De heer Wttewaall. Op verschillende reeds aangevoerden gronden ben
ik tegen eene uitsluiting, en vereenig mij verder met hetgeen door den
heer du Kieu is gezegd.
De heer van Kaathoven. Als men meent, dat, zoo als ik uit vooraf
gaande discussie bemerk, het tot de algemeene beraadslagingen behoort, te
spreken over het al of niet behouden van art. 1 dan wil ik ook nu daar
over mijne meening zeggen. Ik geloof, dat het beter ware geweest dit ar
tikel niet op te nemen in het concept-raadsbesluit. Ik heb verzuimdtoen
mijn voorstel, om dit concept ter beoordeeling aan de Geneeskundige Facul
teit te verzenden, verworpen werd, een ander voorstel te doen, waarbij de
Plaatselijke Geneeskundige Commissie wèl verzocht zou worden van berigt, en
raad te dienen omtrent het praktisch gedeelte der instructie, maar niet om
trent de uitsluiting tot benoembaarheid van den hoogleeraar in de verlos
kunde. Zoo als ik dit voorstel van de Commissie van de verordeningen
aanmatigend vond, zoo achtte ik ook de Geneeskundige Commissie daartoe
onbevoegd, omdat het geldt de beoordeeling of iemand, die solliciteert, wel
den tijd heeft die betrekking naar behooren waar te nemen. Den waarborg
daarvoor moet men vinden in de instructie, en in de gemoedelijkheid van
hem die, door zijnen stand daartoe geregtigd, daarom vraagt. Nu de Plaat
selijke Geneeskundige Commissie ook die vraag in hare beantwoording heeft
opgenomen is het mij aangenaam, dat haar antwoord overeenkomt met mijn
gevoelen. Ik acht het daarom raadzaamdat dit artikel uit het raadsbesluit
worde geligt, en ik wil er bijvoegen dat ik het ook in het belang van de zaak
zelve zou achtendat de hoogleeraar in de verloskunde als lector kon worden
aangesteld. Naar mijne meening zou het onderwijs der vroedvrouwen daarbij
winnen. Deskundigen klagen, dat de vroedvrouwen niet genoeg geoefend zijn in
de beoordeeling van de positiënde kennis daarvan is onmisbaar om de grens
van hare hulp te bepalen. Ter verkrijging van die kennis zal wel geene
betere gelegenheid zijn dan in het akademisch ziekenhuis. Maar buitendien
kan ik, in overeenstemming met hetgeen door den heer van der Hoeven is
aangevoerd, dat buitenslands, zoo hij zich niet bedriegt, in sommige steden
waar hoogescholen zijn, juist de hoogleeraar in de verloskunde onderwijs
geeft aan vroedvrouwendit vermoedeu bevestigendoor de mededeeling
dat de heer Naegele te Heidelberg, een der beroemdsten in het vak, daar
mede belast is geweest, en een handboek voor vroedvrouwen heeft geschre
ven dat nog van waarde wordt geoordeeld. Derhalve de toepassing van het
artikel zou èn schadelijk zijn voor de zaak èn kwetsend voor den persoon;
bovendien is het aanmatigendomdat het de vrije keuze van de leden
van den Gemeenteraad aan banden legt. Wat art. 2 betreftik acht het
beter dat in de plaats van benoemd worde gelezen aangesteld.
De heer Hartevelt. In de primitive concept verordening van de Com
missie der huishoudelijke verordeningen was, hetgeen nu bij afzonderlijk
raadsbesluit is voorgesteld, opgenomen. Teregt is toen gezegd, dat dit af
zonderlijk bij raadsbesluit moest geregeld worden; nu wordt dit ook als
zoodanig door de Commissie voorgedragen. Niet dat een enkel lid der
Commissie vijandig gezind is tegen de akademienoch tegen de hoogleeraren
noch tegen den hoogleeraar-sollicitant. Verre van dien; aan des laatsten
uitstekende bekwaamheden, aan zijne alom erkende kunde, wordt door haar
hulde en lof toegebragtmaar de Commissie was eenparig van gevoelen
dat een hoogleeraar zijn tijd te veel noodig heeft (gezwegen van de vele
vacantiën) om naast zijne rijksbetrekking die van de stad, waarvan thans
sprake is, naar behooren te vervullen. Verlangt men, dat het raadsbesluit
niet in werking kome, dat de uitsluiting van hoogleeraren, stads-doctoren
en stads chirurgijns niet als principe worde aangenomenik zal het niet
tegen kunnen houden; maar ik houde het voor vast, dat hij, die voor die
betrekking mogt worden benoemd, die betrekking zelf moet waarnemen, en
niemand gediend zal zijn met den plaatsvervanger, die, bij vele afwezigheid,
of om te veel werkzaamheden in andere betrekkingengezonden wordt.
De heer de Fremery. Ik acht het van overwegend belang om den Raad
zoo weinig mogelijk te beperken bij het doen van benoemingen. Als iemand
de betrekking niet kan waarnemendan is het zeker wenschelijk hem niet
te benoemen. Maar het is mogelijkdat ook eene geschikte keuze kan
worden gedaanwaarbij zich dat bezwaar niet voordoet. Ik ben dus tegen
de uitzondering.
De Voorzitter. Om dezelfde reden als de meeste sprekers zou ik mij
ook niet kunnen vereenigen met de voorgestelde uitsluiting. Ik wil gaarne
geloovendat de Commissie geenszins eene vijandige houding tegen eenig
bepaald persoon heeft willen aan den dag leggenmaar men moet niet uit
het oog verliezen, dat de schijn daarvan bestaat, vooral waar reeds een
persoon, in de uitsluiting begrepenzijn verlangen heeft te kennen gegeven
om voor de betrekking in aanmerking te komen. Men konde verondersteld
worden hem te willen uit-luiten. Zonder mij nu op het oogenblik uit te
laten omtrent de door mij uit te brengen stem, moet ik toch zeggen, dat
zeker, indien de meerderheid van den Raad de meening deelt, dat de
betrekking niet voegzaam aan eenen hoogleeraar mag worden opgedragen
hij ook niet zal worden benoemd, zonder uitgesloten te zijn. Men blijft
dus in ieder geval geheel vrij, en de schijn van vijandigheid, in eene uit
sluiting gelegenkan worden vermeden.
De heer Sikkel Groos. Men heeft gesproken van den schijn dien wij op
ons zouden laden, alsof wij niet goed gezind waren omtrent de akademie
of omtrent de hoogleeraren. Ik bekreun mij niet om den schijn en ik
hoop dat mijne medeleden er zich evenmin om bekreunen als ik. Maar het be
treft hier een regel, dien de Raad zich zeiven stelt. Als men daarvan
afwijkt, loopt men gevaar zeer inconsequent te zijn. Intusschen het is geen
voorstel waaraan de Commissie meent te moeten vasthoudenik voor mij
zal zeer geduldig blijven als het wordt afgestemd. Maar de Commissie
vond geene reden om op geruchtendie uit partijzucht schenen voort te
komenvan haar voorstel af te zien.
De heer van der Hoeven. Ik wil gaarne geloovendat het met geene
verkeerde bedoeling geschied is en dat men niets onwellevends heeft bedoeld;
maar ik heb bij herhaling hooren spreken van de vrees, dat de hoogleeraar
geen tijd heeft. Ik wil dat toch eenigzins releverenwant een bepaald
persoon, een hoogleeraar, vraagt om de betrekking. Nu kan ik mij bedriegen,
maar als wij te doen hebben met iemand, die gezond verstand heeft en
zegt tijd te hebbendan meen ikdat het niet wel gedaan is hem toe te
voegen: gij zijt wel bekwaam, maar gij hebt geen tijd. Op zulk eene wijze
behoort men niet te handelen. Men benadeelt daardoor dikwerf zaken en
personenonder den schijn van de belangen van beiden te behartigenen
dat is zeer verkeerd. Als een bepaald persoon, die eene of andere betrekking
begeerd had, mogt aangesteld zijn en hij zag, dat hij aan zijne verpligtin-
gen op den duur niet kon voldoenwelnudan vrees ik nietof hij zou
als eerlijk man verklaren, dat hij de betrekking niet meer kon waarnemen.
Het is zijne zaak, niet die der voorkomende en vriendelijk voor hem zor
gende personen, die zijne benoeming tegenwerken, omdat hij er volgens
hunne meening geen tijd voor zou hebben.
De heer Sikkel Groos. Ik heb mij altijd voorgesteld dat, wanneer aan
hoogleeraren eenige tijd overbleef, die moest worden gewijd aan de weten
schap, niet aan het vervullen eener gesalarieerde stads-betrekking.
De Voorzitter. Ik zal thans art. I in stemming brengen.
De heer de Moen. Ik zou willen vragen, mijnheer de Voorzitter, of gij
dit wel doen kunt in zijn geheel, want er is tot nog toe alleen gesproken
van de onvereenigbaarheid met de betrekking van hoogleeraar, maar niet
over de stads-doctoren en chirurgijns, die in het tweede lid van het art.
evenzeer worden uitgesloten.
De Voorzitter. De Raad blijft altijd vrij in zijne keus; en als hij
meent, dat de betrekking is onvereenigbaar met die van stads-doctor of
chirurgijn, zal hij den zoodanige ook niet benoemen.
De heer Sikkel Groos. Ik zou er ook voor zijn het artikel in tweeën
te splitsen, met het oog op de stads-doctoren en de stadschirurgijns; want
de algemeene beschouwingen zijn nu toch ontaa.rd in beschouwingen over
de hoogleeraren of wel over één hoogleeraar.
De Voorzitter. De heer de Moen wil het artikel, in tweeën ge
splitst, in stemming hebben gebragt. Maar als de Raad van gevoelen is,
dat de vereeniging niet wenschelijk is, dan kan ieder bij het uitbrengen
zijner stem wetenof die bedenking er hem toe leidt zijne stem te weigeren.
De heer Sikkel Groos. Ik heb tot dusver hooren spreken van den
hoogleeraar. Dus moet dat punt eerst worden uitgemaakt.
De heer van der Hoeven. Dan zal het best zijn, het artikel, zoo als
het ligt, in stemming te brengen; want sommige argumenten, die gebezigd
zijn, althans ook die, welke ik het laatst heb in het midden gebragt, zijn
evenzeer toepasselijk op de stads-doctoren en chirurgijns. Meent een of
ander lid van den Raad, dat beiderlei betrekkingen niet vereenigbaar zijn,
dan zal hij ook aan zoodanig een zij'ne stem niet geven.
De Voorzitter. Ik kan ook niet een half artikel of drie kwart van
een artikel in stemming brengen.
Art. 1, alsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt verworpen
met 18 tegen 4 stemmen, hebbende de heer Le Foole zich buiten stem
ming gehouden.
Voor: de heeren Meerburg, Sikkel Groos, de Moen en Hartevelt.
De heer van der Hoeven. Zou nu niet art. 2, dat thans een éénig
artikel is geworden, kunnen luiden: «Om tot lector te worden benoemd,
moet men den graad van artis obstetriciae doctor bezitten en de praktijk
gedurende vijf jaren hebben uitgeoefend?" Ik maak alleen melding van
den graad van artis obstetriciae doctoromdat niemand artis obstetriciae
doctor kan zijn zonder medicinae doctor te wezen, en ik het wenschelijk acht
een wettelijk voorschrift niet langer te maken dan volstrekt noodig is.
Dit amendement voldoende ondersteund zijndewordt het thans éénig
artikel, aldus gewijzigd, aangenomen met 22 stemmen tegen 1 (die van
den heer de Moen).
Hierna komt in behandeling de verordening, houdende instructie voor den
lector in de verloskunde.
Na de goedkeuring van het opschrift worden de artt. 1 en 2 aldus
goedgekeurd.
Art. 1. De Lector wordt benoemd voor drie jaren en is, op zijne aan
vrage herbenoembaar.
Art. 2. Hij geeft wekelijks twee uren les in de verloskunde aan de
aspirant-vroedvrouwen en een uur aan de vroedvrouwen.
Art. 3. Hij woont, door eene der stads-vroedvrouwen daartoe verzocht,
de verlossingen van behoeftigen bij en verleent de noodige hulpterwijl
hij tevens, des verlangd, aan stads-vroedvrouwen en stads-chirurgijns raad
en hulp moet verleenen in ziekten van het kraambed en der inwendige
geslachtsdeelen.
De heer Sikkel Groos. Ik wenschte eene kleine verandering voor te
stellenom namelijk in de plaats van het woord stads-vroedorouwen te
lezen: stads-doctoren. De stads-vroedvrouwen hebben eigenlijk hier met de
ziekte in quaestie niets te maken.
De heer van der Hoeven. Ik had dezelfde aanmerking willen maken
als de heer Groos, en ik dacht zelfs dat het slechts eene drukfout was.
Met de aangeduide verandering wordt het artikel goedgekeurd.
Artikels 45 en 6 worden aldus goedgekeurd:
Art. 4. Jaarlijks, in de maand Januarijdeelt hij aan den Gemeente
raad mede een behoorlijk verslag van de verlossingen door hem bijgewoond,
met de noodige aanteekeningen omtrent de bekwaamheid en het gedrag der
vroedvrouwen.
Art. 5. De geneesmiddelen, door den Lector voorgeschreven, worden
in de gemeente-apotheek gereed gemaakt.
Art. 6. Bij ziekte of afwezigheid des Lectors moet worden voorzien in
een geregelden gang van het onderwijs en der overige hem opgedragen
werkzaamheden, door een daartoe, met voorkennis en goedkeuring van
Burgemeester en Wethouders, aan te wijzen persoon.
De Verordening in haar geheel wordt vervolgens met algemeene stemmen
aangenomen.
VII. Vervolgens komt in behandeling het adres van J. den Beer
Poortugael, om terug te komen van de afwijzende beschikking, te zijnen
opzigte genomen.
De voordragt van Burgemeester en Wethouders strekt om te blijven per
sisteren bij het besluit, in de Vergadering van 11 December 1862 genomen.
Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
VIII. Eindelijk wordt in beraadslaging gebragt het verzoek van Bestuur
ders van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix tot het bekomen
van gas tegen verminderd tarief.
Bij de voordragt van Burgemeester en Wethouders wordt den Raad gead
viseerd het verzoek voor geene gunstige beschikking vatbaar te verklaren.
De heer Krantz. Ik zou wel gaarne het verzoek willen hehben inge
willigd want het genootschap heeft met vele financiële bezwaren te kam
pen, doch moet ook erkennen dat het bestaande reglement dit belet. Ik
vlei mij echter, dat dit verzoek zal medewerken om de Commissie voor de Gas
fabriek te overtuigen van het noodzakelijke, om in het algemeen den prijs
van het gas goedkooper te stellen.
Het voorstel tot afwijzing van het verzoek wordt hierop zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering
gesloten.
Te Leyden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.