen brandmeester. Art. 53 luidt aldus: AFDEELING V. van de exercitien en het beproeven DER BRANDSPUITEN. Art. 53. Bij de exercitiën en het beproeven van de brandspuiten, worden de werkzaamheden der geëmployeerden verdeeld als volgt: De opperbrandmeester is belast met het generaal toezigt over zijne spuit en al wat daartoe behoort. Hij plaatst zichwaar hij zulks het best en het nuttigst oordeelt, terwijl allen, die aan de spuit werkzaam zijn, zich naar zijne orJers moeten gedragen. De heer Tichler. Bij de exercitiën en het beproeven van de brandspui ten acht ik het volstrekt noodzakelijkdat de bevelen met orde en juist heid worden uitgevoerdwant daarvan hangt veel af bij het ontstaan van brand. En daarom zou ik voorstellen aan het slot van dit artikel deze zinsnede bij te voegen: »Hij zorgt, dat door ieder brandmeester zijne on derhebbende manschappen worden genommerd, en aan elk nommer zijne vaste plaats en werkzaamheid worde aangewezen." De Voorzitter. Ik wil aannemen, dat die bepaling hare goede zijde heeftmaar twijfel, of zij in voorkomende gevallen wel toepasselijk zij. De heer Tichler. Naar mijn verlangen zou elk zijne vaste plaats moe ten hebben en dus een vast nommer. Aan elk nommer zouden dan vaste werkzaamheden verbonden zijn. Ik acht dat, gelijk ik reeds gezegd heb, volstrekt noodig voor de goede orde en de stipte uitvoerig der bevelen waarvan zoo veel afhangt. De heer Hubrecht. Dan zouden alle - spuitgasten moeten worden ge nommerd. Wij spreken hier van het beproeven, waarbij toch ieder zijne plaats wordt aangewezen. De heer du Rieu. Is het wel noodigalles zoo in détail op te noemen Kan dat niet aan de zorg van den opperbrandmeester worden overgelaten? Deze zou toch daaromtrent wel de vereischte reglementaire bepalingen kun nen vaststellen in overleg met den Wethouder van Fabricage. De heer Tichler. Ik wensch niet anders, dan dat aan ieder, nommer afzonderlijke werkzaamheden worden verbondenzonder dat daarom die werkzaamheden hier behoeven te worden omschreven. De heer Hubrecht. De naam van spuitgast wijst toch reeds voldoende diens werkzaamheden aan. De spuitgast behoeft toch niet anders dan zich bij de spuit of de pompen te bevinden. De heer Tichler. Ieder spuitgast heeft toch zijne bijzondere werkzaam heden. Ik meendat de zaak zoo eenvoudig mogelijk is. De Voorzitter. Hebt gij opgeschreven wat gij verlangt ingelascht te zien Gaarne zal ik het in stemming brengen. Ik geloof weldat allen het over den verderen inhoud van het artikel eens zijn. De vraag blijft dus alleen of de bijvoeging wenschelijk wordt geacht. De heer Tichler. Ik zou verlangen aan het slot toe te voegen: »Hij zorgt, dat door ieder brandmeester zijne onderhebbende manschappen wor den genommerd en elk zijne vaste plaats en werkzaamheid worde aangewezen." De heer Hubrecht. Ik moet toch vragen of in de artt. 54, 55 en 57 niet reeds is geregeld, hetgeen de voorsteller bedoelt. In die artt. zijn de werkzaamheden der spuitgasten bepaald aangewezen. De heer van Out eren. Mij dunkt, dat in art. 57, 2" al., achter de woorden achttien manschappen, zou kunnen worden toegevoegd: //door nom- mers aangewezen," en ook op gelijke wijze in art. 55. Daardoor zou aan het verlangen van den heer Tichler worden voldaan en de bedoeling bereikt. De heer Tichler. Ik moet nog opmerkendat hier wel het getal wordt opgegeven, maar niet de nommers worden genoemd, zoodat daaruit nood wendig verwarring moet ontstaan. De Voorzitter. Maar als zulk een persoon genommerd wordt, zal hij toch niet bij uitsluiting moeten dienen ter plaatse waarvoor het nommer bestemd is. Ik zou dat gevaarlijk achten. Mij dunkt, dat de manschappen overal, waar behoefte is aan meerdere hulp, ook dadelijk moeten kunnen gebezigd worden, inzonderheid indien ter plaatse, hun door het nommer aangewezen, geene bepaalde behoefte aan hunne hulp bestaat. De heer Tichler. Zijdie in de reserve zijnkunnen daartoe geroepen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 4