vangsten als tot de uitgaven behooren, gebragt worden onder afzon- ji derlijke hoofden, ingerigt naar de orde van den staat van begrooting; |j 4°. van ieder middel of belasting en van iedere ontvangst, waarvan hem de collecte zal worden opgedragen, een afzonderlijk boek, tc houden overeenkomstig de registers hem van wege het Gemeentebe stuur ter hand te stellen; zullende hij gehouden zijn, dagelijks zijne j registers op te maken en te sluiten en het montant der ontvangst op zijn verzamelboek over te brengen. Art. 12. Maandelijks geeft hijmet overlegging van de daartoe betrek kelijke registers, van elk middel afzonderlijk een staat, waarvan het dupli caat, voorzien van wege Burgemeester en Wethouders, van het bewijs dat deze is gezien en met de registers vergeleken, tot zijne verantwoording strekt bij de door hein af te leggen algeraeene rekening. Art. 13 luidt aldus: Hij houdt afzonderlijke boeken van de administratie van het Pesthuis, de inkwartiering en de trekvaartenalsmede van de fondsen van Brouck- hovenRieinersma en Huguetanen doet daarvan jaarlijks rekening aan de bevoegde magt. De voor de boeken en rekeningen benoodigde zegels worden bij de administratie in uitgaaf gebragt. Ook is hij belast met het beheer der kapitalen en gelden, toebehoorende aan het zieken- en begrafenisfonds der plaatselijke ambtenaren, onder ge houdenheid om daarvan de verschuldigde renten aan de regthebbenden uit te keeren. De heer Tollens. Ik lees in dit artikel: «Hij houdt afzonderlijke boe ken van de administratievan de fondsen van BrouckhovenRie- mersma en Huguetan, en doet daarvan jaarlijks rekening aan de bevoegde magt." Is die uitdrukking wel juist? Wordt hier niet bedoeld: rekening aan de belanghebbenden? De Voorzitter. Er zijn hier eigenlijk geen belanghebbenden. Bij de testamenten is de magt aangewezen bevoegd om die rekeningen op te nemen. De heer Tollens. Het komt mij toch voor dat de uitdrukking be voegde magt" hier niet goed is. Stond er"aan de administrateuren" of iets dergelijksdan zou ik het kunnen toegeven. De heer de Moen. Ik zou het ook nuttig achten dat aan dit artikel werd toegevoegd de bepaling van art. 13 der vorige instructie, luidende: "Alle deze boeken, gequoteerd en geparapheerd door den Burgemeester, worden dagelijks bijgeschreven en berusten steeds ten zijnen kantore." Dan heeft men meer zekerheid. Is er een bepaalde reden waarom de Com missie die bepaling heeft weggelaten De Voorzitter. Ik heb er de Commissie niet naar gevraagd; want ik wil wel erkennen, dat ik eenigzins verheugd was van dien last ontslagen te zijn. Ik zal haar gelegenheid geven de vraag van den heer de Moen te beantwoorden. De heer Goudsmit. De reden waarom de Commissie gemeend heeft die bepaling niet meer te moeten overnemen is, omdat zij begreep dat derge- gelijke administratiën niet meer behooren te worden beperkt, dan vol strekt noodzakelijk is. Er bestaat toch reeds voldoende controle in het af nemen van rekening enz. Verder te gaan is der Commissie noch doelmatig noch noodzakelijk voorgekomen. De heer de Moen. Ik wil gelooven dat de heer Goudsmit gelijk heeft maar als de wet het parapheren der boeken voorschrijft voor particulieren, waarom zal men dit dan hier voor de gemeente achterwege laten De heer Goudsmit. De heer de Moen schijnt te meenen, dat wij nog leven onder de Fransche wetgeving. De onze toch heeft dergelijke para- phering als lastig en kwellend voor den handel afgeschaft. Be Voorzitter. Verlangt de heer de Moen eene wijziging voor te stellen De heer de Moen. Neen, mijnheer de Voorzitter. Wanneer de Com missie meent, dat het niet noodig is, dan wil ik ook niet meer last aan den Burgemeester opdragen. Het artikel wordt hierop goedgekeurd, alsmede de artikelen 1418, aldus luidende Art. 14. Hij legt wekelijks op een door het dagelijksch bestuur te bepa len dag, over een uittreksel uit de boeken, aanwijzende den staat der kas en de gelden van elk dienstjaar voorhanden, en voorts, op het einde van elke maand, een staat, ingerigt naar het voorgeschreven model. Art. 15. Bovendien is hij gehouden elke maand aan Burgemeester en Wethouders in te dienen een vergelijkenden staat van de opbrengst der ac- cijnsen, met bijvoeging van zoodanige opmerkingen en ophelderingen, als hij in het belang van de dienst en surveillance zal noodig oordeelenon verminderd zijne verpligting tot het des gevorderd verstrekken van inlich tingen aan Burgemeester en Wethouders, de Commissie van Financiën of andere coramissiën uit den Raad. Art. 16. Zoodra het bedrag der onder hem berustende gelden de som van 25,000 te boven gaat, zal hij onmiddelijk daarvan aan Burgemeester en Wethouders kennis geven en zullen deze bevelen dat dit meerdere be drag gestort worde in eene ijzeren kist met drie ongelijk werkende sloten waarvan een der sleutels zal berusten bij den Burgemeester, een bij den Wethouder van Financiën en een bij den Gemeente ontvanger. Art 17. Hij is verpligt, wanneer hij vermoedt dat uit eenige daad of verzuim van huurders, pachters of borgen nadeel voor de gemeente-finan- ciën kan ontstaan gelijk ook bij overlijden of insolventie van een ten be hoeve der gemeente gestelden borg, en in het algemeen in alle gevallen waarin hare financiële belangen betrokken zijn, onverwijld mededeeling te doen aan Burgemeester en Wethouders, voor zooverre een en ander tot zijne kennis mogt zijn gekomen. Art. IS. Hij doet jaarlijks, vóór den vijftienden der maand Julijaan Burgemeester en Wethouders rekening, ingerigt naar de gemaakte of nog te maken voorschriften. Art. 19 luidt aldus: Het kantoor van den Ontvanger wordt gehouden in de hem aan te wij zen lokalen. Aldaar worden de effectenschuldbekentenissenbescheiden en de boe kenbij deze instructie vermeld, bewaard; de gelden in de bij art. 16 ge noemde ijzeren kist. De heer Tollens. In de eerste alinea van dit artikel wordt bepaald, dat het kantoor van den Ontvanger gehouden wordt in de hem aan te wij zen lokalen. En nu lees ik aan bet slot van art. 26dat de Ontvanger bij oproerige beweging enz., zich onmiddellijk moet begeven naar het Raadhuis. Dit doet veronderstellen dat de lokalen die, volgens art. 19, nog moeten worden aangewezen, reeds aangewezen zijn in art. 26. Stond er in dat artikel, dat hij zich onmiddellijk moest begeven naar zijn kantoor, dan sloten die beide artikelen. Maar zoo als zij thans luiden, is het verband niet zeer duidelijk. De heer Librecht Lezwyn. Met het gaan van den Ontvanger naar het Raadhuis wordt niet bedoeld, dat hij zich bepaald in zijn kantoor moet be vinden, maar wel dat hij bij de hand moet zijn. Hij behoeft niet in een der lokalen te gaan zitten. De V oorzitter. Het bezwaar van den heer Tollens isgeloof ikhierin gelegen: in art. 19 wordt gezegd, dat de Ontvanger zijn kantoor houdt in de hera aan te wijzen lokalen, waardoor dus bedoeld wordt, dat die nog moeten worden aangewezen, terwijl artikel 26 reeds bepaald het Raadhuis noemt. De opmerking van den heer Tollens is niet ongegrond, maar ik moet toch te kennen geven dat de lokalendie aangewezen zullen worden in het Raadhuis zullen zijn. De heer Goudsmit. Ik geloof, dat de heer Tollens gelijk heeft. Aan zijn bezwaar kan echter door eene kleine aanvulling van art. 26 worden te geraoet gekomen, door namelijk, achter de woorden: "begeeft hij zich onmiddellijk naar het Raadhuis", te voegen: "zoo hij zich daar niet bevindt." De heer van der Hoeven. Wordt dit aangenomen, dan zal bepaald zijn uitgemaakt, dat de lokalen zullen zijn in het Raadhuis. Is dat nu de bedoeling, dan heb ik er vrede mede. Maar in artikel 26 staat: "begeeft hij zich onmiddellijk naar het Raadhuis, neemt de vereischte maatregelen tot beveiliging van al hetgeen onder zijne berusting is" terwijl in art. 19 staat, dat de effecten, schuldbekentenissen enz zijn in de aan te wijzen lokalen. Is het nu de bedoeling, dat die lokalen in allen gevalle op het Raadhuis zijn zullen, dan wil ik mij er gaarne mede vereenigen. De heer Goudsmit. Men zou ook in art. 26 kunnen zeggen: "begeeft hij zich onmiddellijk naar zijn bureau of kantoor." De heer Gevers. Zou aan het bezwaar niet kunnen worden te gemoet gekomen door in de 1" al. van art. 19, achter het woord lokalen, bij te voegen "op het Raadhuis." De heer Goudsmit. Dit zou een band zijn dat de lokalen daar moesten zijn. Het'geval zou zich kunnen voordoen, dat andere lokalen moeten wor den aangewezen. De heer Gevers Als dat waar isdan moeten ook uit art. 26 vervallen de woorden "naar het Raadhuis." De heer de Moen. Ik zie dat het oud artikel 19 thans is geworden het nieuw artikel 18. Dit is wel reeds afgehandeld, maar ik wensch daarom trent toch nog eene vraag te doen, namelijk of er eene bepaalde reden is, waarom de tijd tot het doen der rekening thans 14 dagen later is gesteld. De Voorzitter. In het oude artikel was bepaald dat de rekening moest worden gedaan op uit. Junij. Later is dit veranderd in 7 Julij, maar de ondervinding heeft bewezen dat dit ook nog te vroeg is. Daarom heeft de Com missie begrepen dat het beter was een tijd te bepalendie door de ondervin ding als de beste is aangewezen. De heer de Moen. Ik onderwerp mijne opmerking gaarne aan beter oordeel, maar ik meen toch dat 15 Julij wel wat laat is. De rekening moet toch eerst worden gesteld ter onderzoek in handen van de Commissie van Financienovergelegd aan den Raad voor langer tijd dan andere stuk ken, en na de behandeling aan Gedeputeerde Staten worden opgezonden bin nen eenen bepaalden termijn. Ik vrees waarlijk, dat die 14 dagen verschil ongerief zullen veroorzaken. De Voorzitter. Ik moet den heer de Moen doen opmerken dat het altijd maar een verschil van zeven dagen betreft, want de vroegere bepa ling van uit. Junij is later veranderd in 7 Julij. Art. 19 wordt hierop goedgekeurd, alsmede Art. 20 Het is den Ontvanger verboden gelden of papierenhem niet in deze zijne betrekking toevertrouwd, aldaar te bewaren of te beheeren. Art. 21 luidt aldus: Burgemeester en Wethouders benoemen en ontslaanop voordragt van den Ontvangerde beambten van dit kantoor en regelen hunne bezoldiging. De Ontvanger verdeelt de werkzaamheden onder zijne beambten en is vuor hen verantwoordelijk. Op zijne aanvrage worden hem de noodige bureau- en schrijfbehoeften verstrekt. De Voorzitter. Uit dit artikel moeten wegvallen de woorden»en rege len hunne bezoldiging." De heer de Moen. Aan het slot van dit artikel staat: »op zijne aan vrage worden hem de noodige bureau- en sehrijfbehoeften verstrekt." Hier uit blijkt niet duidelijk, of dit zal zijn voor rekening der gemeente dan wel voor zijn eigen rekening. In het oud art. 22 stond duidelijk: »Alle bureau, kosten, alle adsistentie, kopij- en schrijfloonen komen voor zijn rekening." De Voorzitter. Het denkbeeld der Commissie is, dat die kosten niet ten laste van den Ontvanger zullen komen. Had men dit bedoeld, dan had men eenvoudig kunnen zeggen, dat hij voor die bureau- en schrijfbehoeften moet zorgen. De heer de Moen. Als dit de bedoeling is, dan zal de tegenwoordige Ontvanger treden in een faveur, dat zijn voorganger niet genoten heeft. De heer Goudsmit. De Commissie is uitgegaan van het denkbeeld: de bezoldiging van den Ontvanger is vastge-teld op eene bepaalde som van 3000. Als nu de kosten, in dit artikel bedoeldten zijnen laste kwamen, dan zou zijne bezoldiging niet meer zuiver ƒ3000 bedragen. De Voorzitter. Ik moet hierbij nog herinneren, dat de positie van dezen Ontvanger met die van den vroegeren hemelsbreed verschilt. De werkzaamheden op het bureau van den Gemeente-ontvanger zullen bij de vereeniging der beide kantoren toch aanzienlijk vermeerderen en in dezelfde evenredigheid de bureau-behoeften. De omstandigheden zijn dus niet meer dezelfde en de last, toenmaals den Ontvanger opgelegd, zou dus nu veel te zwaar worden. De heer de Moen. Ik voor mij zal mij niet tegen het artikel verklaren, maar ik wil er den Raad attent op makendat hier niet het oude artikel is gevolgdmaar dat er eene nieuwe bepaling wordt voorgesteld. De heer Goudsmit. Ik geloof dat ons niet was opgedragen het een voudig copiëren der oude verordening. En wat de wijziging zelve betreft, ik zeide reeds, dat wij meenden de bezoldiging niet te moeten beknibbe len door ze met kosten te bezwaren. Art. 21 wordt hierop goedgekeurd. Atirkel 22 luidt aldus: Het kantoor van den Ontvanger moet, wat de directe belastingen betreft, geopend zijnmet uitzondering van den Zondag en de algemeene Christe lijke feestdagen, van des morgens 10 tot 's namiddags 2 ure, en voor zoo verre het geldt de accijnsen, met uitzondering van den Zondag, van 's mor gens 8 tot des namiddags 2 en van 4 tot 7 ure.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1864 | | pagina 2