AJsnu tot de benoeming overgaande, wordt voorlezing gedaan van de voordragt van den Praelector in de verloskunde, welke van den volgenden inhoud is: //Onder terugzending van de in mijne handen gestelde adressen van B. Omvlee geb. van Velzen, N. Labree geb. Huizer, S. M. Veldhuyzen geb. van Iperen, J. F. Peyster geb. Berk, wed. Dee geb. E. van Ruyten- beek, J. A. Knotter geb. Mulder, vroedvrouwen alhier, en van C. H. van Eykel.geb. Allart, gemeente-vroedvrouw te Eijnsburg, met de bij die adressen gevoegde bewijsstukken, heb ik de eer UEd. A. te berigten: Dat de eerstgenoemde adressante, mejufvrouw Omvlee geb. van Velzen, gedurende een tijdsverloop van omstreeks 9 jaren de betrekking van ad- junct-stadsvroedvrouw op eene jaarwedde van f 120 heeft bekleed en wel zonder datvoor zooverre mij bekend isooit door de stads-vroedvrouwen in wier plaats zij optrad, noch door de vrouwen aan wie zij hulp verleende eenige klagt omtrent haar geuit werd, reden waarom ik onbillijk zoude meenen te handelen, wanneer ik haar niet bij UEd. A. aanbeval bij de vervulling der vacature van stads-vroedvrouw op eene jaarwedde van f 150, door het overlijden van mejufvrouw van Iperen geb. Bosch veroorzaakt. Wordt de door mij aanbevolene adressante tot de bedoelde betrekking be noemd, dan zal daardoor die van adjunct-stads-vroedvrouw komen te vaceren en zal daarin in het belang van behoeftige kraamvrouwen behooren te wor den voorzien en daarvoor neem ik de vrijheid uwe aandacht te vestigen op de vroedvrouwen N. Labree geb. Huyser en S. M. Veldhuyzen geb. van Iperen. De eerstgenoemde, die reeds sedert het jaar 1843 de betrekking van vroedvrouw alhier bekleedt, kan gerekend worden daardoor in de ge legenheid geweest te zijn eene veelzijdige ondervinding op te doen, terwijl mij buitendien herhaalde malen gebleken is dat zij hare kunst wel verstaat en op eene welwillende wijze met hulpbehoevende kraamvrouwen weet om te gaan. Niet minder aanbevelenswaardig komt mij echter ook de adres sante S. M. Veldhuyzen geb. van Iperen voor, die wel is waar eerst se dert ruim 10 jaren als vroedvrouw alhier gevestigd is, doch deels door hare betrekking tot de overledene stads-vroedvrouw van Iperen geb. Bosch deels door hare kennis en handigheid reeds nu het vertrouwen van vele harer stadgenooten geniet en dit ook naar mijne overtuiging ten volle waar dig is, zoodat ik geenszins aarzel haar met gelijken drang als de eerstge noemde bij UEd. A. aan te bevelen, in de overtuiging dat, wie van beide ook benoemd wordezij hare betrekking naar eisch zal kunnen waarnemen." De uitslag der stemming is, dat met 16 stemmen tot stads-vroedvrouw benoemd wordt B. Omvlee, geb. van Velzen, zijnde 3 stemmen uitgebragt op S. M. Veldhuyzen, geb. van Iperen. De Voorzitter. De heeren zullen uit het rapport, zoo even voorgele zen, ontwaard hebben, dat onze geachte Praelector in de verloskunde eenig- zins vooruitgeloopen is op de stemming die er plaats zou hebben, de onder stelling aannemende, dat de tegenwoordige adsistent-vroedvrouw tot stads- vroedvrouw zou worden benoemd. Ik heb de benoeming eener adsistent-stads- vroedvrouw niet aan de orde kunnen stellen, daar ik in de onzekerheid verkeerde, hoe de stemming zou uitloopen. Nu echter de adsistent-vroedvrouw tot stads-vroedvrouw is benoemd en er reeds het noodige licht is verkregen omtrent degenedie haar zou kunnen vervangenzou ik voorstellen thans over te gaan tot benoeming eener adsistent-stads-vroedvrouw. Daartoe besloten zijnde, wordt voorlezing gedaan van de aanbeveling van den Praelector voornoemdop welke aanbeveling voorkomen N. Labreegeb. Huizer, en S. M. Veldhuyzen, geb. van Iperen. De uitslag der stemming is, dat met 14 stemmen benoemd wordt S. M. Veldhuyzen, geb. van Iperen, zijnde 5 stemmen uitgebragt op N. Labree, geb. Huizer. V. Voordragt omtrent de tijdelijke waarneming eener betrekking als hulponderwijzeres aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onder wijs der 1ste klasse, voor meisjes. Die voordragt is van den volgenden inhoud: //Beeds eenigen tijd geleden droeg ons de hoofdonderwijzeres van de school voor meer uitgebreid lager onderwijs der lc klasse voor meisjes haar verlan gen voor, dat tot de aanstelling van nog ééne hulponderwijzeres mogtwor den overgegaan. Zij trachtte ons aan te toonen, dat op de school, haar toevertrouwd, inderdaad aan meerdere hulp dringende behoefte was. Bij den omvang van het onderwijs, het beduidend aantal klassen, waarin de leerlingen noodwendig behooren verdeeld te worden, het gemis aan wel on- derleide kweekelingenwas het haar en hare drie hulponderwijzeressen bijna onmogelijk alles derwijze te regelen, dat aan ieders behoefte volkomen werd voldaan. Wij aarzelden intusschen onzerzijds de voorstellen te doen, waar door dat verlangen konde worden bevredigd, in aanmerking nemende dat, bij een aantal van ongeveer honderd leerlingen, de verordening, hoe mild ook toegepast, in den weg stond. Sedert zijntot ons leedwezende bezwaren waarop wij doeldenaanmer kelijk toegenomen. De verdienstelijke hoofdonderwijzeres toch zag zich door ongesteldheid buiten staat hare taak langer waar te nemen. Haar genees heer verklaarde dat volstrekte rust haar onontbeerlijk was en het uitzigt konde openen dat zij later hare taak met goed gevolg weder mogt aanvaar den. Wij verleenden haar mitsdien verlof en kunnen ons naauwelijks voor stellen, dat zij voor den aanvang van den nieuwen cursus in staat zal zijn weder op te treden. Tijdelijke, spoedig werkende voorziening isdusnoodig. In overleg met den heer schoolopziener begrepen wij te moeten onderzoeken of er iemand te vinden ware, geschikt en geneigd dadelijke hulp te verlee- nen. Wij slaagden daarin naar wensch. Mejufvrouw E. H. van Aardenne, van al de gevorderde akten voorzien, is bereid, aanvankelijk gedurende drie maandenzich aan de school te verbindentegen eene beïooning naar den maatstaf eener jaarwedde van 600 berekend. Wij dragen u voor, daaraan uwe goedkeuring te hechten, ons vleijende dat op die wijze aan de drin gende behoeften van het oogenblik, eenigermate althans, is te gemoet ge komen." De heer Hartevelt. Ik wenschte wel eene vraag te doenof er name lijk niet een vaste termijn zou dienen bepaald te worden, dien die tijdelijke waarneming zou hebben te loopen. Veronderstel eens, dat na verloop van die drie maanden de geachte hoofdonderwijzeressedie nu tijdelijk vervan gen wordt, nog niet hersteld mogt zijn, zal die vervanging dan maanden en maanden moeten duren? Zoo iets moet toch niet kunnen plaats hebben. De onderwijzeres, die aan het hoofd staat, moet over den gang van het onderwijs het oog kunnen hebben; en ik betwijfel ook, of de ouders op den duur met dien onzekeren toestand genoegen zouden nemen. Zou het dus niet wensehelijk zijn een vasten termijn te bepalen en te besluiten, dat die tijdelijke waarneming niet langer dan drie maanden zal mogen duren? Uit dat oogpunt ware het dan ook raadzaam een attest van den geneesheer, onder wiens behandeling de zieke is, te verkrijgen nopens den staat ha rer ongesteldheid. Het is mogelijk, dat zij spoedig herstelt; maar het is ook mogelijk, dat de ziekte van eenen slependen aard wordt. Uit dien hoofde acht ik het doelmatig te bepalendat de tijdelijke waarneming dier betrekking hoogstens drie maanden zal mogen duren. De Voorzitter. Dat die waarneming niet langer dan drie maanden zal duren, ligt in het voorstel zelf opgesloten, De heer Hartevelt. Dat weet ik wel, mijnheer de Voorzitter. Maar wat zal er gebeuren na die drie maanden, wanneer de zieke niet hersteld is? Zal er dan op nieuw eene tijdelijke waarneming van drie maanden worden voorgesteld? Dit juist wenschte ik te voorkomen, en nu te bepa len wat er na verloop der drie maanden, gesteld de zieke is niet hersteld, geschieden zal. De Voorzitter. Het was voor Burgemeester en Wethouders moeijelijk op dit oogenblik zulk een voorstel te doen. Zoo iets toch ware voor de persoon, die het betreft, hard en onaangenaam. Wij meenden dus, dat het voorzigtigst was voor alsnog slechts eene tijdelijke voorziening voor te dragen, waardoor wij gevrijwaard werden tegen mogelijke belemmering in den gang van het onderwijs. Wat later misschien zal moeten gebeuren daaromtrent kan nu geene verzekering worden gegeven. Toen ik aanvan kelijk over de zaak geraadpleegd werd heb ik mij in dien geest uitgelaten, dat ik het verlof niet te lang wenschte te laten voortduren. Maar wanneer wij nu den termijn voor de tijdelijke voorziening op drie maanden bepalenis daardoor mede, luidens de meening des geneesheers, het uitzigt geopend, dat de geachte hoofdonderwijzeres weder hare betrekking opvat. Het zou dus een weinig voorbarig zijnwanneer wij een besluit namen in dier voege als de heer Hartevelt dit verlangde. Gaarne geef ik echter de verzekering dat ik het belang van het onderwijs waardeer en, waar dit noodig is, als in der daad overwegend in het oog zal houden. De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VI. Voordragt tot het beschikbaar stellen van gelden voor de algemeene tentoonstelling van landbouw, in September dezes jaars alhier te houden. Het rapport van Burgemeester en Wethouders bevat het volgende: //Onder overlegging van eene bij ons ontvangene missive van het Hoofd bestuur der Hollandsche Maatschappij van Landbouw en het daartoe betrek kelijk rapport der Commissie van Fabricage, nemen wij de vrijheid u aan te raden in den door die Commissie aangeduiden zin te beslissen (eene ze kere som, b. v. van f 2500, beschikbaar te stellen, ten einde daaruit de kosten te vinden voor hetgeen het gemeentebestuur wil toebrengen om de aanstaande algemeene tentoonstelling van landbouw aan haar doel te doen beantwoorden). Wij zijn toch mede van oordeel, dat zoowel het belang als de eer der gemeente medebrengt, dat iets worde gedaan om van hare zijde de aanstaande tentoonstelling te bevorderen en op te luisterenen ge- looven dat de middelen, daartoe aangegeven, aanbeveling verdienen, als aan de leden der Maatschappij vermoedelijk niet ongevallig." Het rapport van de Commissie van Financiën is van den volgenden inhoud «De Commissie van Financiën heeft onderzocht de in hare handen, ten fine van berigt en raad., gestelde stukken, om ook de aanstaande tentoon stelling, door de Hollandsche Maatschappij van Landbouw alhier te houden, van de zijde der gemeente te bevorderen. Zij is het met het Collegie van dagelijksch bestuur eens, dat er iets van deze zijde behoort te worden ge daan, doch kan niet toegeven dat al wat bij die gelegenheid zoude worden in het werk gesteld, door de gemeentekas behoeft te worden gedragen. Van dit denkbeeld uitgaande acht de Commissie, dat van gemeentewege reeds genoegzaam van hare belangstelling blijkt, wanneer daartoe eene som van f 1500 ter beschikking van het Collegie van dagelijksch bestuur wordt gesteld, aan zijne zorg overlatende waartoe het noodig acht deze gelden op de doelmatigste wijze te bezigen, en het is hiertoe dat de Commissie de vrijheid neemt u te raden." De heeren Wttewaall en Librecht Lezwyn verklaren zich te vereenigen met de som van f 1500, volgens het voorstel van de Commissie van Financiën. De heeren ten Sande, van Outeren en Stoffels geven te kennen, dat zij voor het voorstel der Commissie van Fabricage en van het dagelijksch be stuur zijn gestemd. De heer Krantz. De vraag door het Hoofdbestuur der Maatschappij van Landbouw gedaanis dezewat de gemeente verlangt te doen bij gele genheid der te houden tentoonstelling. Het is nu geene eigenlijk gezegde gemeente-feestviering, zooals die in de jongste November-dagen werd ge houden en waarvoor toen./ 2500 zijn aangewezen. De tentoonstelling heeft plaats in het belang van den landbouwde leden der Maatsehappij van Landbouw betalen daarvoor hunne contributiënen waarschijnlijk zullen bij de tentoonstelling ook wel entree-gelden gevraagd worden. Van het Hoofd bestuur mag men dus eene krachtige medewerking verwachten en het komt mij voor dat eene som van f 1500 wel als eene ruime bijdrage mag wor den beschouwd. De heer Tichler. Ik ben van gevoelen, dat, als wij eene bijdrage van ƒ1500 voor die tentoonstelling toestaan, wij wel genoegzaam van onze belangstelling in de zaak doen blijken. De heer Hoog. Ik heb de voordragt van ƒ2500 gezien, dan daarbij met leedwezen ontwaard, dat de Commissie van Financiën, voor de belan gen der gemeentekas wakende, zoo ver is gegaan van zich niet te kunnen vereenigen met dat voorstel der Commissie van Fabricage en van hare zijde dit cijfer op 1500 wil teruggebragt zien. Ik geloof intusschen, dat het belang dezer gemeente, met het oog op de groote adfluentie van personen naar Leydenwelke die tentoonstelling noodwendig zal medebren gen en welkezooals de ondervinding bij vroegere gelegenheden heeft be wezen voor die dagen de opbrengst der middelen aan de stedelijke kas zoozeer zullen verhoogenreeds wettigt om tot meerdere opluistering der zaak eene som van f 2500 beschikbaar te stellen; waarbij nog komt het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2