HASDHISGIS TAS IIS 6EHEENTBRAAD TAS IIYDIR.
J
5.
Zitting van Maandag 39 February 1861,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
Tegenwoordig de heeren: Hartevelt, Hoog, Kneppelhout van Sterkenburg,
Stoffels, van Kaathoven, Goudsmit, Hubrecht, Scheltema, Ticbier, le
Poole, van Outeren, Krantz, Meerburg, Cock, Wttewaallten Sande,
Lezwynde Moen, de Fremery, du Rieu, Gevers, van der Hoeven en
Siegenbeek.
De heer Tollens gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Maandag 15
Februarij 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Eene missive van den minister van binnenl. zakendd. 23 Februarij
1864, n°. 154 (6e afd.)behelzende mededeeling dat de door het rijkste
legraafkantoor alhier gedurende het jaar 1863 verzonden en ontvangen be-
rigten gezamenlijk hebben opgebragt de som van 5441,79.}waaruit blijkt
dat die opbrengst de door deze gemeente gewaarborgde som overtreft en
dus geene aanvulling behoeft plaats te hebben.
2°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidholland
van den 16™ Fehruarij jl. B. n°. 713 (S« afd.), G. S. n°. 22, houdende
goedkeuring van het raadsbesluit van den 28™ Januarij bevorens, tot den
afstand in gebruik van het terrein van den vestwal tusschen de Marepoort
en den molen de Valk, aan J. van Heukelom Jr. e. s.
3°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidholland,
in dato 23 Februarij dezes jaars, B. n°. 925 (3e afd.), G. S. n°. 16
waarbij het raadsbesluit van den lle>> dier maand, tot openbaren verkoop
der Marepoort, wordt goedgekeurd.
Deze worden aangenomen voor kennisgeving.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Adres van J. P. Rietbergen, om vergunning tot het leggen van eene
stoep voor zijne huizen aan de Nieuwe Mare, geteekend wijk V n°. 651/2.
2". Adres van J. J. Brandhoff Isselman, daarbij het gebruik verzoekende
van het gebouw, vroeger kleedingmagazijnop de Aalmarkt.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
3 Adres van A. Jvan Hoekenstrekkende tot het in eigendom beko
men van het open" erf aan de Minnebroersgracht, kadaster Sectie C. n°.
892, tegen afkoop der recognitie ad 1.— 's jaars, door den vorigen ge
bruiker betaald.
4°. Een adres van G. M. Stolte, vroeger alhier, thans te 's Gravenhage
woonachtig, houdende verzoek om teruggave van betaalde plaatselijke directe
belasting 1863.
5°. Een adres van P. J. A. Timmermans, wede. P. F. J. Ysselsteyn
thans wonende te Bergen op Zoom, waarbij zij afschrijving verzoekt van
den aanslag, van wijlen haren man, in de plaatsel. directe belasting 1863.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze adressen te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Finan
ciën ten fine van berigt en raad.
6°. Adressen om tot adsistent-commies-pórtier bij de plaatselijke belastin
gen te worden benoemd, van C. E. Abspoel, J. Berg, J. P. Coster,
P. G. Dam, E. d'Haene, H. A. van der Hart, J. P. Hemerik, P. Koore
man, F. J. Landzaat, A. van der Nat, W. van Poelgeest, W. Schneider
C. SchoondergangA. P. Valk en J. Wassenburg.
Wordt besloten, overeenkomstig de voordragt, deze adressen aan te hou
den, als behoorende tot een onderwerp, op heden aan de orde van den das
gesteld. s
7 Concept-verordening op den ijk en herijk van het botervaatwerk in
de gemeente Leyden.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze ter inzage van de leden
in de leeskamer neder te leggen.
De Voorzitter. Die verordening is gedrukt en aan de leden rondge
zonden. Ik voeg er het verzoek bij aan de leden, dat, voor zoover zij te
gen de verordening bedenkingen mogten hebben, die aan de Commissie te
willen mededeelen vóór zij in behandeling komt.
8°. Verslag van de plaatselijke Schoolcommissie, omtrent den toestand
van het onderwijs binnen deze gemeente, gedurende het jaar 1863.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit voor kennisgeving aan te
nemen en gedurende veertien dagen ter inzage van de leden in de leeska
mer neder te leggen.
Aan de orde is
I. Beëediging van den gemeente ontvanger.
De heer C. F. Gerike, ter vergadering binnengeleid zijnde, legt in han
den van den Voorzitter den eed van zuivering af, bedoeld bij art. 83 der
Grondwet, en vervolgens den eed, bepaald bij art. 108 der Gemeentewet.
De Voorzitter. Het is mij aangenaam, mijnheer Gerike, u geluk te
wenschen met de vereerende betrekking, u opgedragen door den gemeente
raad, en met het blijk van vertrouwen, daardoor in u gesteld. Bedrieg ik
mij niet, dan zijn voor u geliefkoosde uitzigten verwezenlijkt. Moge
die verwezenlijking u tot genoegen en voldoening strekken en tevens der
gemeente tot nut en voordeel zijn. Moge het u gegeven zijn uwe betrek-
1864.
king onder het genot van gezondheid vele jaren met opgewektheid, ijveren
trouw, tevens, zooveel immer mogelijk, door welwillendheid gekenmerkt, te
vervullen.
De heer Gerike. Ik dank Umijnheer de Voorzitter, voor de welmee-
nende woorden welke ik uit den mond van UEd. Achtb. heb mogen ver
nemen; zij verblijden en bemoedigen mij tevens tot de aanvaarding van de
gewigtige aan mij opgedragen taakgaarne profiteer ik dan ook van deze
gelegenheid om mij met alle reverentiein de achtingde welwillendheid
de ondersteuning, van hh. Burgemeester en Wethouders en van mijnheer
den Secretarisbij continuatie aan te bevelenwaarbij ik dan ook gaarne
de verzekering voeg, dat ik die achting, die welwillendheid, die ondersteu
ning, door eene ijverige en getrouwe pligtsvervulling zal trachten waardig
te blijven.
Het zij mij te gelijk geoorloofd, Ed. Achtb. heeren, leden van den
Gemeenteraad, met een enkel woord althans, mijnen dank te herhalen, we
gens mijne benoeming tot de eervolle betrekking van gemeente-ontvanger
tevens met de bede, dat UEd. Achtb. zich wel gelieven overtuigd te hou
den, dat ik, onder opzien tot Hooger, alle krachten en vermogens zal aan
wenden opdat het in mij gestelde vertrouwen nimmer ja nimmer worde
te leur gesteld.
II. Benoeming van eenen stads-chirurgijn.
Voor deze en de verder aan de orde gestelde benoemingen worden de
heeren ScheltemaTichler en le Poole door den Voorzitter aangewezenom
met hem het bureau van stemopneming uit te maken.
Bij eene eerste stemming worden uitgebragt op de heeren Dr. J. van
Kaathoven 8, J. A. Longepée 7, A. van Iperen 5 en S. A. Andreson 2
stemmen.
Bij eene tweede vrije stemming verkrijgen de heeren van Kaathoven en
Longepée elk 9 en de heer van Iperen 4 stemmen.
Bij eene derde stemming wordt de heer Dr. J. van Kaathoven benoemd
met 12 stemmen, zijnde 10 stemmen uitgebragt op den heer Longepée.
De heer van Kaathoven hield zich buiten stemming.
De heer Goudsmit. Alvorens tot de volgende benoeming worde overge
gaan, mijnheer de Voorzitter, wenschte ik, in verband met de voorafge
gane den Raad mede te deelendat sedert eenigen tijd reeds de verhouding
tusschen den doctor en den chirurgijn aan het Caecilia gasthuis veel te
ivenschen overlaat, waaraan het is toe te schrijven dat zoowel de eerste
chirurgijn als de tweede wenschte van die betrekking te worden ontslagen en het is
uit dien hoofde, dat ik meen te moeten vragen, of er ook bezwaar zoude
bestaan om het reglement op het Caecilia-gasthuis te stellen in handen der
plaatselijke geneeskundige commissie, ten einde ons in te lichten, in hoe
verre werkelijk het tegenwoordig reglement, zoo als het ligt, geacht kunne
worden al of niet doelmatig te zijn. Mogt dit kunnen geschieden, zoo
zouden de leden weliigt meer dan thans op de hoogte der zaak zijn.
De Voorzitter. Als het waar is, dat de verordening tot de moeijelijk-
heid aanleiding gaf, heb ik er niets tegen; maar zoo dat niet het geval
is, geloof ik, dat eene verwijzing naar de commissie weinig baten zal.
De heer Goudsmit. Juist dat wilde ik gaarne onderzocht hebben, mijn-
heer de Voorzitternamelijk of de minder goede verhouding is toe te
schrijven aan de verordening dan wel aan het personeel. Er wordt, dit is
zeker, geklaagd. Is de klagt ongegrond, wij weten waaraan ons te houden;
zoo nietzou dat eene aanleiding zijn om de verordening te veranderen.
De heer van Kaathoven. De heer Goudsmit heeft een alternatief ge
steld als reden, waarom er eene min gunstige verhouding tusschen den
doctor en den chirurgijn aan het Caecilia-gasthuis zou bestaan, en hij
meende dat die gezocht moest worden óf in de instructiën, die de werk
zaamheden van beiden bepalen, óf in het karakter van de personen. Als
het dus niet bleek, dat die verhouding aan de instructiën zou te wijten
zijn, zou het aan de personen moeten worden toegeschreven. Intusschen
komt het mij voor, dat de oorzaak dier ongunstige verhouding niet ligt in
de instructie, die zeer juist heeft voorgeschreven dat aan het hoofd van
het Gasthuis zal geplaatst zijn een medicinae en chirurgiae doctor, die door
zijn verkregen titel mag geacht worden in staat te zijn alle voorkomende
gevallen te beoordeelen en de behandeling daarvan te regelen. De chirur
gijn is hem de behulpzame hand die hij vraagt en aanwijst waar hij ver
meent die noodig te hebben. Volgens mededeeling van den heer Junius is
die hulp zelden noodig, omdat in de chirurgische afdeeling weinig meer
ter behandeling voorkomt dan verouderde zweren, die als het gevolg van
gebrekkige voeding meer eene inwendige dan uitwendige geneeswijze vor
deren. De vroegere en tegenwoordige chirurgi schijnen met die verdeeling
van werkzaamheden niet tevreden te zijn. Gecommitteerden hebben en den
geneesheer en den chirurgus voor zich ontbodenten einde die moeijelijkheden
uit den weg te ruimen en in de overtuigingdat wanneer beide heeren het hoofd
doel, namelijk hulp te verleenen waar die gevraagd wordt, goed begrepen
er geene botsing zou ontstaan zijn, hen aangemaand tot betere verstandhou
ding. Die verstandhouding zou te gemakkelijker zijn, wanneer men in het oog
hielddat er eigenlijk geen verschil moet bestaan tusschen uit- en inwendige
geneeswijze. Ik heb vroeger, toen aan de beoordeeling van den gemeente
raad de vraag ter beslissing werd voorgelegdof heeren chirurgen ook in
wendige geneesmiddelen voor uitwendige ziekten mogten voorschrijven, mijne
meening uitgedrukt dat de wetenschap geen onderscheid kende tusschen uit
en inwendige ziektendat er uitwendige oorzaken tot ziekte ontwikkeling
bestonden, maar dat het ziekteverschijnsel altijd was het gevolg van een
inwendig ziekteproces. Later is deze leer, die toen niet werd erkend, ook
van den hoogen leerstoel aan deze hoogeschool verkondigd.
Door de verzending aan de plaatselijke geneeskundige commissie kan er
eene eenzijdige beslissing worden ontvangen. Ik zou daarom wel willen
7