mldoén, ze zoo te branden, dat ze daardoor ongeschikt worden tot andere j einden. De V oorzitter. Ik meendat de bepaling slaat op vatendie reeds geijkt zijn. De heer do Eieu. Neen, er staat: //zoowel oude als nieuwe", en ik acht j de bepaling ondoelmatigdaar de ijk toch voornamelijk ten doel heeft zulk een vat ter markt te brengen. Als men die vaten afkeurt, behoeft men ze niet te merken. De Voorzitter. Het is eene bepaling, die niet nieuw is en altijd in vorige reglementen te vinden was. Zij heeft waarschijnlijk daaraan haren oorsprong te danken, dat men wilde voorkomen, dat men bij herhaling trachtte hetzelfde vat, dat reeds eenmaal afgekeurd was, er door te laten slippen. De heer do Eieu. Men kan dat vat toch niet ter waag brengen. De heer Librecht Lezwyn. Dat is zoo; maar de particulieren zouden er de dupe van kunnen zijn. De heer do Eieü. Daar twijfel ik aanwant zij ziendat het vat niet geijkt is. De heer Meerberg. Het zal een verbazenden last gevenwant een zelfde vat zal wel drie a viermalen worden aangebodenen er zal geen eind aan komen. De Voorzitter. Ik vraag, of de heer du Eieu bij zijn voorstel blijft om het artikel te doen vervallen. De heer do Eieo. Ja, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Wordt dat voorstel ondersteund? De heer Krantz. Ik ondersteun zeer dat voorstel, daar ik de bepaling van dit artikel mede zeer ondoelmatig acht. De heer van der Hoeven. Vooral nu, dewijl er toch niet betaald wordt voor onderzocht vaatwerk, dat afgekeurd is, wensch ik deze bepaling behouden te zien. Het voorstel van den heer du Eieu wordt niet genoegzaam ondersteund. De Voorzitter. Blijft de heer Lezwyn bij zijn voorstel om voor dat branden een loon te bepalen? De heer Librecht Lezwyn. Liefst had ik het wel, daar ik er tegen ben om voor niet de vaten af te keurenmaar ik maak er daarom geen bepaald voorstel van. De heer Goudsmit. Ik heb alleen ééne bedenking daartegendat ik namelijk de praktische uitvoerbaarheid er niet van inzieimmers als een vat afgekeurd wordt, zal men er meê heen loopen. De heer LE Poole. Ik ondersteun het denkbeeld van den heer Lezwyn. Dan moet men maar niet het vaatwerk ter waag brengen, als het niet den ijk kan doorstaan. De heer Goudsmit. Dan zou de ijker belang hebben veel vaatwerk af te keuren; want naar mate er meer afgekeurd wordt, zullen er meerdere vaten ter vervanging aan de waag worden gebragt. Men behoort geen ambtenaar te brengen tusschen pligt en eigenbelang. De Voorzitter. Ik moet opmerkendat de ondersteuning van den heer Le Poole niet kan opgaannu de heer Lezwyn zelf heeft te kennen gege ven, dat hij er geen voorstel van maakt. Maar ik vraag, of de heer Le Poole van zijnen kant nu een voorstel wenscht te doen. De heer le Poole. Ik wensch dan wel het voorstel te doen om voor dat afkeuren een loon te bepalen. Dit voorstel wordt niet ondersteund. De heer van Oüteren. Om de afdoening van dit artikel te bespoedi gen, stel ik voor, mijnheer de Voorzitter, om bij het in stemming brengen tevens te doen beslissen dat in plaats van //over het laatste ijkmerk" zal worden gelezen: //boven het laatste ijkmerk." Ik moet erkennen dat de afkeuring alsdan duidelijker zal uitkomen. De Voorzitter. Ik geef in overweging het woord over in loten te veranderen. Met die wijziging wordt het artikel goedgekeurd met 16 tegen 6 stemmen, hebbende de heer Cock zich buiten stemming gehouden. Tegen: de heeren Krantz, du Eieu, Wttewaall, Goudsmit, Scheltema en Hartevelt. Art. 13 luidt aldus: Met den le" Mei van ieder jaar is het gebruik van botervatenvoorzien van het ijkmerk over dat loopend jaar, verpligtend Belegen boter zal ook na den len Mei, in vaten van het vorige jaar, ter waag en ter markt mogen gebragt wordenmits door den waagmeester als zoodanig erkend. De heer Goudsmit. Ik heb eene kleine bedenking op den stijl van dit artikel. Men heeft hier blijkbaar iets anders uitgedrukt dan bedoeld. Zoo als hier te lezen staat, is ieder ingezeten in Leyden \erpligt botervaten te gebruiken. De bedoeling is natuurlijk alleen, dat geen andere vaten dan geijkte ter markt worden gebragt. Maar in de tweede plaats heb ik be denking tegen het woord gebruik. Men heeft kennelijk bedoeld de vaten, die ter markt worden gebragt voor den handel, niet die, welke men voor zijn huishoudelijk gebruik mogt bezigen. Het woord gebruik echter is algemeen. De Voorzitter. Ik zal den heer Goudsmit dan verzoeken op te geven, hoe hij het artikel zou willen geredigeerd hebben. De heer Goudsmit. Ik zou willen lezenNa den len Mei van elk jaar zullen geene botervaten ter markt mogen worden gebragt dan voorzien van het ijkmerk over dat loopend jaar." De Voorzitter. Mij dunkt, dat //toegelaten" beter ware. Anders zou men er de vaten wel alleen kunnen brengen. De heer Goudsmit. Ik heb daar vrede mede. De heer Librecht Lezwyn. Na den 1?» Mei zal zeer goed zijn voor volgende jarenmaar voor dit jaar zal er eene afzonderlijke bepaling moe ten gemaakt en op 1 Augustus gesteld worden. De Voorzitter. Ik zou u dan in overweging geven dit op te nemen in de overgangsbepalingen. De heer Librecht Lezwyn. Dat vind ik goed, mijnheer de Voorzitter; maar de bepaling zal noodig zijnomdat men voor 1 Mei niet gereed kan zijn. Het artikel wordt hierop met de wijziging, door den heer Goudsmit voor gesteld, goedgekeurd. Art. 14 wordt aldus goedgekeurd: Het ijken en herijken zal geschieden in de waag of in het boterhuis: gedurende de maanden Januarij, Februarij, November en December: op Vrijdag'b voormiddags van 8 tot 1 ure gedurende de maanden MaartAugustus, September en October: op Vrijdag, 's voormiddags van 8 tot 12 ure, 3s namiddags 2 5 gedurende de maanden April, Mei, Junij en Julij.- op Woensdag's voormiddags van 8 tot 12 ure Vrijdag's voormiddags 8 12 's namiddags 2 5 n Art. 15 luidt aldus: De overtredingen tegen deze verordening worden door den ijker bij proces-verbaal geconstateerd en dit, met het aangehouden vaatwerk, opge zonden aan den bevoegden ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Het is den eigenaar evenwel vrijgelaten, om vooraf het afgekeurde vat te ledigen en alzoo in het bezit zijner boter te blijven. De Voorzitter. De commissie wenschte voor te stellen ook hier aan den waagmeester de faculteit te geven proces-verbaal op te maken. Met de bijvoeging der woorden »of waagmeester" achter //ijker" wordt het artikel goedgekeurd. De heer Goudsmit. De hamer is daar zoo spoedig gevallenmijnheer de Voorzitter; maar ik wenschte in bedenking te geven, of de executie niet doelmatiger ware om, bij overtreding, ook de boter verbeurd te verklaren. De heer Tollens. De fraude zit juist alleen in het vat, maar niet in de boter. De heer Goüdsmit. Bij de rijkswetten is het toch verordenddat niet alleen de voorwerpen, waarmee de overtreding heeft plaats gehad, maar ook de waren daarin vervat worden verbeurd verklaard. De heer Tollens. Ik geef dat toemaar wij hebben hier met twee personen te doen, met den kuiper, die het vat niet behoorlijk maakte, en met den boter-boer, die zijn waar, ver goeder trouw, in dat vat plaatste. Men zou dus, met de in-beslag-neming van alles, al ligt. een onschuldigen treffen. Het geldt hier alzoo een geheel ander gevaldan bij smokkelarij b. v. waar de smokkelaar de te sluiken waar willens en wetens vervoert in een vat of in iets soortgelijks. De heer Meerbürg. Ik vereenig mij met het 'aangemerkte door den heer Goudsmit, daar niet alleen de kuiper, mair de boer dikwijls de schuld draagt want hij legt ook wel het vaatwerk in de sloot of wei, ter verkrijging van eene meerdere zwaarte. De heer le Poole. Dan dient men de verordening wel te veranderen want zij heeft alleen betrekking op het botervaatwerk en niet op de boter. De heer Goüdsmit. De heer le Poole schijnt mijne bedoeling niet te vatten. Ik zeg, dat, wanneer het geval zich voordoet, dat een vat niet deugthet welligt wenschelijk is niet alleen het vatmaar ook de boter in beslag te nemen. De heer le Poole. Dan straft men den overtreder zwaar. De heer Goudsmit. In beginsel len ik tegen de geheele verordening; maar wil men overtredingen straften, men bezige krachtige en doelmatige middelen. De Voorzitter. Wenscht gij dan alsnog bepaaldelijk er een voorstel van te maken? De heer Goudsmit. Bij nadere overweging moet ik erkennen dat de straf te hard ware, waar het eene overtreding geldt, die gepleegd kan zijn zonder den wil om eene overtreding te bega.n. Art. 16 wordt aldus goedgekeurd De overtredingen van artt. 1 en 11 zullen worden gestraft met eene boete van 3.en die van art. 8 met eenr boete van 10telkens voor ieder vat, zonder dat evenwel de gezamentlijke boete het bedrag van f 25.-in eens zal mogen te boven gaan. Bij veroordeeling zullen de aangehouden vi ten worden verbeurd verklaard. Art. 17 (overgangs-bepaling) luidt aidus: De vaten, die in het jaar 1862 geijkt en in het jaar 1863 behoorlijk herijkt zijn, gelijk mede die in het jaar 1163 geijkt zijn, zullen in den loop van het jaar 1864 herijkt mogen worden, mits voldoende aan de vereischten bij de artikelen 3, 8 en 11 bepiald. De heer Librecht Lezwyn. Het artikel, zoo als het daar ligt, zou tot veel moeijelijkheid aanleiding geven. Er sta: t//De vaten, die in het jaar 1862 geijkt en in het jaar 1863 behoorlijk herijkt zijn, gelijk mede die in het jaar 1863 geijkt zijn, zullen in den hop van het jaar L864 herijkt mogen worden" enz. Om mijn denkbeeld duidelijk te maken, zal ik de vrijheid nemen eene nieuwe redactie voor te stellen, van den volgenden inhoud: »De vaten, die gedurende het bestaan van den facultatieven ijk en dus van 1 October 1861 tot I Mei 1863 zijn geijkt of herijkt, zullen in den loop van het jaar 1864 herijkt mogen worden, mits voldoende aan de vereischten bij de artt 3, 8 en 11 bepaald, en blijkbaar met boter te zijn gevuld geweest. Het huismerk, door de kuipers op het vaatwerk ge bragt, komt alleen in aanmerking als be vijs van het één- of tweejarig gebruik." Dat is zoozeer noodzakelijk, dat, als het niet geschiedt, er on vermijdelijk botsing moet ontstaan met vaten, die bij den facultatieven ijk geijkt zijn. De heer van Outeren. Bij de commiss:e is ook de aandacht op deze zaak gevallenen zij heeft bij nadere overv eging gemeend aan het bezwaar zeer gemakkelijk te kunnen te gemoet kou.en door eene korte bijvoeging, namelijk door achter de woorden //die in het jaar 1863 geijkt zijn" te stellen: //alles krachtens de verordening van 25 Julij 1861," dat is de ver ordening op den facultatieven ijk. Daarmede is, dunkt mij, de bedenking- van den heer Lezwyn opgelost. De heer Librecht Lezwyn. Dat komt geheel op mijn denkbeeld neêr. Maar dan moet ik nog herinneren aan de exceptie van 1 Mei Het zou namelijk noodig zijn voor dit jaar te steilen 1 Augustus. In het vervolg kan dat altijd bepaald blijven op 1 Mei. De heer de Fremery Ik geloof, dat het wenschelijk is de vaten, die vroeger niet geijkt zijn, mede toe te laten tot den ijk; anders zouden zij niet gebruikt kunnen worden voor boter die aan de markt moet gebragt wor den. Ik geloof, dat bij wijze van overgangsmaatregel deze bepaling noodig' is. Worden de vaten, in 1862 en 1893 gemaakt, niet toegelaten, zou er zeker gebrek aan vaatwerk komen. Ik wenschte dus, dat bij uitzondering nu nog alle vatenwelke aan de verordening beantwoordenvoor dit jaar zullen toegelaten worden. De Voorzitter. Ik meen dat de zaak zou kunnen gevonden worden door het bijvoegen van deze bepaling: //Desgelijks worden onder dezelfde voor- I waardeh vaten, het huismerk van de kuipers van 1862 en 1863 dragende. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 3