willen gaan en het verzoek, waarvan men de behandeling wenscht uit te
stellen tot April of Mei e. k., willen inwilligen, zelfs indien voor die behan
deling een onbepaald uitstel was gevraagd.
De heer Driessen'. Ik behoor tot degenen die het verzoek gedaan heb
ben en daar ik een uitstel zeer in het belang der zaak achtben ik voor
de motie.
De heer vak der Hoeven. Ik ben het volkomen met den heer van
Outeren eens, dat, als de adressanten verlangen, dat de zaak worde uitge
steld, al ware dit zelfs, gelijk men dat gewoon is in het latijn uit te druk
ken ad calendas graecashet van den Gemeenteraad verwacht kan worden
tegen dit uitstel geen bezwaar in te leggen. Wat echter de zaak zelve be
treft ben ik daar volstrekt niet mede ingenomendaar ik niet inziedat
het nuttig is (misschien is het eene bekrompenheid van mij) de gelegenhe
den tot uithuizigheid en vcrstrooijing aan te moedigen of uit te breiden.
De heer Cock. Over het voor- of nadeel van de zaak zal ik niet spre
ken. Wij hebben nu alleen te handelen over het uitstel. En nu is de
zaak reeds sedert meer dan een jaar door honderden menschen besproken
met voor en tegen. Ik wensch, dat daar een einde aan gemaakt worde.
Ik ben dus tegen alle uitstel.
De heer Librecht Lezwyn. Ik ben ook tegen het uitstel gestemd. Als
het plan van den heer Goudsrait ten uitvoer wordt gelegd, om te zien of
er zoo vele leden voor die vereeniging te krijgen zijn en om het kapitaal
bijeen te krijgen, dan zalmen, indien dit gelukte, en nu een uitstel wordt
gegevenzich misschien in de verpligting gebragt zien om toe te stemmen.
De heer Wttevvavll. Mijnheer de Voorzitter, ik was voor het afdoen
van dit veelomvattend plan gestemd, doch nu een van de voorspellers uitstel
verlangt, ben ik er voor dit in te willigen. Daar iic echter mijne stem
wensch rij te houden, zal ik het geldelijk gedeelte bespreken. Gelijk nu,
vertrouw ik ook later er bezwaar in te zullen hebben de burgerij gedurende
vijftig jaren te belasten tot het bijdragen van eene verpligte som van ƒ2500.
Deze zoude de gemeente eenmaal kunnen drukken, als de tijden eens minder
voorspoedig waren. En gesteld dat de som van 9000 al eens volteekend
werd, wat waarborg geeft dit voor de toekomst, daar toch een ieder de
vrijheid heeft voor zijn lidmaatschap te bedanken, waarvan een tekort het
gevolg moet zijn; en de som eenmaal toegestaan zijndezoude men wel eens
gedrongen kunnen worden boven het verlangde nog bij te passen wat aanvan
kelijk niet in de bedoeling ligt.
De Voorzitter. Ik heb gezegd, dat ik niet tegen een uitstel ben, waar
het tot een bepaalden tijd gelimiteerd is. Maar ik zou mij tegen een on
bepaald uitstel verklarendaar wij alsdan vo ,r de afdoening der zaak ge
heel van de voorstellers zouden moeten afhankelijk blijven. Zij, die het
verzoek gedaan hebben, kunnen bezwaarlijk alleen beslissen wanneer het
aan de orde zoude moeten komen. Wat het argument betreftdat de
atmospheer over de zaak nog niet helder is, ik hoop, dat die later
helderder zal wordenmaar daar is echter al eenige tijd over verloopen.
Als ik toch zie, dat het adres geteekend is in April en een van de adres
sen tot adhaesie in Junij, dan geloof ik, dat in dien tijd het licht meer
had kunnen doorbreken.
De heer de Fremery. Ik moet nog op het aangevoerde door den heer
Goudsmit aanmerken, dat, ook als de gunstigste verwachtingen zich mogten
verwezenlijken, nog slechts aan den wensch van een zestigste gedeelte van
onze bevolking zou worden voldaan.
De heer Goudsmit. De heer de Fremery argumenteertdat degenen, van
wie men die medewerking verwacht, slechts een gedeelte van onze bevol
king uitmaken; maar hij vergeet, dat van de overige bevolking de minsten
belastingen betalen. Wat den heer Lezwyn betreft, heeft deze al een won
derlijk argument gebezigd. Hij meent, dat, als er 600 deelhebbers zullen
gevonden zijn en het kapitaal er is, wij gedrongen zouden worden de ver
langde bijdrage te geven. Als dit werkelijk het geval mogt zijnzoo ligt
daarin de krachtigste aanbeveling van ons plandat men het niet meer
zal durven wagen onze wenschen te wederstaan. Doch in elk geval wordt
niets door mijne motie gepraejudiciëerden alleen zij kunnen er tegen
stemmen die het geheele plan als ongerijmd en ondoelmatig alkeuren. De
geachte Burgemeester zeide, dat hij ook later tegen het voorstel zoude ge
stemd zijn. Maar het is moeijelijk te voorzeggen, wat men zal willen als
de omstandigheden veranderen. Ik althans geef de hoop nog niet op, dat
onze Voorzitter ons eens een krachtige bondgenoot zal zijn.
De heer de Fremery. Het zij mij vergund nog op te merken, dat
zoolang de plaatselijke aceijnsen bestaan, door een ieder, niemand uitgezon
derd tot de uitgaven der gemeente wordt hijgedragen.
De heer Goudsmit. De voorgestelde afschaffing der aceijnsen was juist
voor mij eene reden tot uitstel.
De heer Tollens. Het doet mij leeddat mij daar zoo even een on
gelukkig woord, dat ergernis gaf', ontvallen is. Er kwam mij juist gpen
gepaster op de lippenhetgeen mij te meer spijtomdat ik niets grievends
bedoelde en het juist nu een antwoord aan den heer Goudsmit golddie
zelf vroeger eens het juiste woord niet gereed scheen te hebben en daarom
met eenden antwoordde toen er sprake was van zwanen.
De heer Stoffels. Thans, na de gehouden discussie, zou ik wel voor
een uitstel zijn.
De motie van den heer Goudsmit, in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde,
wordt aangenomen met 14 tegen 8 stemmen.
Tegen: de heeren Tollens, Scheltema, Tichler, du Bieude Moen
Kneppelhout van Sterkeuburg, Cock en Lezwyn.
IX. Adres tot vermindering van het schoolgeld voor de hoogere burger
school.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt aldus:
//Op het request van eenige ingezetenen vermindering van het voor de
bijwoning van de lessen op de hoogere burgerschool bij verordening be
paalde schoolgeld verzoekende, in onze handen ten fine van berigt en raad
gesteldhebben wij gemeend voor alles het gevoelen der Commissie van
Toezigt op die school te moeten inwinnen. Blijkens haar rapport acht zij
de inwilliging van dat verzoek raadzaam en moeten wij het er voor houden
dat zij, ten deze in geene nadere ontwikkeling tredende, aan de gronden
tot aanprijzing er van aangevoerd, hare goedkeuring hecht.
Gaarne erkennen wij dat deze daardoor in onze schatting meerdere waarde
verkregen en wij ons te eerder genoopt gevoelden rijpelijk te overwegen of
wij in der daad bij de voordragt, vroeger door ons ingediend, waaraan de
groote meerderheid van uwe vergadering haar zegel hechttehadden mis
getast.
Wij moeten rondborstig verklaren zwarigheid te vinden zulks toe te ge
ven. Wanneer men in het oog houdt dat het, ja, eene burgerschool, maar
dan toch eene hoogere burgerschool geldt; wanneer men let op den omvang
van het onderwijs, daar aangeboden, en de belangrijke uitgaven waarop
het der gemeente te staan komt, die voor het gymnasium gevorderd stellig
overtreffende, dan achten wij de' bijdrage, daarvoor gesteld, verre blijvende
beneden die, voor het gymnasium gevorderd, geenszins onredelijk noch
onmatig.
Op die wijze toch meenden wij den juisten maatstaf ter regeling dier
bijdrage te moeten zoeken; iedere andere bepaling, afhankelijk van 'tgeen
belanghebbenden zouden wenschen ten offer te brengen, komt ons steeds
bedenkelijk voor. Wij mogen toch vragen: waar is, daaraan toegevende,
de behoorlijke grens te vinden?
Geen onzer intusschen is zoodanig met eigen inzigt ingenomen, dat wij
dwaling onzerzijds niet ligt mogelijk zouden achten.
Vindt uwe vergadering het geradenaan den wensch der adressanten
bijval te schenken, deelt zij in meerdere of mindere mate de door hen ge
opperde bezwarenmeent zij zich van de inwilliging van hun verlangen op
den duur meerderen bloei der school te mogen voorspellen, wij zullen in
uwe uitspraak te liever berustennaar mate wij er mede prijs op stellen
dat de gelegenheid tot uitbreiding van kennis, mits verstandig gebruikt,
ruimer worde opengelaten.
Alleen wenschen wij u in dat geval in bedenking te geven omten einde
te voorkomen dat de kortlings goedgekeurde verordening terstond moet
worden gewijzigd, aan der adressanten verlangen op de wijze te gemoet te
komen, welke wij aan de Commissie van Toezigt aanbevalen, en waaraan
zijonder voorbehoudwaarmede wij ons gaarne vereenigenhare goedkeu
ring schonk."
Het rapport van de Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud:
»De Commissie van Financiën heeft onderzocht het in hare handen, ten
fine van berigt en raadgestelde adres van eenige ingezetenen dezer ge
meente, waarbij zij hunne bezwaren mededeelen tegen het raadsbesluit van
den len September dezes jaars, onder anderen inhoudende de regeling van
het schoolgeld voor de hoogere burgerschoolen te kennen gevendat
voor hen dit maximum der van 's rijkswege bepaalde schoolgelden zeer be
zwarend is en dat zijvoor een kinddat het meer uitgebreid lager onder
wijs geniet, 12 of 16 betalende, den overgang op 60 al zeer groot
vindenom welke eh andere redenen zij verzoeken dit raadsbesluit in na
dere overweging te nemen en zoodanige wijziging in het reglement te
brengen, waardoor het schoolgeld van ƒ60 tot op 40 worde verminderd,
waardoor niet alleen aan de requestrantenmaar aan een groot deel van
Leyden's burgerijde gelegenheid zal geschonken wordenom hunne kin
deren die kundigheden te doen aanleerenwelke door den geest des tijds
bepaald worden geeischt.
De Commissie heefteven gelijk zij zulks gedaan heeft bij bare deli
beration over het concept raadsbesluitoverwogen:
1°. de kostendienaar aanleiding van art. 86 der wet van 2 Mei
1863 (Staatsblad n°. 50), voor deze inrigting door de gemeente moeten
worden gedragenen het is haar daarbij geblekendat deze zonder over
drijving bedragen voor: inrigting der gebouwen 40000; tractementen van
leeraars enz. en andere jaarlijks terugkomende uitgaven 12000, waaronder
het jaarlijksch onderhoud der gebouwen niet is begrepen;
2°. dat bij art. 37 dier wet is voorgeschreven, dat eene bijdrage ter
tegemoetkoming in die kosten van iederen leerling kan worden gevorderd,
welke voor de gemeentescholen, die art. 14 bedoelt, niet hooger kan wor
den gesteld dan op 12 's jaars, hier ter plaatse op 10 verordend, en
voor de rijks hoogere burgerscholen niet hooger dan op f 60.
De Commissie heeft daarbij in aanmerking genomen, dat het Kijk in
den regel van die gemeenten, aan welke het de vestiging van eene hoogere
burgerschool heeft toegezegdde inrigting der noodige gebouwen heeft ver
langd en alzoo van deze uitgaaf zich geheel heeft ontslagen.
Op grond van dit een en ander, en voorts In aanmerking nemende, dat
het schoolgeld op de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs
der le klasse, voor jongens, is bepaald op 60, behoudens inbegrip
der leerboeken; dat het gymnasium steeds op 100 is gesteld geweest;
dat in kleinere plaatsenzooals te Haarlemhet schoolgeld voor de hoo
gere burgerschool op 60 is bepaald (het is haar later gebleken dat dat
voor Dordrecht is geregeld op 72 en f 82), meende de Commissie dat
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om het bedrag op 60 te
stellenvoor deze gemeente matig mogt worden genoemd in verhouding tot
de bestaande inrigtingen en de vereischte uitgaven.
De Commissie erkent wel, dat hetgeen de adressanten zeggen, dat, wan
neer zij voor hunne kinderenom van het meer uitgebreid lager onderwijs
te doen gebruik maken, 12 a 16 hebben betaald, het een groote
overgang is daarvoor op deze school 60 te moeten gevenmaar meer
dan een adressant verzwijgt, dat hij zijne kinderen het meer uitgebreid
lager onderwijs doet genieten op de scholen der le klasse en dus daarvoor
60 betaalt, waardoor zijne klagt geheel van allen grond is ontbloot en
het getal der adressanten, deze op het adres doorgehaald zijnde, tot eenige
weinige zouden afdalendaarenboven waar is een maatregel die door ieder
wordt goedgekeurd?
De Commissie heeft alzoo bezwaar om toe te geven. Moet dit evenwel
plaats hebben, dat dan getreden worde in het aangegevene door Burge
meester en Wethouders, waartoe ook de Plaatselijke Commissie van Toezigt
adviseert, doch niet dan onder die restrictiën, welke daarbij zijn uitgedrukt."
De heer Stoffels. Ik heb bij het rapport niets te voegen. Ik kan mij
met de door adressanten gevraagde vermindering van het schoolgeld niet
vereenigen. Ik zal er dus tegen stemmen, om reden dat ik er geen den min
sten grond voor zie, vooral met het oog op de aanzienlijke uitgaven, voor
dat onderwijs benoodigd. Als ik daarbij de lijst der adressanten naga, zon
der daarom hunne maatschappelijke positie te taxeren, dan vind ik mij nog
te meer in mijne meening bevestigd. Ik vrees dat zijwierd het verzoek