HAHDEL« Vil OEI KEEEENTERAill VAN IET0EI.
12.
Zitting van Donderdag 3 Julij 1863,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
Tegenwoordig de heeren Stoffels, Librecht Lezwyn, Tichler, Kneppelhout
van Sterkenburg, de Fremery, Tollens, van KaathovenWttewaall, van
Outerenle PooleKrantz ten Sandede MoenHubrechtHartevelt
Goudsmit, Gevers en Siegenbeek.
De heeren du KieuKluitDriessen en Meerburg gaven kennis verhin
derd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
20 Junij 11. worden gelezen.
De heer van Kaathoven. Ik geloof, dat op één punt de notulen niet
in overeenstemming zijn met hetgeen in het gedrukt Verslag der Handelin
gen voorkomt. Uit de notulen blijkt niet, dat ik aan het eind der ver
gadering had voorgesteld de aanhouding van n°. 8 tot eene volgende
vergadering. Ik ben er wel niet op gesteld, dat dit alsnog opzettelijk ver
meld wordemaar het genotuleerde is niet geheel overeenkomstig de waarheid.
De heer Hubrecht. Wat de heer van Kaathoven opmerkt, heeft alleen
betrekking op de verandering der brug voor de Heerenpoort.
De heer van Kaathoven. Juist. Mijn voorstel werd echter niet onder
steund en is daarom gevallen.
De notulen hierop met de boven bedoelde wijziging goedgekeurd zijnde,
deelt de Voorzitter mede:
1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidholland
dd. 16 Junij 1863, B. n°. 3037 3e afd. G. S. n°. 39, houdende goedkeu
ring der raadsbesluiten van den éde» bevorens, tot verhooging der gemeen-
tebegrootingdienst 1863, zoo in ontvang als in uitgaaf, a. met eene som
van f 1510, tot vinding der afkoopsom van vijf jaarlijksche renten, b. met
eene som van f 7000, waarvan 5000 tot dekking der kosten van het
dempen der IJzeren gracht en f 2000 meer benoodigd voor eene brug met
trottoirs, en zulks te vinden uit het vermoedelijk beschikbaar overschot op
de dienst van 1862.
2°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten dezer provincie, van den
16den Junij 11. B. n°. 3032 (2e afd.) G. S. n°. 62, waarbij de rekening
der dienstdoende Schutterij over 1862 wordt goedgekeurd.
Deze worden aangenomen voor kennisgeving.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Een adres van de hulponderwijzers der openbare scholen voor gewoon
lager onderwijs voor on- en minvermogenden, daartoe strekkende dat de
kermis-vaeantie met eene week worde verlengd.
2°. Een adres van G. Tibboel, om vergunning tot het doen maken van
een kozijn met twee naar buiten openslaande deuren, aan zijn koetshuis
achter zijne woning op de Mare wijk V, n°. 759.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze verzoekschriftenten
fine van berigt en raad, te stellen in handen van Burgemeester en Wet
houders.
3°. Een adres van mr. J. W. Tydeman qq.te Amsterdambehelzende
verzoek tot geheele of gedeeltelijke afschrijving van den aanslag in de plaat
selijke directe belasting, 1863, van wijlen mr. H. W. Tydeman.
Overeenkomstig de voordragt is besloten dit adres te stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiënom daar
op te dienen van berigt en raad.
4°. Concept-verordeningen regelende de heffing en invordering eener plaat
selijke belasting op het gedistilleerd. (Deze worden gedrukt, bij de leden
rondgezonden en voor de ingezetenen tegen betaling verkrijgbaar gesteld.)
Overeenkomstig de voordragt is beslotendie ontwerp-verordeningenter
inzage van de leden, in de leeskamer neder te leggen.
De Voorzitter. Ik neem de vrijheid voor te stellen om wel te willen
besluiten, gelijk dat in de laatste zes a zeven jaren het geval is geweest,
de tienden onder Leyderdorp wederom tegen taxatie te verpachten. De
heeren zullen zich herinneren, dat sedert al dien tijd die zaak op gelijke
wijze wordt geregelden daar het wenschelijk isdat het thans weder op
dezelfde wijze geschiedestel ik voor daaraan uwe goedkeuring te hechten.
Dit voorstelwaarover door geen der leden het woord wordt gevraagd
wordt zonder hoofdelijke omvrage aangenomen.
Aan de orde is:
I. Concept-verordening, houdende aanvulling der bepalingen, vervat in
de artt. 104107 der algemeene policie-verordening (betreffende het in
eene bepaalde rigting berijden van de St. Pancras-kerksteegde Mooi-Japik-
steeg en de Watersteeg).
De Voorzitter. Ik open hierover de algemeene beraadslaging.
De heer Tollens. Ik heb geene aanmerking op de verordening zelve,
zoo als zij daar ligtwant ik zelf heb er toe medegewerktmaar ik wenschte
wel dat de Watersteeg niet werd opgenomen onder de daarin genoemde
stegen. Ik acht dat in de eerste plaats niet noodzakelijk, maar ten andere
als te strekken tot groot ongerief niet alleen voor de menschendie op de
Hooigracht pakhuizen hebben en dus telkens op de Hoogewoerd moeten
wezen, maar ook belemmerend voor hendie, komende van de Breedestraat,
langs de Hoogewoerdnaar de Hooigracht rijden willen en alzoo door de
belemmering in de Watersteeg zullen genoodzaakt zijn een verder gelegen
straat te gebruiken. Dit moet noodwendig eene groote hindernis in de cir
culatie geven.
1803.
De Voorzitter. Ik zou meenendat deze beschouwing het gevoegelijkst
bij de behandeling van art. 1 zou kunnen geldenen dan welligt zou
kunnen leiden tot het voorstellen van een amendement.
De heer Tollens. Ik begon daarom ook met te zeggendat de beden
king, die ik te maken had, niet sloeg op de verordening zelveen derhalve
niet was aan te merken als eene algemeene beschouwingmaar veeleer als
een wensch, dien ik wilde kenbaar maken.
De heer van Kaathoven. Van wie is deze verordening uitgegaan?
De Voorzitter. Van de Commissie voor de strafverordeningen.
De heer van Kaathoven. Nadat ik van den Voorzitter gehoord heb,
dat hetgeen door den heer Tollens is in het midden gebragt, niet bij de
algemeene beschouwingenmaar bij de behandeling van de artikelen te pas
komt, zal ik, hetgeen ik ook in dien zin had willen zeggen, uitstellen tot
de artikelen zullen worden behandeld.
De Voorzitter. Ik heb er op zich zelf niet tegendat dit punt reeds
nu verder behandeld worde.
De heer van Kaathoven. Dan herhaal ik, dat ik den wensch van den
heer Tollens zeer ondersteun en het mede niet raadzaam acht de Water
steeg voor een gedeelte aan het publiek verkeer te onttrekken. In de
eerste plaats geeft dat op eiken dag een groot ongerief voor hen, die van
de Hooigracht naar de Breedestraat willen rijden; maar in de tweede plaats
acht ik het ongerief nog grooter op Zaturdag, wanneer de Koornbrug tot
12 ure gesloten is.
De Voorzitter. Tegenwoordig is de Koornbrug niet gesloten. Dat was
vroeger het geval. Maar toen wijgedurende de vernieuwing van dc brug
aan de Hoogewoerd tot de openstelling van de_ Koornbrug op marktdag
verpligt, ondervonden dat de sluiting niet dringend noodzakelijk was, meen
den wij er aanleiding uit te mogen nemen ze voorshands althans niet weder
te gelasten. Dat beletsel is dus facto opgeheven.
De heer van Kaathoven. Er lag ook een groot ongerief in die sluiting.
Maar nu moet ik vragen, wrft aanleiding gaf om de Watersteeg in de ver
ordening op te nemen.
De Voorzitter. Er is onder de stukken een adres van bewoners van
de St. Pancras-kerksteeg, 't geen tot een nader onderzoek aan de Commissie
van Fabricage aanleiding gaf.
De heer van Kaathoven. Er is dus geen verzoek ingekomen van inwoners
van de Hooigracht om de Watersteeg van die zijde niet te berijden?
De Voorzitter. Neen; rnaar de Commissie van Fabricage heeft er de
aandacht op gevestigd, dat, nu wij toch over eene steeg, waar gevaar be
staat eene bepaalde rigting wenschen aan te wijzenzij van oordeel was
dat hetzelfde gelden moest voor de Moöi-Japiksteeg en de Watersteeg.
De heer van Kaathoven. Wat die twee stegen aangaat, heb ik geen
bezwaar tegen de regeling, maar wel zoo als ik reeds zeide, wat de Water
steeg betreft. Ik heb gedurende vele jaren die steeg in beide rigtingen
doorgereden en nimmer ongeluk ontmoet of daarvan gehoord. Het gevaar
dat misschien onstaan zouwanneer men met 4 of 6 paarden die steeg van
de zijde van de Hoogewoerd inrijdt, wordt minder, daar men van de
zijde van de Hooigracht en den Nieuwen Kijn ver genoeg kan zien om dit
te ontwijken. Zou het niet wenschelijk zijn te wachten tot er ook klagten
van de bewoners der Watersteeg inkwamen, om dan het verbod ook tot
die steeg uit te strekken.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat het altijd zaak is eerst eene klagt
af te wachten alvorens men eene voorziening maakt. Even goed zou men
dan ook ligtelijk kunnen zeggen: laten wij eerst wachten, dat er ongeluk
ken gebeuren. Dat kan bezwaarlijk opgaan. Intusschen moet ik opmerken
dat er tegen het voorstel mede ten aanzien van de Watersteeg geene be
zwaren zijn ingekomen. Wij hadden juist met de aan de orde stelling dezer
zaak zeer lang gewacht, ten einde den ingezetenen de gelegenheid te geven
om hunne bezwarenzoo zij die mogten hebbenin te dienenen de
wensch, door mij uitgedrukt, is ook in het Verslag onzer zittingen opgeno
men. Gedurende al dien tijd deed niemand iets van zich hooren. Ik moet
dus aannemen, dat er geene bezwaren zijn, al onderstel ik dat, wordt een
maal het besluit genomen en het doorrijden slechts van eene zijde toege
staan van onderscheidene kanten klagten zullen worden aangeheven.
De heer van Kaathoven. Ik geloof ook niet zoozeer, dat er bezwaren
zullen bestaan bij de bewoners van de Watersteeg als wel bij die van de
Hooigracht of den Nieuwen Rijn.
De heer Wttewaall. Ik heb gedurende twintig jaren vlak bij de Wa
tersteeg gewoond en meermalen geziendat twee rijtuigen van de verschil
lende rigtingen de steeg inreden zonder dat dit eenig bezwaar opleverde.
Veiligheidshalve zochten de voetgangers dan zoolang retraite op eene stoep.
Overigens heb ik nooit de minste klagt over het van weerszijden inrijden
gehoord. Maar ik wenschte bij deze gelegenheid eene vraag te doen. Als
in de St. Pancras-kerksteeg maar van een kant mag worden ingereden, zal
dat, in verband tot het Amsterdamsche veer, dan geen bezwaar opleveren?
De Voorzitter. Ik begrijp niet, hoe het daar bezwaar zou opleveren
als men alleen in de rigting naar de Haarlemmerstraat kan rijden.
De heer le Poole. Met dien maatregel ben ik niet zoo ingenomen,
daar ik er het nut niet van kan inzien. Men heeft in die stegen nooit
van ongelukken gehoord. Als men dus alle hindernissen, die er zijn, zelfs
met een goed doel, zoo wil uit den weg ruimen, zullen, naar ik vrees,
alle huurkoetsiers zoo onbedachtzaam mogelijk rijden. Juist de noodzake
lijkheid om bedachtzaam te rijden noopte de koetsiers om met welwillend
heid jegens elkander te handelen. Ik mag dat voorzigtig rijden gaarne
zien, en in andere steden ziet men hetzelfde. Ik zie dus het noodzakelijke
niet in van dien maatregel, en wat van de eene zijde tot nut zou kunnen
strekken, zal ontegenzeggelijk veel ongerief veroorzaken, vooral met de
Watersteeg.
16