De heer vak Kaathoven. Hetgeen de heer van der Hoeven heeft aan- I gegevenis juist hetzelfde wat ik wilde voorstellen. Het is niet dat al de leden van het bestuur gezamenlijk de voordragt doen, maar elk bestuur afzonderlijk. Met de wijzigingendoor de heeren Goudsmit en van der Hoeven voor gesteld, wordt het artikel goedgekeurd. Art. 4 wordt aldus goedgekeurd: De beambten bij dit godshuis worden benoemd, geschorst of ontslagen door Kegenten en Eegentessen. Art. 5 luidt aldus: In de uitgaven van dit godshuis wordt voorzien door 1°. eigene middelen; 2°. bijdragen van de leden der Nederduitseh Hervormde gemeente. De heer de Eremery. Als ik naga, dat jaarlijks uit de gemeente-reke ning blijkt, dat er subsidiën aan deze en andere gestichten worden ver strekt, dan geloof ik, dat de uitdrukking, dat uit eigen middelen en uit bijdragen van de leden der gemeente in de uitgaven zal voorzien worden niet geheel juist is. Ik weet, dat dit bezwaar reeds bij de commissie is ingebragt, doch tot geene wijziging geleid heeft. Ik vind er echter iets tegenstrijdigs in, om bij aanwijzing van de middelen een deel, ik mag zeg gen een aanzienlijk deel, der inkomsten niet te vermelden. Ik wensch daar om voor te stellen in de derde plaats «andere hijdragente laten volgen waardoor de bestaande toestand met meerdere juistheid zal worden aange wezen. De heer Goudsmit. Wij hebben gemeend de subsidiën niet te moeten brengen onder de gewone ontvangsten. Het is anders, alsof een particulier zeide: ik leef van hetgeen ik verdien en ook van cadeaus. Eene subsidie is niet anders dan hetgeen in tijd van nood gegeven kan wordenen men mag ze niet als een regt consacreren. Daarom heeft men gemeend hier niet van subsidiën te moeten spreken, die de wet toelaat, maar niet be schouwd wil zien als vaste inkomstenwaarop steeds met zekerheid zoude kunnen worden gerekend. De heer de Eremery. Ik weet wel, dat eene subsidie, die jaarlijks door den Kaad kan worden toegekend of geweigerd, niet als eene vaste bijdrage kan worden aangewezendoch heb juist daarom voorgesteld in de derde plaats te vermelden «andere bijdragen", onder welken titel dan alle ontvangstendie niet behooren tot de beide eerste soortenkunnen verant woord worden. De heer van der Hoeven. Ik geloof, dat het aangevoerde door den heer de Eremery volkomen juist is. Ik behoor niet tot dat kerkgenoot schap en toch draag ik ook eene geringe contributie tot het weeshuis bij. Dat zal met velen in ruimer mate het geval zijn, die niet tot de gerefor meerde kerk behooren, en het weeshuis neemt gevolgelijk ook bijdragen van anderen aan. Daarom geloof ik, dat die algemeene formule zeer goed is. De heer Goudsmit. Ik zou meenen, dat door de bijvoeging //vrijwillige bijdragen" het best aan de bedenking kan worden te gemoet gekomen. De heer van Kaathoven. Ik zou er dan nog willen bijvoegen //naar tijdelijke behoefte." Dat bindt niet en ik wil die bijdrage ook niet als een vast beginsel heb.ben aangenomen. Dat neemt niet weg het feitdat het weeshuis werkelijk subsidie geniet, niet als blijvende verpligting, maar als bijdrage, naar tijdelijke behoefte. De heer de Fremery. Vrijwillige bijdragen zijn het niet altijd. Ik ge loof daarom, dat eene meer onbepaalde aanwijzing, gelijk ik heb voorge steld, te verkiezen is. De heer Goudsmit. Ik zou alleen //vrijwillige bijdragen" willen opnemen, niets meer en niets minder. De heer Tichler. Eegenten hebben verlangd dat in art. 5 zou worden vermeld «zoo noodig, ook door subsidie uit de gemeentekas," omdat dit werkelijk plaats heeft; en uit aanmerking, dat, volgens art. 1, al. 2, in het gesticht worden opgenomen //minderjarigen, tijdelijk zonder ouderlijke verzorgingdie domicilie van onderstand binnen deze gemeente hebbenop magtiging van het gemeentebestuur." Op grond daarvan meende men, dat gevoegelijk de vermelding van subsidie uit de gemeentekas in dit art. kon geschieden. De Voorzitter. Het was mij aanvankelijk ook wenschelijk voorgekomen de gemeente-subsidie als bijdrage op te nemen; maar ik ben er later van teruggekomen. Al is het dan ook facto eene vaste inkomst, acht ik het toch geen zaak, het als bepaalde verpligting op te nemen. De heer Tichler. Het zal naar mijn gevoelen verpligting wordenwan neer uit de begrooting blijkt, dat subsidie behoefte is; daarom is voorge steld geworden «zoo noodig." De heer Goudsmit. Wat mij betreft, ik zal er mij niet tegen verzetten om als derde alinea op te nemen«andere bijdragennaar gelang der be hoeften." Ik geloof zelfs naar aanleiding van hetgeen door den heer van der Hoeven is te kennen gegevendat men n°. 2 wel kan missen. Het spreekt van zelf, dat men gaarne van anderen ontvangt. De Voorzitter. Maar is niet voor de leden van dat kerkgenootschap bij de wet de verpligting om bij te dragen aangenomen alvorens subsidie mag worden verleend? Daarbij is aan de bedenking van den heer van der Hoeven van zelf beantwoord door de 3e alinea. Het artikel wordt hierop met de aanvulling, door den heer de Eremery voorgesteld, nader door den heer Goudsmit gewijzigd, goedgekeurd. Art. 6 luidt aldus: Eegenten doen jaarlijks, vóór het einde der maand Junij, rekening en verantwoording, onder overlegging der bescheiden, van hunne gehoudene administratie over het vorig jaar, aan den Gemeenteraad. Zij zenden, vóór de maand Augustus, de begrooting van ontvangsten en uitgaven voor het volgende jaar, met de noodige toelichting, in aan Bur gemeester en Wethouders. De heer van Kaathoven. Wat is de reden, dat men de hier bedoelde begrooting vóór den eersten Augustus verlangt? Tot nog toe werd zij voor den 15en van Augustus ingediend. De heer de Fremery. Om de begrooting der inkomsten en uitgaven van de gemeente tijdig te kunnen inbrengen, moet het dagelijksch bestuur wel vroeger in het bezit dier opgaven zijn, anders heeft men geen vol doenden tijd ter beoordeeling. Vóór 1° September móet toch dé begroo ting aan den Eaad zijn aangeboden. Als dus op het laatst van Augustus de opgave van het weeshuis inkomt, is het niet wel mogelijk de begrooting binnen den behoorlijken tijd aan te bieden. De Voorzitter. Ik meen mij te herinneren, dat er eene verordening bestaat, die dien termijn van vóór Augustus voorschrijft. De heer van Kaathoven. Volgens deze bepaling zouden regenten dan reeds nu in mora zijn. De heer de Eremery. Op dit oogenblik is deze verordening nog niet van kracht. De Voorzitter. Wij kunnen de door mij bedoelde verordening nazien. Intusschen vraag ik den heer van Kaathoven of hij zijne stem daarvan afhankelijk maakt. De heer van Kaathoven. Neen, mijnheer de Voorzitter. Art. 6 wordt voorloopig goedgekeurd. Art. 7 wordt aldus goedgekeurd: Zij doen jaarlijks aan Burgemeester en Wethouders, voor het einde der maand Februarij verslag van den toestand van hun godshuis over het afgeloopen jaar, en vóór den 15 Maart de opgaven, voorge schreven bij art. 10 Wet van den 28 Junij 1854 (Staatsbl. n°. 100). De verordening wordt hierop met algemeene stemmen aangenomen. b. Eeglement voor het Eoomsch-Catholijk Armbestuur en Wees- en Oude- liedenhuis. Artt. 1 en 2 worden aldus goedgekeurd Art. 1. Deze instellingen zijn uitsluitend bestemd voor Eoomsch-Catholijken. Het Armbestuur regelt zich naar de voorschriften, vervat in de wet van den 28 Junij 1854 (Staatsbl. n°. 100), en naar de plaatselijke verordenin gen op dit onderwerp. Het verzorgt daarenboven en voedt op minderjarige natuurlijke, ouderlooze kinderen, en minderjarigen, tijdelijk zonder ouder lijke verzorging, die domicilie van onderstand binnen deze gemeente heb ben op magtiging van het Gemeentebestuur. In het Wees- en Oudeliedenhuis worden opgenomen, verzorgd en opgevoed: 1°. minderjarige, wettige, ouderlooze kinderen, binnen deze gemeente geboren, op vertoon der daartoe noodige bewijzen; 2°. minderjarigen, op contract, met Kegenten door de verzorgers dier kinderen aan te gaan, waarbij eene som niet beneden 100.ten grondslag mag liggen; 3°. personen, die met geene mogelijkheid in hun eigen onderhoud kun nen voorzien en in den regel den ouderdom van 60 jaren hebben bereikt. Art. 2. Het bestuur wordt gevoerd door acht Kegenten en vier Eegentessen. Art. 3 luidt aldus: De Kegenten en Eegentessen worden door den Gemeenteraaddie eene voordragt van twee personen ontvangt, door het bestuur dezer instel lingen, binnen twee maanden na het ontstaan eener vacature, in te dienen, benoemd, geschorst of ontslagen. Wordt besloten dit artikel te wijzigen in denzelfden zin als het in de vorige verordening is gewijzigd. De Voorzitter. De straks door mij bedoelde verordening is die van 20 Augustus 1857, betreffende de inrigtingen der begrootingen in ontvang en uitgaaf, en rekeningen van de gemeente-instellingen van weldadigheid, die van gemengden aard en andere gesubsidieerde armbesturen of instellin gen van weldadigheid. Daarin staat «Art. 18. De rekening wordt over ieder dienstjaar, in dubbele expeditie, zoo spoedig mogelijk na afloop daarvan of uiterlijk voor den 1 Augustus daaraanvolgende aan den Eaad overgelegd." Art. 7. De begrooting moet jaarlijks voor of uiterlijk op den 16 Au gustushet jaar voorafgaande waarvoor zij moet dienen, aan den Eaad der gemeente worden ingezonden in dubbele expeditie, en moet nevens deze worden gevoegd eene memorie van toelichting." Dienovereenkomstig wordt alsnog art. 6 der sub a genoemde verordening gewijzigd. Art. 4 wordt aldus goedgekeurd: De beambten bij deze instellingen worden benoemdgeschorst of ontslagen door Kegenten en Eegentessen. Art. 5 luidt aldus: Eegenten voeren afzonderlijke administratiën van de Armen en van hét Wees- en Oudeliedenhuis. In de uitgaven dezer instellingen van weldadigheid wordt voorzien door 1°. eigene middelen; 2°. bijdragen van de leden der Koomsch-Catholijke gemeente. Met de wijziging, gelijkluidend als op art. 5 der vorige verordeningwordt het artikel goedgekeurd. De heer Krantz. Is door regenten van het Eoomsch-Catholijk Wees huis niet eene wijziging in art. 1 gevraagd? De Voorzitter. Met die wijziging heeft de Commissie voor de huishou delijke verordeningen zich vereenigd, en in overeenstemming met die wijzi ging zijn ook de stukken veranderd. Art. 6 luidt aldus: Kegenten doen jaarlijks, vóór het einde der maand Junij, reke ning en verantwoording, onder overlegging der bescheiden, van hunne ge houdene administratiën over het vorig jaar, aan den Gemeenteraad. Zij zenden, vóór de maand Augustus, de begrootingen van ontvangsten en uitgaven voor het volgende jaar, met de noodige toelichtingen, in aan Burgemeester en Wethouders. De heer van der Hoeven. Ik wensch alleen te zeggendat het immers van zelf spreektdat hier ook zal moeten veranderd worden de termijn van indiening vóór den I5(len Augustus. Met de vereischte wijziging wordt het artikel goedgekeurd. Art. 7 wordt aldus goedgekeurd: Zij doen jaarlijks aan Burgemeester en Wethouders, vóór het einde der maand Februarij, verslag van den toestand hunner instellingen van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 8