lasting voor brandstoffen, bij hunne respectieve administration op 1 Mei 1863, bij de opheffing dier belasting aanwezig. In het daaromtrent door Burgemeester en Wethouders uitgebragt rapport vinden deze zich verpligt deze adressen voor geene gunstige beschouwing vatbaar te achten en raden zij dus die verzoeken te wijzen ^an de hand; hebbende de Commissie van Financiën, blijkens haar rapport, zich vereenigd met de zienswijze van Burgemeester en Wethouders en vinden zij zieh almede verpligt de vergadering de afwijzing der verzoeken aan te raden. De heer vaN Kaathoven. Ik ken de redenen niet, die aangevoerd zijn tot afwijzing der verzoeken. Zijn die in het rapport van Burgemeester en Wethouders opgenomen? De Voorzitter. Ja. Dat rapport heeft ter inzage gelegen; maar ik ben bereid het des verlangd te doen voorlezen. De heer van Kaathoven. Zijn in de verordening, die toen gemaakt is, bij de afschaffing der belasting op de brandstoften, onder die restitutie niet ook begrepen de instellingen van liefdadigheid? De Voorzitter. Neen, alleen de handelaars; maar ik zal het rapport van Burgemeester en Wethouders duidelijkheidshalve laten voorlezen. Dat rapport is van den volgenden inhoud «Op de in onze handen ten fine van berigt en raad gestelde adressen van Diakenen der Nederduitsch Hervormde gemeente en Eeger.ten der B. C. armen en weezenstrekkende om teruggave te erlangen van betaalde plaat selijke belasting der in hunne turfschuren, bij de opheffing der belasting op den turf, op 1 Mei dezes jaars, aanwezige hoeveelheid turf, hebben wij de eer u te berigtendat bij de invoering der belasting op den turf, den 23 Mei 1857, de betaling dier belasting voor den aanwezigen voorraad alleen gevorderd is van de handelaars en neringdoenden in turf en van de schip persterwijl deze turf alleen geacht werd nog niet in verbruik te zijn ge komen; dat het alzoo niet meer dan billijk is geacht, dat ook aan dezen bij de opheffing dier belasting, op den Ie" Mei dezes jaars, teruggave werd verleend van de belasting voor dien turf, welke nog bij hen aanwezig was en dus niet in verbruik Was gekomen; dat daarentegen de bij de adressan ten in 1857 aanwezige turf, in hunne schuren, als geacht moetende wor den in verbruik te zijn, even als die van andere verbruikers, niet door de toen ingevoerde belasting op den turf is getroffen en er alzoo nu, bij de opheffing dier belasting, geene billijke gronden aanwezig zijn om hun terug gave van belasting te verleenen van den turf, op 1 Mei laatstleden in hunne turfschuren aanwezig en waarvan door hen de belasting is betaald. Dat, door hun deze teruggave te verleenen, bij uitzondering van alle an deren, bij wie de turf geacht werd in verbruik te zijn gekomen, hun een privilegie zou worden verleend in zake van belastingen, in strijd met de bestaande grondwet Dat zoo men al onverhooptdoor andere beschouwingen bewogentot eene gunstige beschikking op deze adressen mogt zijn genegen, deze terug gave niet wel anders zou kunnen worden beschouwd dan als een subsidie en alzoo hier zouden moeten worden toegepast de artt. 59, 60 en 61 der wet van 28 Junij 1854 (Staatsblad n°. 100), waartoe wij zeer betwijfelen of wel termen geacht worden te bestaan en daarenboven deze besturen thans vrij van alle rekenpligtigheid aan het gemeentebestuur, voor dit jaar tot het doen van rekening zouden verbonden worden. Dat vooral het eerste dezer argumenten, maar ook zelfs de overige, ons geene vrijheid doen vinden op deze adressen gunstig te adviseren en wij ons mitsdien bepaaldelijk verpligt vinden u te raden deze adressen voor geene gunstige beschouwing vatbaar te achten en dus te wijzen van de hand." De heer van Kaathoven. Ik dank u voor de genomene moeite. Ik heb tegen de voordragt verder geene bedenking. De heer Harte velt. Ik wil alleen opmerken, dat ik zeer wel weet, dat privilegiën in het stuk der belastingen bij de grondwet bepaald ver boden zijn. Hoewel nu de administrateuren der E. C. en Hervormde armen geen handelaren noch schippers in turf zijn, maar toch de turf voor hunne armen bestemd hebben opgedaanzonder de wetenschap dat de stadsbelasting zoude worden afgeschaft, vordert mijns inziens de billijkheid, dat van dien turf, welke niet in consumptie is gebragt, de betaalde belasting worde teruggegeven. In Junij 1862 werd contract gemaakt voor de leverantie van turf, in September 1862 werd de laatste lading in de schuren ge borgen en in November werd de belasting afgeschafthad men zulks kunnen vermoeden, men had natuurlijk minder opgedaan. En waarom nu turf, voor de armen bestemden die eerst in het laatst van 1863 in con sumptie wordt gebragt, belast gelaten, terwijl handelaren en schippers te ruggave van belasting erlangen? .De heer Stoffels. Ik kan het aangevoerde door den heer Hartevelt niet toestemmenwant de diaconiën verkeeren ten deze in dezelfde omstan digheid als de particulier, die de brandstoffen opgedaan heeft, voordat de belasting afgeschaft was. Wanneer dus aan die weldadige instellingen resti tutie wierd gegeven, zouden de particulieren daar evenzeer regt op hebben, en men zou alzoo aan die diaconiën een privilegie toekennen. Maar er is tevens in het rapport op gewezen, dat bij de invoering der belasting in 1857 ook van hen geene betaling van belasting is gevorderd van den ingeslagen voorraad, die men toen beschouwde als in verbruik te zijn gekomen. Er bestaat dus ook geene aanspraak op restitutie. Die diaconiën staan ten deze volkomen gelijk met alle ingezetenenen wanneer haar de verlangde terug gave wierd verstrekt, zou dat ongetwijfeld zijn een praerogatief in zake van belasting, dat de grondwet uitdrukkelijk heeft verboden. De heer Hartevelt. Hoe kan de heer Stoffels de particulieren vergelij ken met die armbesturen? De particulier doet gewoonlijk zijn turf op in de maanden November en April en weet vrij juist te berekenen, hoeveel ]iij noodig heeftde turf voor de armen waszoo als ik reeds gezegd heb vóór October in de schuren en er dient gezorgd te wordendat er vooral niet te kort komt; de particulier wist vijf maanden vooruit, dat de belas ting zoude worden afgeschaft, de diaconiën, die vooruit voor hunnen turf moeten zorgenwisten het niet. De heer de Fremery. Ik wil alleen doen opmerkendat bij de vast stelling der verordening deze consideratie wel ter sprake is gebragt; maar nadat uitgemaakt is, dat alleen handelaren het genot der restitutie zouden hebben, geloof ik, dat het aanzoek niet meer in aanmerking kan genomen worden. De heer Goudsmit. Ik zou wel gewenscht hebben, dat er een mid del ware te vinden om aan het verlangen der verzoekers te voldoen; met het oog op de billijkheid staat de zaak niet volkomen gelijk met die van een particulier, die slechts naar gelang zijner onmiddellijke behoeften, brandstoffen inslaat. Ik erken intusschendat eene teruggave ten deze strijdt met de bepaling der grondwet, die elk privilegie in zake van belas ting verbiedt en daarom stem ik voor de conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders. De conclusie der beide rapportenhierop in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 15 stemmen tegen 1 (die van den heer Sikkel Groos); hebbende de heer Hartevelt zich ten deze, als lid van het col- legie van Diakenen, buiten stemming gehouden. V. Adres van hulponderwijzers op de openbare lagere scholen voor on- en minvermogendentot verlenging der kermisvacantie. Het rapport van Burgemeester en Wethouders dienaangaande is van den volgenden inhoud: '/Burgemeester en Wethouders hebben de eer u te berigten op het adres van hulponderwijzers aan de openbare lagere scholen voor on- en minver mogenden waarbij deze verzoeken dat de zomervacantie boven de kermis- week met nog ééne week worde verlengd, dat zonder nu juist in een bepaald onderzoek te treden der argumenten die door de belanghebbenden worden aangevoerd, zij te zeer overtuigd zijn van den afmattenden werk kring der adressanten dan dat zij niet gunstig op dit verzoek zouden advi seren; reden waarom zij de vrijheid nemen u te raden, aanvang nemende met dezen jare 1863, te bepalen dat in art. 4 al. a. der verordening van den 2 Mei/6 Julij 1861, op de openbare scholen voor gewoon lager onder wijs voor on- en minvermogenden (Gemeenteblad n°. 6) worde gelezen: de kermisweek en de daarop volgende week." De heer de Moen. Dat verzoek is niet volledig. Ik merk op, dat het alleen wordt gedaan door de hulponderwijzers op de openbare lagere scholen voor on- en minvermogenden. Nu stel ik mij voordat het verzoek wordt toegestaan. Is het dan bewezen dat de hoofdonderwijzers daarmede zullen genoegen nemenen zullen zij dan niet door dat verzoek gedwongen wor den geen school te houden in weerwil van hun lust daartoe? Zij zouden in deze moeten worden gehoord. Ik zie in de voldoening aan het verzoek een gevaarlijk antecedent, want het is te verwachten, dat dan ook van an dere scholen dergelijke verzoeken zullen inkomen. De Voorzitter. De andere scholen hebben reeds eene langere vacantie. De heer de Moen. Maar ik vrees, dat van het toestaan van dit ver zoek het gevolg zou kunnen zijn dat men ook goedvond andere vacan- tiën te verlengen. Ik acht het niet goeddat de kermisvacantie verlengd worde. Indien er geene andere vacantiën bestondenzou ik er voor kun nen zijn, al ware het voor nog langer tijd in den zomer, in plaats der paasuh-, pinkster- en kers vacantiën, en dat zou aan het doel dat de verzoekers zich voorstellen nog beter beantwoorden. In alle geval zou ik er nu niet voor zijn, maar des noods voor een volgend jaar, omdat ik vrees, dat het verwarring zal geven voor vele oudersdie nu niet weten zullendat de vacantie verlengd wordten dus hunne kinderen aanstaanden Maandag ter school zullen zenden. De heer Tollens. Ook ik zou er niet voor zijnhet verzoek toe te staan. De heeren requestranten zeggendat zij die verlangde vacantie wen- schen dienstbaar te maken aan hun verlangen om te zienhoe elders de scholen en het onderwijs zijn ingerigt; maar ik voor mij geloof, dat daar van wel niet veel te verwachten isjuist omdat zij gesloten schooldeuren zullen vinden, dewijl het bijna overal vacantie is in dezen tijd van het jaar. De adressanten verlangen in de verlengde vacantie een reisje te doen. Die heeren zijn niet zoodanig gesalarieerddat zij van hunne bezoldiging nog reisjes kunnen bekostigen. Ik vrees dus, dat het toestaan van dit verzoek zou kunnen leiden tot een tweede, namelijk tot verhooging hunner traete menten. Daarenboven zouden vele ouders waarschijnlijk niet zeer tevreden zijn, wanneer de vacantie verlengd wierd en zij zoo doende nog langer voor de kinderen hadden zorg te dragen, ten nadeele hunner kostwinning die hen veeltijds buitenshuis roept. De Voorzitter. Ik geloof, dat het argument, door den heer Tollens bestredenminder gelukkig door de adressanten is gekozenmaar dat dit niet van dat belang is, dat het reden kan opleveren om ons iets wat billijk te achten is terug te doen houden. In vroeger jaren heeft de kermisvacantie altijd veertien dagen geduurd. Men heeft later bij de inkrimping eeniglijk het oog gehad op het belang der oudersdie niet allen in staat zijn be hoorlijk voor die kinderen zorg te dragen, en wien men meende dat de verkorting der vacantie bijzonder zoude te stade komen. Maar men mag toch ook niet uit het oog verliezendat het geven van onderwijs in eene zeer bevolkte school, en vooral in dit warme jaargetijde, eene vermoeijende en afmattende zaak isen datwanneer men die acht dagen verlenging der vacantie verzocht, dit inderdaad geene onbillijke vraag is. En men neme daarbij vooral in aanmerkingdat dit vroeger altijd bestaan heeft. Ik zou er anders welligt minder voor zijn. De heer Tollens. Is er geene andere reden geweest voor de verkorting van den vacantietijd Is die verkorting altijd geweest in het belang der ouders De Voorzitter. Ik geloofdat bij de verkorting van den vacantietijd voor oogen gezweefd heeft de vraagwaar zullen de ouders met die kinde ren heen Ten minste bij het dagelijksch bestuur is de zaak tijdens het ontwerpen der laatste verordening in dien geest behandeld. De heer Tollens. Dat bezwaar vond ik ligtertoen ik mij vereenigd had met het voorstel om de vacantie niet langer te maken. De heer de Fremery. Het bezwaardat er verwarring zou kunnen ontstaanwanneer de Baad mogt besluiten den vacantietijd reeds voor dit jaar te verlengen, zal zonder veel moeite kunnen voorgekomen worden, wanneer, gelijk de heer van Dijk mij heeft medegedeeld, aan de ouders van die verlenging aanzegging zal geschieden door de hulponderwijzers en kweekelingenzoodat allen dan tijdig kennis zullen dragen van de verlenging. De heer Goudsmit. Ikdie zelf van tien tot twaalf weken vacantie hebzal zeker niet stemmen tegen het verzoek. Die eenigermate met het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1863 | | pagina 2