werkkring van het dagelijksch bestuur, niet tot dien van den Raad. Maar in de tweede plaats heb ik dit practische bezwaar, dat, wanneer een oogen- blikkelijke verplaatsing noodig mogt zijn, de Raad eerst daarover zou moe ten raadplegen en beslissen, door welk een en ander eene vertraging kan worden veroorzaakt, geenzins van gevaar ontbloot. De heer Hubrecht. Ik geloof dat, al worden deze woorden uit de ver ordening weggelatende Raad toch inderdaad de plaatsenwaar de brand spuiten zullen bewaard blijven, zal aanwijzen. De huisjes toch, waar de brandspuiten nu staan, zijn ter openbare dienst bestemd, en is nu verplaat sing wenschelijk, dan zal toch de Raad de gelden tot aankoop of verbou wing van een ander pand moeten toestaan, en daardoor van zelf de plaats aanwijzen. De heer Goudsmit. Ik ben door hetgeen door den heer Hubrecht is aangevoerd niet overtuigd. Ik geloof wel degelijk, dat zich gevallen kun nen voordoendat men met veel voortvarendheid moet te werk gaan. En nu kan ik het nut niet inzien van eene raadpleging daarover door den Raad. De heer Tollens. Het zijn toch huisjes, die aan de stad toebehooren en gedesigneerd tot bergplaats der brandspuiten. Ik zie dus niet in, waarom de Raad geen toezigt houden zou op de plaatsing der gemeente goederen in hare eigene localen. De heer Goudsmit. Ik heb niets tegen die designatie. Maar ik heb tegen de bepaling, dat de ltaad de huisjes aanwijst. In dergelijke zaken hangt alles van spoed af, en deze wordt door hetgeen voorgesteld wordt be lemmerd. Bovendien wordt geheel en al de verantwoordelijkheid van het dagelijksch bestuur weggenomen, als de Raad kan goedvinden in dergelijke administrative détails te treden. De heer Tollens. Bedoelt de heer Goudsmit de plaatsing van brand spuiten, als er brand is? Zoo niet, dan is zijne bedoeling mij nog niet duidelijk. De heer Goudsmit.. In het algemeen zie ik volstrekt de noodzakelijk heid niet inwaarom de Raad zou moeten bepalenwaar de brandspuithuis jes zullen staan. De heer van Outeken. Ik deel wel de bedenking van den heer Goud smit. Ik geloof, dat zij juist is. De Voorzitter. Ik geef dan in overweging om te doen wegvallen de aanwijzing der plaatsen, waar de brandbluschmiddelen bewaard worden. Dienovereenkomstig besloten zijnde, wordt art. 1 goedgekeurd. Art. 2 luidt aldus: De brandspuithuizen zijn voorzien van gelijkwerkende sloten, waarvan de sleutels berusten bij den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage, bij den gemeente-architect, bij den generalen brandmeester en bij den opper- brandmeester van de spuit waarbij hij behoort, alsmede bij twee door hem aan te wijzen bewoners van huizen in de onmiddellijke nabijheid van elk brandspuitenhuis. Deze bewoners bewaren den sleutel op zoodanige plaats dat hij dadelijk door ieder der huisgenooten en ten allen tijde afgegeven kan worden. Zij geven den sleutel niet af dan aan den generalen brandmeester, diens plaatsvervanger, den opperbrandmeesterde brandmeesters of adjunct brandmeesters eningeval van brand aan de spuitgastenmits voorzien van hunne onderscheidingsteekenen. Bij verhuizing zijn zij verpligt den sleutel aan den generalen brandmeester terug te bezorgen. De generale*1 brandmeester is verpligt, alle drie maanden en zoo dikwijls hij dit noodig acht bevoegdzich den sleutel te doen vertoonen. De Voorzitter. Hier zou nu te berde komen eene bedenkingmij door den Voorzitter der Commissie van Fabricage medegedeeld om eene verande ring te maken in de titulatuur. De heer Hubrecht. Ik geef in overweging omzoo dikwijls in deze verordening voorkomt generale brandmeester en adjunct-generale brandmees ter, daarvoor in de plaats te stellen directeur en adjunct-directeur. De ver ordening noemt toch reeds opperbrandmeestersbrandmeesters en adjunct brandmeesters, en dan is de benaming van directeur en adjunct voor hen, die boven de brandmeesters zijn geplaatst, even als tot nu toe plaats had, meer geschikt. De Voorzitter. Dan zou in art. 6 toch moeten worden gelezen de directeur der brandbluschmiddelen. Mag ik vragenof de Raad zich ver- eenigt met die verandering van titulatuur. Dan zal dat in de gansche ver ordening moeten geschieden. Ik zou evenwel meenen, dat «directeur van liet brandwezen" misschien het best ware. De heer van Outeren. Dan wordt toch de andere titulatuur adjunct directeur". De Voorzitter. Ja. Met de aangeduide verandering wordt het artikel goedgekeurd. Art. 3 luidt aldus: De Raad bepaalt het getal en de bewaarplaatsen van brandladdershaken zeilen, emmers, enz'. Die bewaarplaatsen hebben alle gelijkwerkende sloten waarvan de sleutels berusten als in het vorig artikel ten aanzien der brand spuitenhuizen is bepaald. De heer Tollens. Nu zal toch ook hier moeten wegvallen de bepaling nopens de aanwijzing van de bewaarplaatsen der brandbluschmiddelen. De heer van Outeren. Ja, om dezelfde reden als in art. 1. De Voorzitter. Dan zal ook het woord Die in den tweeden regel moeten veranderd worden. De heer Hubrecht. Ik stel dan voor om te lezen: «De bewaarplaat sen van brandladders, haken, zeilen, emmers enz., hebben alle gelijk werkende sloten," enz. De heer Tickler. Ik zou willen vragenof zich onder de voorwerpen bij het brandwezen aanwezig, ook de zoogenaamde reddingzakken bevinden. De heer Hubrecht. Die zijn onder het materiëel niet opgenomen. De heerTicHLER. Het zou toch kunnen zijn, dat in een of ander perceel een brand in het benedengedeelte was uitgebroken, terwijl de bovenbewoners afgesloten waren. Deze, anders misschien aan een wissen dood ten prooi, zouden dan in dergelijke zakken geschikte middelen kunnen vinden om zich te laten redden. Men heeft daarvan de proef genomen, en deze is zeer goed gelukt. Die zakken treft men elders al sedert twintig jaren aan. De Voorzitter. Dit doet tot de verordening niets af. Wij kunnen die zakken aanschaffen en ze kunnen even goed onder de bewoordingen van het artikel begrepen worden. Het zou een punt van nadere overweging kunnen uitmaken voor hen, die er mede gemoeid zijn, zich dergelijke zak ken aan te schaffen. Er staat toch na de opsomming van onderscheidene voorwerpen ten slotte: enz. Het artikel wordt hierop goedgekeurd. Artt. 4 en 5 worden aldus goedgekeurd Art. 4. Geen materiëel mag, zonder vergunning van den Burgemeester of van dengene die hem vervangt, buiten de gemeente worden vervoerd. Art. B. De bewaarplaatsen van brandspuitenbrandladders enz., zoo mede de woonplaatsen van brandmeesters en hunne adjunctenworden op eene kennelijke wijze, door Burgemeester en Wethouders te'bepalen, aangeduid. AFDEELING II. van het personeel. 1. Algemene bepalingen. Art. 6 luidt aldus: Aan het hoofd van het brandwezen staatbehoudens het bepaalde bij art. 189 der gemeentewet, de Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabri cage, en onder diens onmiddellijk bevel staan de volgende ambtenaren en brandspuitgasten, door Burgemeester en Wethouders op zijne voordragt aan te stellen uit een dubbeltal voor elke benoeming: een generale brandmeester en zijn adjunct; een opperbrandmeester, vier brandmeesters, twee adjunct-brandmeesters en tachtig spuitgasten bij iedere spuit, waaronder minstens vier pijpgasten. Ter gelegenheid van brand, kan de opperbrandmeester, bij gebrek aan spuitgastenzooveel helpers aannemenals bij iedere spuit worden vereischt. De heer Hubrecht. Ik zou in overweging geven om achter de woorden «waaronder minstens vier pijpgasten" in de 3de alinea te lezen: «en vier lichters." Het is op verzoek van den directeur, dat ik die bijvoeging voorstel. Met de opgegeven bijvoeging wordt het artikel goedgekeurd. Art. 7 wordt aldus goedgekeurd Bij verandering van woonplaats zijn de opperbrandmeesters, de brand meesters en de adjunct-brandmeesters verpligt daarvan kennis te geven aan den generalen brandmeester; de spuitgasten aan den opperbrandmeester van elke spuit. Art. 8 luidt aldus: Als onderscheidingsteeken wordt gedragen: door den generalen brandmeester en diens adjunct een donker rood lint, ter breedte van 3' duim, waaraan het wapen der gemeente in zilver, ter grootte van 5 J duim middellijn, wordt gehangen en waarop hunne qualiteit is uitgedrukt. Ingeval van brand bij dag, zullen zij bovendien door een bediendehoudende een stokwaaraan een wit vlaggetje is bevestigdwor den vergezeld; bij brand des nachts, wordt het vlaggetje vervangen door een lantaarn met rood licht; door den opperbrandmeester van elke spuit een rood lint, ter breedte van 2 duim, waaraan het wapen der gemeente in zilver, ter grootte van 3 duim middellijn, wordt gehangen en waarop deze betrekking duidelijk staat uitge drukt, benevens een brandstok ter lengte van IJ a, 2 el; door de overige brandmeesters mede een rood lint, als dat voor de opper brandmeesters bepaald, benevens een stok ter lengte van 1 el; door de adjunct-brandmeesters een lederen band om den arm; door de spuitgasten een elastieken hand om den arm, waarop het nom- mer der spuit waarbij zij behoorenen het nommer der rol waarop zij zijn ingeschrevenduidelijk vermeld staatvoorts wordt door eene letter aangeduid het onderdeel der spuit waarbij hij geplaatst is. Bovendien ontvangt elke spuitgast eenen penning van koper of zink, als boven gemerkt, dien hij ten allen tijde bij zich draagt en bij brand over geeft aan den brandmeesteronder wiens bevel hij staat. Twee dagen na den brand moet hij dien penning terughalen. De spuitgasten zijn verantwoordelijk voor hunnen band en penning en zullen die betalenwanneer door hunne schuld die moeten worden vervangen. De Voorzitter. Bij mij is de vraag ontstaan, wat de intentie is met het onderscheidingsteeken der brandmeesters. Er staat; dat door den gene ralen brandmeester (thans directeur) wordt gedragen een rood lint, waaraan het wapen der gemeente in zilver, enz. Is dat dan ten aanzien der brand meesters anders? En bepaalt men zich daar eenvoudig tot een lint? De heer Hubrecht. De bedoeling ten aanzien der overige brandmeesters is om alleen een lint als onderscheidingsteeken te bepalen. De heer Goudsmit. In art. 7 wordt voorzien in het geval van verande ring van woonplaats van de opperbrandmeesters enz. Maar moet niet evenzeer worden voorzien in het geval van tijdelijke afwezigheid zonder kennisgeving? Wat zou er moeten gebeurenals er eens een ongeval plaats had en het hoofdpersoneel niet te vinden ware? De heer van Outeren. Ik meen, dat daarin voorzien is bij volgende bepalingen. De Voorzitter. In art. 26 is dat geval geregeld. Het artikel wordt goedgekeurd. Artt. 9 14 worden aldus goedgekeurd 2. Van den generalen brandmeester. Art 9. De generale brandmeester moet minstens dertig jaren oud zijn; zestig jaren bereikt hebbende, wordt hij ontslagen; tenzij Burgemeester en Wethouders op zijn verlangen hem in die betrekking, telkens voor één jaar, mogten willen contiuueeren. Art. 10. Hij heeft, onder toezigt van den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage, de zorg voor al het materiëel van het brand wezen en houdt daarvan en van de plaatsenwaar een en ander zich be vindt, een behoorlijk register. Art. 11. Hij heeft in alles, wat het brandwezen betreft, onder zijne bevelen den adjunct-generalen brandmeester, de opperbrandmeesters, de brand meesters, adjunct-brandmeesters en spuitgasten. Hij is bevoegd zoodanige personen, tot het brandwezen behoorende, te verwijderen als hem noodig mogt voorkomen. Wanneer die verwijdering betreft zijn adjunct, een der opperbrandmees ters, brandmeesters of adjunct-brandmeesters, geeft hij binnen acht dagen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1865 | | pagina 2