r De heer ie Poole. Ik ben van hetzelfde gevoelen als de heer Lezwijn. Ik meen ook, dat die gelden in stads kas moeten komen en dan houden wij aan kapitaal nog meer over dan hetgeen vroeger de stad van het visch- regt heeft genoten, hetgeen, geloot ik1100 a 1200 'sjaars zal heb ben bedragen. Ik zou er dus voor zijn om dat kapitaal na aftrek van f 15000 te beleggen. De gemeente moet van die f 15000 het dadelijke genot hebben; nog te meer, omdat er nog vele belangrijke uitgaven te doen zijn. Ik ben dus volkomen van hetzelfde gevoelen als de vorige spre ker, gelijk ook bij de behandeling van het budget is gebleken. De Voorzitter. Het is mogelijk, dat ik mij bedrieg; maar mij dunkt dat de wijze, waarop die gelden ons toegewezen zijn, de bewering weerspre ken, dat wij nog zouden overhouden, boven hetgeen als vergoeding voor het gemis van het vischregt te beschouwen is. Er is geprocedeerd tot vergoeding van hetgeen wij gemist hebben. Nu zegt men: het kapitaal, waarvan wij de plaatsing op het grootboek verlangen, overtreft dit. Ware dit juist, dan zou het Hof ons meer gegeven hebben dan waarop wij regt hadden. Bij regterlijk gewijsde is ons na grondig onderzoek toegewezen wat wij gemist hebben; en ik geloof niet, dat de som mag worden gesplitst en dat men naar waarheid zou kunnen zeggen: het eerste gedeelte strekt tot vergoeding, het overige niet. De heer Librecht Lezwyn. Indien het overschietende niet voldoende •was om het geleden gemis te dekkenzou ik de zaak kunnen goedkeuren. Maar daar dat gemis overvloedig kan gedekt wordenzie ik geene reden om die 15000 niet weder in de kas te storten. Die som is nooit een bezit geweest, zij is door de ingezetenen opgebragt. De heer de Fremeky. Als de f 15000 van het ontvangen bedrag wor den afgetrokkenzullen er slechts ongeveer f 24000 overschieten, waarvan de renten tegen 4 pCt. niet meer dan 960 bedragenmaar daardoor wordt geenszins vergoed het gemis van het vischregt, dat in de laatste tijden ge middeld 1098 'sjaars heeft opgebragt. Bovendien, als er mogt besloten worden te handelen volgens het voorstel van den heer Lezwyn, wat zou dat dan baten? Als de begrooting juist is, gelijk wij moeten aannemen, dan kunnen die f 15000 wel op de begrooting worden bijgeschreven, doch zij zullen niet benoodigd zijn en intusSchenin plaats van voordeel aan te bren gen, renteloos blijven liggen. Ik acht dit nadeelig en niet gewenscht. De heer du Rieu. Ik geloof dat door den heer Lezwijn twee zaken zijn verward. Er waren twee verschillende processen. Bij het eerste, be treffende den eigendom van het Haarlemmermeer, heeft de stad de kosten moeten betalen. Het tweede was een proces over het vischregt. Daarvoor hebben wij geen kosten betaald. Ik begrijp dus niet, waarom men die 15000 zou aftrekken van het bedrag voor vergoeding van het vischregt. De heer Librecht Lezwijn. Ik wensch den heer du Rieu alleen te antwoorden op het punt van billijkheid. Volgens mij is het allezins billijk, dat die f15000 weder teruggebragt worden van waar zij afkomstig zijn. De heer de Moen. Wat de heer Lezwijn gezegd heeft, uit het oogpunt van billijkheid, klinkt zeer fraai; maar ik moet daartegen opmerken dat ieder jaar iedere dienst moet worden afgesloten. De dienst van 1858, als ik wel heb in het jaartal, is afgesloten, ook met de betaling der proces kosten ten bedrage van 15000. Menig ingezeten van dien tijd, daar aan iets betaald hebbendebestaat niet meer en is bf overledenof uit de stad vertrokken. Hoe zou men dus de tegenwoordige kunnen laten profi terenin 1863, van hetgeen anderen toen betaald hebben? En dat nu de ingezetenen wel profiterenook door de som op het grootboek in te schrij ven, is duidelijk en klaar bewezen, daar de f 1600 renten, die ten goede der gemeente-begrooting komendus minder behoeft te worden geheven reden ook waarom de Commissie van Financiën het voorstel van Burgemees ter en Wethouders ondersteunt. De heer Librecht Lezwyn. Ik wensch nog eenvoudig te zeggendat de zaak met die afgesloten dienst niets te maken heeft. Men heeft met geene individus, maar met de gemeente-financiën in het algemeen te doen. De heer de Moen. Mijn argument gaat mijns bedunkens wel degelijk op. De massa toch bestaat juist uit de verschillende individus. De heer van der Hoeven. Wanneer de onkosten van eene vroegere procedure grooter of de nu toegestane som van schadeloosstelling geringer was, zou het geval denkbaar zijn dat de laatste geheel werd geabsorbeerder zou dan volstrekt geene schadeloosstelling meer zijn van hetgeen wij gemist hebbenen wij zouden zoo doende alles verliezen. Ik meen dusdat de som niet moet worden gesplitst, en dat de rente van die som ons tot ver goeding van 't geen wij bij het gemis van het vischregt verliezenmoet verstrekken. De voordragt, in hoofdelijke oravrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 16 tegen 4 stemmen. Tegen: de heeren Meerburg, Hartevelt, Librecht Lezwijn en lc Boole. Y. De voordragt tot overdragt van de Poslbrug. Die voordragt bevat o. a. het volgende Op voordragt van de Commissie van Fabricage deden wijonder mede- deeling van het bovenstaande en tegelijk onder opgave eener som van f 600, het voorstel tot afkoop aan de gemeente Haarlem bij onze missive van 18 October dezes jaars. De Raad dier gemeente toonde zich hiertoe bereid, mits de som van f 600 niet te boven gaande, volgens missive van Burge meester en Wethouders van den 13den November daaraanvolgende, n°. 5/935, en het was toen dat wij, bij brief van den 19dcn November, den Commissaris des Konings in deze provincie verzochten ons opgave te doen van den prijs, waarvoor het Rijk genegen zou zijn deze brug over te nemen. De brief van den ingenieur van den waterstaat in deze provincievan den gsten December, n° 1411 h, bepaalt deze som mede op 600, en wij ne men dientengevolge de vrijheid u voor te dragen voor die som, waarvan slechts de helft door deze gemeente wordt gedragen, die brug met haar ver der onderhoud aan het Rijk over te dragen." De Commissie van Financiën heeft zich, blijkens haar rapport, geheel met deze voordragt vereenigd. De heer Sikkel Groos. Ik ben er tegen om bij den afstand der brug aan het Rijk te voegen eene betaling van f 600. Dat zou een schadelijke afkoop zijn. Er is in der tijd door de Staten een octrooi verleend om eene vaart te graven. Aan dat octrooi waren (voor zoo ver ik uit de overge legde stukken heb kunnen zien) geene conditiën verbonden. Ik heb vergeefs getracht dat octrooi in handen te bekomen en heb- ook niet mogen verne men waar het was. Het diende dus te worden aangenomen dat, daar geene conditiën bekend zijn of bekend zijn gemaakt, zij ook niet bestonden. Na de uitgifte van het octrooi hebben Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijn land bepalingen op dat stuk gemaakt omtrent het leggen van eene brug over de vaart. Ik wil niet beslissenof die heeren daartoe bevoegd waren maar men heeft gehoor gegeven, tot dat er eene geheele verandering in den weg gekomen is. Van den zandweg is een straatweg gemaakt; maar de meerdere passage, die daardoor veroorzaakt is, heeft aanleiding gegeven, dat er meer onderhoud van de brug noodig werd. Het komt mij voor, dat het Rijk ook tot onderhoud dier brug gehouden is. De brug strekt nu tot verbinding en continuatie van een grooten rijksweg van de eerste klasse. Ik meen dat het een aangenomen regel is, waarvan niet kan afgeweken worden, dat het Rijk alle bruggen op dien weg moet onderhouden (daarvoor worden som men op de rijks-begrooting uitgetrokken) en dat dus ook het Rijk met het on derhoud van deze brug belast is. Wij kunnen dus nooit tot dat onderhoud verpligt worden gerekend, en ik zie de noodzakelijkheid niet in om dat onderhoud af te koopen. De Voorzitter. Wat het eerste punt betreft, moet ik zeggen, dat er wel een octrooi verleend is, doch behoudens nadere bepalingen van Dijk graaf en Hoogheemraden van Rijnland, waardoor er een verband bestond tusschen de nader gemaakte beschikkingen en het octrooi zelf. De heer Sikkel Groos. Ik heb een vermoeden gehad, dat zoo iets zou kunnen zijnmaar daar ik geene inzage van het octrooi heb kunnen beko men en van elders geen licht te bekomen wasmoest ik mij wel bepalen tot hetgeen bleek. Maar mijn tweede argument blijft in volle kracht. De brug behoort toch bij een rijksweg der eerste klasse, waarvan het onder houd rust op het Rijk. Het Rijk kan zich aan dien last niet onttrekken, veelmin dien overbrengen op eene gemeente. De Voorzitter. Ik geef toe, dat, doordat van dien weg meer gebruik werd gemaakt, wij ons, meenende dat daardoor de vroegere staat van zaken beduidend was gewijzigd, genoopt hebben gevoeld bij het Rijk aan te drin gen op het noodige onderhoud, en dat daarover veel geschreven en gewre ven is. De heer Hartevelt. Als het Rijk niet overtuigd kan worden door ver- toogen als die, welke door den heer Groos zijn ingebragt, ben ik er niet voor de onzekere kans van een proces te loopenmaar stem veeleer in deze dubieuse zaak voor den afkoop ad 300. De Voorzitter. Zoolang ik de eer heb Burgemeester te zijn, is er over die brug gecorrespondeerd en heb ik er steeds op gewezen, dat zij in een verwaarloosden toestand verkeerde. Destijds was mij het octrooi niet bekend en verkeerde ik in het denkbeelddat de brug tot de vaart in gee nerlei verband stondmaar als een onderdeel van eenen weg der 1ste klasse ten laste van het Rijk bleef. Later begon ik te wankelen, ontwarende dat de weg reeds bestond toen de vaart werd gegraven en het leggen van de brug daarbij bedongen werd. De heer Sikkel Groos. De ondervinding heeft ons nu pas geleerd, dat men geene kosten heeftwanneer men een proces wint. Maar hier is de vraag niet van het winnen of verliezen van een proces; het Rijk zal niet pro- cedeeren, en dit is zaak voor het Rijk. De Voorzitter. De ondervinding heeft toch wel geleerd, wat een pro ces kan kosten, als men maar let op de 15000 van het proces, waarop straks werd gedoeld. De heer Tollens. Wij hebben wel zeer zeker belang bij die brug, welke eenmaal gelegd werd, omdat er door rijksgrond een kanaal werd ge graven, dat deze stad aan Haarlem verbindt. Daar waar dat kanaal de rijksbaan doorsneed, moest deze brug de communicatie herstellen. Alzoo ook ten onzen behoeve gelegd, was het billijk dat ook deze stad deelde in het onderhoud dier brug. Ik ben dus zeer voor dien afkoop. De voordragt wordt hierop aangenomen met 19 stemmen tegen 1 stem (die van den heer Sikkel Groos). V-I. De voordragt omtrent de oplevering van aangenomen gemeente-werken. De Commissie van Fabricage stelt aan Burgemeester en Wethouders het volgende voor: De Commissie van Fabricage heeft de eer hierbij over te leggen een rap port van den Gemeente architectbetreffende de oplevering van eenige aan genomen werken bij het verstrijken van de ingevolge de verschillende voor waarden van aanbesteding bepaalde termijnen, waaruit blijkt, dat de betrok ken aannemers door de te late behoorlijke oplevering zich boete schuldig hebben gemaakt. De Commissie moet het betreuren, dat art. 12 der algemeene voorwaar den, vastgesteld door den Gemeenteraad den 1 lden Januarij 1854, zoo weinig invloed maakt en de aannemers, niettegenstaande de daarin vervatte bedrei ging, zich eene minder naauwgezette inachtneming van de voorgeschrevene tijdsbepalingen, waarop de aangenomen werken geheel of gedeeltelijk moe ten gereed zijn, veroorloven. De Commissie gelooft evenwel, dat de bepa ling van het bedrag der geldboeten ook niet zonder invloed is op de toe passing dier straf, omdat in den regel zware geldboeten zelden worden toe gepast. Zij is uit dien hoofde geneigd een voorstel te doenom de boeten van tien gulden op vijf gulden daags te verminderen. De Commissie heeft bovendien meer dan een grond van billijkheid, die tot een nog gunstiger besluit zou kunnen leiden, in het midden te brengen. Het is bekend, dat er nimmer dan dit jaar zulk een gebrek aan metsel steen heeft geheerscht. De buitengewone aftrek van Rijnsteen bij gebrek aan Waalsteen, die voor den opbouw van door den watervloed vernielde wo ningen benoodigd was, zoowel als de talrijke openbare werken, die dit jaar in ons land werden aanbesteed, zijn als de naaste oorzaken te beschouwen, dat de meeste werken niet tijdig konden worden opgeleverd. De ver nieuwing van de Borstelbrug werd vertraagd door den tegenspoed, die het steenhouwerswerk ondervond en onafhankelijk van den wil des aanne mers eene latere volledige oplevering ten gevolge had. De windstilte, die dezen zomer heerschte, had evenzeer invloed op de aflevering van het be- noodigde hout voor de brugwerken. Op die gronden meent de Commissie vrijheid te hebben om voor te stellen 1°. Den aannemer van den vernieuwing der Borstelbrug, A.Verhoog, de aannemers van het schoonmaken en invoegen der gemetselde bonwallen, J. van der Tas en J. van der Mark, wegens de schaarschte van metsel-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 2