tegen eene som van 825, behalve de daaraan verbonden onkosten, en zij twijfelen niet hierin op uwe goedkeuring te mogen rekenenwelke zij de vrijheid nemen bij deze aan u te vragen, deze uitgaaf te vinden op het reservefonds der gasfabriek over het loopende jaar." De heer du Eieu. Ik gaf gaarne mijne goedkeuring aan den aankoop die geschied is; maar wat het laatste gedeelte van de voordragt betreft, geloof ik niet dat het juist is, de som voor dien aankoop uit het re servefonds der gasfabriek te vinden; daar bij art. 11 der verordening bepaaldelijk 4 pCt. is afgezonderd voor vernieuwing der eigendommen van de gasfabriek of voor belangrijke herstellingen. Ik zou dus liever wen- schen dat de zaak op eene andere wijze gevonden kon worden. Deze koop mag in vervolg van tijd dienstig zijn voor de gasfabriek, maar op dit oogenblik is zij het nog niet. De heer van Kaathoven. Ik zou mij met het aangevoerde door den heer du Eieu in zoover kunnen vereenigen als niet kan gezegd wordendat ook deze aankoop, tot uitbreiding der gasfabriek, behoort tot belangrijke herstellingen zoo als in het voorgelezen artikel genoemd worden. Maar al is het niet dadelijk, het behoort toch tot vernieuwing en verbetering der fabriek. De groote vraag is echterhoe staat het met de kaskan de kas het lijden? De Voorzitter Bedoelt gij de kas der gasfabriek? De heer van Kaathoven. Ik bedoel het reservefonds. De Voorzitter. Ik geloof wel dat dit fonds het lijden kan. De heer Le Poole. Eene uitbreiding der gasfabriek is onvermijdelijk. Het is ontegenzeggelijk dat de fabriek die twee panden zal moeten hebben. Deze zullen stellig aan de gasfabriek zeer te stade komen; en ik weet niet hoe de zaak anders tot stand zal komen dan op de voorgestelde wijs. De heer Hübrecht. Ik vermeen dat deze gelden uit het reservefonds moeten worden voldaan. De gasfabriek staat ten name van de stad, en evenzeer zijn ook deze huisjes ten name der stad geplaatst. Dezelve zijn echter ten dienste der gasfabriek bij eventuëele vergrooting aangekocht, en als zoodanig moeten zij naar mijn inzien uit het reservefonds worden be taald; zij worden alsdan op den inventaris geplaatst, en jaarlijks kan van deze som worden afgeschreven. De heer van der Hoeven. Ik deel eenigermate het bezwaar van den heer du Eieu. De bewoordingen, door hem aangehaald, laten eene derge lijke toepassing misschien niet toe; maar aan den anderen kant beschouw ik de zaak als eene bloote formaliteit; en daar ik de man niet ben, die veel aan formaliteiten hecht, zoo geloof ik niet, dat het bezwaar zeer behoeft te wegen. De heer Hoog. Ik acht de zaak in het belang van de gasfabriek en be schouw dien aankoop wel als dadelijk te kunnen gebragt worden tot die fabriek, om uit het reservefonds van die inrigting te worden voldaanals zijnde in de toekomst eene verbetering dier fabriek. Ik kan dus wel mijne goedkeuring aan de voordragt verleenenal is het ook dat de aangekochte huisjes nog niet terstond voor de gasfabriek worden benuttigd; de aankoop geschiedde toch alleen met het oog om bij eene eventucele en te wachten uitbreiding daarvoor te moeten dienen. Ik vereenig mij alzoo met het voorstel, zoo als het door Burgemeester en Wethouders is gedaan. De Voorzitter. Verlangt de heer du Eieu een bepaald voorstel te doen De heer du Eieu. Ik zou mijne stem aan de voordragt niet kunnen geven. Dus verzoek ik, dat zij in stemming worde gebragt. De Voorzitter. Ik vraag, of gij eerst een voorstel tot wijziging zoudt willen doen. De heer du Eieu. Ja, mijnheer de Voorzitter. Ik vind de zaak zoo duidelijk in de verordening uitgedrukt, dat ik de voordragt niet kan aan nemen. De heer de Moen. Ik ben juist van een tegenovergesteld gevoelen als de heer du Eieu. Zoo ziet menhoe de gevoelens over dezelfde zaakal is die nog zoo eenvoudigkunnen verschillen. Als men in aanmerking neemt dat alle vaste panden en onroerende goederen behooren tot den in ventaris der gasfabriek, dus met alle roerende tot het volle kapitaal daar van, zoo is het toch natuurlijk en zeer eenvoudig, dat die kleine pandjes, nu aangekocht, er ook toe behooren, daar zij er voor noodig zijn, nu of later; kwamen deze voor rekening der gemeente, dan zou de fabriek immers huur en misschien meer moeten betalen, dan het reservefonds zou winnen. Ik vind het voorstel dus zeer aannemelijk. Dit is mijn gevoelenofschoon ik dat van den heer du Eieu respecteer, in verband misschien tot de let terlijke opvatting der aangehaalde verordening geldende. De voordragt, hierop in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aan genomen met 17 stemmen tegen 1, die van den heer du Eieu. VI. Voordragt tot wijziging van art. 6, afd. II, der verordening, hou dende Eeglement voor de gemeente-instellingen van middelbaar cn hooger onderwijs. Die voordragt luidt aldus: ,/Naar aanleiding der missive van Curatoren van het Gymnasium, van den 30on der vorige maand, n°. 11, nemen wij de vrijheid bij deze aan uwe deliberatiën te onderwerpen eene concept-wijziging van art. 6 afd. II der verordening, houdende Eeglement voor de gemeente-instellingen van middelbaar en hooger onderwijs te Leyden, vastgesteld den 25en Augustus 1864 (Gem.-blad n°. 14)." Verordening van den December 1864, waarbij wordt ge- (Concept.) wijzigd art. 6 afd. II der verordening van den 25 Augustus 1864, houdende Eeglement voor de gemeente-instellingen van middelbaar en hooger onderwijs te Leyden. Art. 6, afd. II der verordening van den 25 Augustus 1864, houdende Eeglement voor de gemeente-instellingen van middelbaar en hooger onder wijs te Leyden, wordt gewijzigd, zoodat het luidt als volgt: //Tot het gymnasium worden niet, dan bij uitzondering, toegelaten jonge lingen die den ouderdom van twaalf jaren nog niet hebben bereiktnadat bij een examen, af te leggen voor den aanvang van den cursus, voor het collegie van Curatoren en de leeraars, zal gebleken zijn dat zij die kundig heden bezitten, welke op de eerste klasse der hoogere burgerschool kunnen verkregen worden. Dit examen bepaalt zich derhalve tot: a. De beginselen der cijferkunde, t. w. grondige kennis van, en vaardig heid in de behandeling van geheele en gebroken getallen. b. de beginselen der stelkunde, t. w. vaardigheid in do behandeling dei- vier hoofdregels in geheele en gebroken vormenzoeken van den grootsten gemeenen deeler en bepalen van het kleinste gemeene veelvoud c. de gronden der Nederlandsche en Eransche talen d. de allereerste beginselen der Engelsche en Hoogduitsche talen e. de beginselen der aardrijkskunde; f. een overzigt der algemeene geschiedenis en die van het Vaderland." De heer van Kaathoven. Ik weet niet of ik mij vergis, maar zijn de hier gestelde eischen niet hooger of meerder dan bij de toelating tot het gymnasium vroeger? De Voorzitter. Bij het gymnasium is thans een vijfjarige cursus be paald, waardoor de eischen tot de toelating juist hooger moesten gesteld worden. De heer van Kaathoven. Ik vergis mij niet wanneer ik zeg dat vroe ger bij het examen van toelating niet geeischt werd kennis van de gronden der Hoogduitsche en Engelsche talen. Ook nu is bepaalddat niet dan bij uitzondering, de leerlingen zich vóór den twaalfjarigen leeftijd mogen aanmelden, maar op dien leeftijd acht ik die eischen te hoog en zie de noodzakelijkheid niet in waarom thans in de vroegere bepaling verandering zal gebragt worden. Ik geef toe, dat er een vijfjarige cursus bestaat, maar vroeger waren die eischen niet gesteld en de leercursus was toch dezelfde. De Voorzitter. Ik geloof, dat men in den regel den leeftijd van twaalf jaren moet bereikt hebben om toegelaten te worden. De heer van Kaathoven. Twaalf jaar is de regel, maar ik weet dat zij ook later kunnen worden toegelaten. Is dan de bedoeling van deze bepaling, dat de jongelingen zich later zullen moeten aanmelden? De Voorzitter. De grondslag voor het onderwijs aan de scholen van meer uitgebreid lager onderwijs isdat als leervakken ook opgenomen worden het Duitsch en het Engelsch. Daarbij acht men het wenschelijk dat een eerste jaar op de hoogere burgerschool mogt worden doorgebragt, om later op het gymnasium te worden toegelaten. Het is slechts in ieder geval blootelijk een wensch, door sommigen der zake kundigen gekoesterd, die naar goedvinden kan worden opgevolgd. Maar wat daarvan zijn moge, er dient in het oog te worden gehouden, dat blijkens de verordening ver langd worden de grondenniet de kennis dier talen zelve. De heer van Kaathoven. Ik heb verder vernomendat de regelen omtrent de toelating worden vastgesteld door de curatoren, in overleg met de leermeesters. Dat principe is, meen ik, niet zoo bepaald uitgedrukt in het Koninklijk besluit regelende het middelbaar onderwijs. Volgens dat be sluit moest voor elk jaar eene commissie van toelating worden benoemd. Nu heeft wel de Eaad aan curatoren de vergunning gegeven zich daarmede te belasten, maar het voorschrift was, dat jaarlijks door den Eaad eene commissie van onderzoek werd benoemd. Dat is het principe bij het mid delbaar onderwijs, maar ik geef toe, dat het tot nog toe zoo is gevolgd, als nu wordt voorgesteld. De Voorzitter. Ik moet vragenwat gij met de uitdrukking middel baar onderwijs eigenlijk op het oog hebt: het gymnasium, of de hoogere burgerschool? De heer van Kaathoven. Ik weet wel, dat het gymnasium nu is uit gesloten van het middelbaar onderwijs en vêrheven is tot het hooger onder wijs, maar primitief behoorde het toch tot het middelbaar onderwijs. Is men nu, tot zoo lang als de wet op het hooger onderwijs niet is aangeno men, al of niet gebonden aan de bepalingen die tot hiertoe gevolgd zijn voor de gymnasiën? Zoo ja, hoe kan men nu daarin veranderingen brengen, zoo als met betrekking tot de eischen van toelating, die meerder zijn dan vroeger; hoe kan men nu de commissie tot het afnemen van het examen van toelating bestendigen, thans nu de vrijheid van studie in de wet voor het middelbaar onderwijs is opgenomen, en de moeijelijkheden die vroeger bestonden om tot de akademische lessen te worden toegelaten, zoo goed als opgeheven zijn? In mijn oog bestaat hier strijd van beginselen. De Voorzitter. Ik kan uit mijn geheugen daarop niet dadelijk antwoord geven. De heer van Kaathoven. Ik weet zeker dat het zoo was, daar ik bij de oprigting van het gymnasium curator ben geweest. De Voorzitter. In art. 6 der verordening, waarvan nu de wijziging verzocht wordt, staat: //Tot het gymnasium worden niet dan bij uitzonde ring jongelingen toegelaten, die den ouderdom van 12 jaren nog niet heb ben bereikt, nadat bij een examen, af te leggen voor den aanvang van den cursus, voor het collegie van Curatoren en de leeraars, zal gebleken zijn dat zij de lessen met vrucht kunnen bijwonen." Nu onderstel ikdat, door de aanneming dier veranderingde Eaad als het ware het mandaat conti nueert, dat vroeger aan curatoren en de docenten was opgedragen. De heer van Kaathoven. Ik heb er niets tegenmaar het is eene be paalde afwijking van het reglement zelf. Ik wil er echter geene discussie over uitlokken. De Voorzitter. Wij zullen de zaak in gedachte houden wanneer later de tijd van het examen naderten overwegenof er nog eene nadere voor dragt moet worden gedaan. De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VII. Voordragt tot vaststelling van het maximum van den onderstand voor 1865. Het rapport der Commissie van Financiën luidt aldus: //De Commissie van Financiën heeft de eer op de in hare handen, ten fine van berigt en raadgestelde voordragtter vaststelling van het maxi mum van den onderstand, voor 1865, te berigtendat zij daarop geene aanmerkingen heeft. Zij vindt mitsdien vrijheid u te radenhet hierbij overgelegd raadsbesluit met bij behoorenden staat vast te stellen." Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2