De heer Krantz. Ik vereenig mij zeer gaarne met liet voorstel van
den heer Goudsmiten het zal ook zijne bedoeling zijndat aan Bur
gemeester en Wethouders het onderzoek betreffende den tol worde opge
dragen.
De heer Sikkel Groos. Ik ondersteun het voorstel van den heer Goudsmit.
De heer de Fremery. Ik heb slechts eene bedenking op het voorstel
van den heer Goudsmit, of de zaak niet al te lang onbeslist zal blijven, wan
neer het antwoord van concessionnarissenzoo als mogelijk is, niet spoedig
inkomt.
De heer Goudsmit. Stel, dat er eene regtskuiidige commissie worde be
noemd, dan zal door haar wel is waar een rapport worden uitgebragt, maar
overigens blijft hetzelfde bezwaar (zoo het er een is) bestaan.
De heer van Outeren. Ik wensch den heer Goudsmit op te merken
dat, wanneer eene vergadering als de Gemeenteraad begint de overeenkomst
tot betaling der bedoelde bijdrage op te zeggen, het dan moeijelijk is er
later op terug te komen. Ik zou het daarom wenschelijk en voorzigtiger
achten, dat vooraf door eene commissie de gronden werden uiteengezet,
waarop zoodanig besluit zou rusten. Ik voor mij wil geenszins de deugde
lijkheid dier gronden betwijfelen, maar het blijkt toch dat er verschil "van
meening is. Wanneer wij nu reeds beslissen, dat wij niet genegen zijn eene
nieuwe overeenkomst aan te gaan, dan maken wij tevens uit, dat wij de
subsidie weigeren. Daartoe strekt eigenlijk het voorstel van den heer Goud
smit, namelijk om het verzoek tot continuatie der bijdrage af te wijzen,
maar die afwijzing kan mijns inziens in dit geval niet worden gegeven dan
na een voorafgaand opzettelijk onderzoek.
De heer Sikkel Groos. Er bestaat geene enkele verbindende bepaling
voor die betaling.
De heer Tollens. Als de Raad zal hebben uitgemaakt, dat wij na het
expireren der oudste overeenkomst niet meer verpligt zijn eenige toelage
te betalendan eerst komen wij op het terreinwaarop de heer Goudsmit
ons thans wenscht te brengen. Wij zijn nu nog zoo ver niet. Gaarne ver
eenig ik mij anders met het voorstel van den heer Goudsmit.
De heer Krantz. De heer Goudsmit heeft niet gesproken over betalin
gen, maar het voorstel gedaan om geen nieuw contract aan te gaan.
De heer Goudsmit. Er moge twijfel zijn over de vraag, waar de tol
staatmaar over het niet bestaan eener verpligting tot subsidie bestaat geen
quaestie, en daarom wenschte ik eenvoudig te zien uitgemaakt, dat de
Raad niet genegen is een nieuw contract aan te gaan.
De heer Tollens. Wat de heer Goudsmit laatstelijk aanvoert mag vol
komen waar zijn, mits het werkelijk uitgemaakt zij, dat wij tot die beta
ling niet verpligt zijn, en juist dat is door den Raad nog niet uitgemaakt
of beslist.
De Voorzitter. De tweede vraag in het rapport behandeld is deze:
is het raadzaam het verzoek te weigeren? Het geldt een gedeelte van een
weg behoorende aan deze gemeente. En nu wensch ik voor mij die zaak
niet zoo maar dadelijk te beslissen. Het is niet altijd raadzaam, om zich
aan iets te onttrekken wat niet verpligtend is; integendeel kan het nuttig
zijn iets te doenwaartoe men niet gehouden is. Intusschen is het voor
stel van den heer Goudsmit ondersteund, en zal ik het dus in stemming
brengen.
De heer Librecht Lezwyn. Ik geloof, dat de bedoeling van den heer
Goudsmit deze is, om dit contract, zoo als het ligt, niet te continueren.
Maar dat sluit toch niet uit, dat wij een nieuw contract zouden kunnen
maken.
De heer Krantz. Mijnheer de Voorzitter, wanneer gij het voorstel
van den heer Goudsmit in stemming brengtdan zal dat toch geschieden
met de bijvoeging, dat aan Burgemeester en Wethouders een afzonderlijk
onderzoek wordt opgedragen nopens den tol.
De Voorzitter. Dat behoeft niet geformuleerd te worden, omdat het
afgescheiden is van de kennisgeving aan concessionarissen.
Het voorstel van den heer Goudsmit, alsnu in hoofdelijke omvrage ge-
bragt zijnde, wordt aangenomen met 16 tegen 6 stemmen.
Tegen: de heeren van Outeren, du Rieu, Stoffels, Hubrecht, ten Sande
en de Voorzitter.
De heer le Poole. Ik heb voorgestemd, maar ik hoop dat er nu eenige
spoed met de zaak zal worden gemaakt, vooral omdat nu bekend zal wor
den wat hier is besproken.
De Voorzitter. Wij zullen spoedig een brief schrijven, waarschijnlijk
reeds morgen. En wat het tweede punt betreft, zullen wij ook zoo spoedig
mogelijk mededeelen, wat er van dien tol is.
VII. De bestekken en voorwaarden betrekkelijk de Witte poort.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders bevat het volgende:
a Wij hebben de eer u bij deze over te leggen twee bestekken en voor
waarden betreffende den ingang dezer gemeente aan de zijde van de Witte
poort. Reeds was ten vorigen jare tot dit werk beslotendoch bijzondere
omstandigheden waren oorzaak dat daaraan tot heden geene uitvoering werd
gegeven. Wij stellen u voor, deze stukken thans vast te stellen, terwijl
wij later van de Commissie van Financiën zullen inwachten de voordragt
omtrent de wijze, waarop deze uitgaaf nu op de begrooting van 1863 zal
worden gevonden."
De heer Meerburg. Als ik mij niet vergiswas de eerste teekening
meer regt af dan zij nu is. Is dat nu veranderd tot gemak voor de passage?
Ik geloof het niet.
De Voorzitter. Ik moet eerlijk bekennendat ik mij dit niet meer
herinner.
De heer Hubrecht. Er bestaat hier slechts eene kleine wijziging in het
vroeger overgelegde plan. Nu is er een trottoir bij gebragtdie niet op de
eerste teekening voorkwam; ik meen echter dat dit eene verbetering daar-
stelt, want bij de meerdere ruimte die nu verkregen wordt, zal ook in de
poort geen gedrang kunnen zijndaar de voetgangers nu ter zijde van de
poort over den trottoir zullen passeren.
De heer Meerburg. Wanneer dan de verandering moet geacht worden
noodig en nuttig te zijn, had ik liever gewacht tot dat er eene geheele een
betere kon worden daargesteld; deze is een halve maatregel.
De heer Tichler. Nu eenmaal besloten is, dat de buitenpoort zal wor
den afgebrokenheb ik geen bezwaar tegen de bestekken. Alleen had ik
liever gezien, dat men meer de regte lijn genomen had, die van de eene
poort tot de andere loopt; dan zou het doel beter bereikt worden. Ik zal
mij echter tegen het voorstel niet verklaren.
De heer Librecht Lezwïn. Ik ben vroeger tegen de afbraak van de
Buiten Wittepoort geweest. Ik zal mij dus tegen dit voorstel verklaren.
De heer le Poole. Ook ik heb mij in der tijd verklaard tegen het af
breken van de Buiten-Wittepoort, en zal dus ook genoodzaakt wezen mijne
stem uit te brengen tegen de voorgedragen bestekken.
De heer Sikkel Groos. Ook ik ben zeer tegen die bestekken, ik
vind dit plan zeer leelijk en van geen het minste nut. Ik zal er dus tegen
stemmen,
In hoofdelijke omvraag gebragt, worden gemelde bestekken en voorwaar
den aangenomen met 18 tegen 4 stemmen.
Tegen: de heeren Meerburg, Librecht Lezwyn, Le Poole en Sikkel
Groos.
Yin. De concept-verordening, houdende wijziging in de verordening op
het gemaal, bijzonder wat betreft de molens of inrigtingen waar tarwe tot
meel of bloem voor den handel wordt bereid met eenige nadere stukken tot
wijziging.
De Voorzitter. Wenscht een der leden ook in deze zaak het woord te
voeren tot algemeene beschouwingendan worden die door mij geopend.
De heer Goudsmit. Als het mij geoorloofd is, mijnheer de Voorzitter,
dan wensch ik een enkel woord in het midden te brengen. Het geldt hier
eene wijziging in eene gewigtige verordeningen nu kan ikwat mij
betreft, verzekeren dat ik niet genoegzaam omtrent de voorgestelde wijziging
ben ingelicht, evenzeer als ik geloof, dat de meeste leden der vergadering
niet op de hoogte zijn van haar doel en strekking. Indien nu Burgemees
ter en Wethouders zouden kunnen goedvinden bij hun voorstel eene me
morie van toelichting te voegen, ten einde aan te wijzen, wat men eigenlijk
met die wijziging beoogt, dan waren wij in staat om de noodzakelijkheid
der verandering te beoordeelen. Ik wensch dat te eer, naar mate de verorde
ning is van ingrijpenden aard en de zaak in verband staat met de mogelijkheid
van oprigting van meelfabrieken. Ik neem alzoo de vrijheid den Burge
meester te vragen, of hij er bezwaar in ziet, dat alsnog eene memorie van
toelichting omtrent deze wijziging werd ingediend, naar aanleiding waarvan
de Raad in eene volgende vergadering met oordeel des onderscheids zou
kunnen beslissen.
De Voorzitter. Ik moet opmerkendat in deze zaak bestaan rapporten
en van den Ontvanger en van den Controleur en van de Commissie van Fi
nanciën. Ik weet waarlijk niet hoe mén de zaak nog meer zou moeten
toelichten.
De heer Goudsmit. Het is mij meer te doen, mijnheer de Voorzitter,
om de strekking der wijziging te doen kennen, en ik heb ook van andere
leden gehoord, dat zij te dien aanzien niet op de hoogte zijn. Het zou
dus voor ons een belangrijk hulpmiddel ter beoordeeling zijn.
De heer de Fremery. Het is moeijelijk om geheel op de hoogte te
zijn van elk aan accijns onderworpen fabriekaat. De opbrengst hangt in
groote mate af van de min of meer volmaakte werktuigen die gebezigd wor
den en de vraag of op inrigtingen tot bereiding van tarwebloem, zonder
vrees voor ontduiking van den accijns, ook bereiding van roggebloem kan
worden toegelaten, is niet gemakkelijk te beantwoorden. De uitsluiting, in
deze concept-verordening opgenomen, was echter ook in de Rijkswet van
den 28 Junij 1854 bepaald en wettigt naar mijne zienswijze de beperking,
welke nu is voorgesteldwelke blijkens de overgelegde rapporten van den
controleur en den ontvanger voor eene rigtige opbrengst ook bepaald gevor
derd wordt. Maar bovendienhet geldt hier niet het maken van een nieu
wen grondslag, maar slechts eene verbetering van eene bestaande verordening
in het belang van den molenaar-meelbereider. Vroeger, bij de verordening
van i/2i December 1855, moest elke 100 ponden tarwe verantwoord wor
den met 79 ponden meel of bloem; thans is dit teruggebragt op 76 ponden.
Ik geloof dus, dat de "strekking der wijziging is om alhier het fabriceren
van bloem mogelijk te maken. De bezwaren, welke zijn ingekomen, zijn
met naauwgezetheid onderzocht, en de bepalingen, welke in dit concept zijn
opgenomen, waren évenzeer in de Rijkswet voorgeschreven. Ik zou dus
afraden om op grond eener vermeende onduidelijkheid de zaak alsnog aan
te houden.
De heer Stoffels. Deze verordening is eene wijziging in de bestaande.
Die wijziging is daardoor noodzakelijk geworden, dat naar de tegenwoordige
wijze van handelen het graan, ter molen gebragt zijnde, naar den bakker
wordt overgebragt, om daar verder bewerkt te worden voor de verschillende
soorten van brood. Daarvoor zijn bepalingen gemaakt en op het verlies,
bij dat malen geleden, zijn regels gesteld in de bestaande verordening.
Maar bij den molenaar-meelbereider is de zaak eenigzins anders. Wat het
gemalen graan bij den bakker door builing, zuivering enz. ondergaat, zal
voortaan bij den molenaar-meelbereider geschieden. Er zal dus bij den laat-
sten onder de bewerking van het graan tot bloem meerder verlies ten ge
volge van verstuiving ontstaan. Daarom was het noodig de berekening van
het verlies met eenige percenten te vermeerderen. Maar wat nu het verzoek
betreft van den molenaar, om ook rogge te malen, dit is, gelijk de heer
Fremery reeds heeft aangehaald, bij de Rijkswet van 1854 verboden. Maar
daarvoor bestaat ook reden. Zoodra men rogge en tarwe op denzelfden
molen tot bloem laat vervaardigen, wordt de controle moeijelijk, bijna niet
uitvoerbaar, want ofschoon wel bij het kantoor van aangifte uitdrukkelijk
is opgegeven hoeveel rogge of meel er naar den molen wordt gebragt,
en men de juistheid daarvan kan nagaan, zoo zal het toch voor den amb
tenaar moeijelijk zijn uit te maken, welk soort van bloem wordt afgevoerd,
tarwe of rogge. De molenaar-meelbereider zal in de gelegenheid zijn beide
bestanddeelen dooreen te mengenen daardoor is het voor de beambten
hoogst moeijelijk, om de zaak na te gaan. Men zal beide partijen niet uit
elkander kunnen scheidenzelfs is dat moeijelijk voor ervaien geleerden en
scheikundigen: en zal dus voor de ambtenaren wel bijna ondoenlijk zijn. Nu
is de Raad wel op het punt om een geleerde te benoemen voor de weten
schappelijke keuring der levensmiddelen, maar ook voor dezen zou het
hoogst moeijelijk zijn dagelijks een dergelijk onderzoek te bewerkstelligen.