dis ook aan hen terugkomen. Het tweede punt betrof den post no. 109. Er is voor jaarwedden der hoofd- en hulponderwijzers enz. voor dit loopende jaar uitgetrokken 31000die dit jaar niet zullen uitbetaald worden; hoe veel minder is misschien niet juist aan te geven, maar belangrijk minder zeer zeker. Er zijn onderwijzers die in het midden en in het laatst van het jaar zijn aangesteld, ook die nu nog benoemd moeten worden. Het is daarom m. i. beter het overschietende zooveel mogelijk te preciseren, en als eene bate voor 1863 te brengen. Kunnen deze beide punten in aan merking komen, dan zal de begrooting belangrijke wijziging behoeven. I)e heer de Moen. Ik vraag het woord niet om al de beschouwingen, die reeds in het midden gebragt zijn, te beantwoorden; want later stel ik mij voor, bij iederen post, waar het mogt noodig zijn, op bedenkingen te antwoorden. Maar ik wensch alleen een woord te zeggen op het betoog van den heer Stoffels betrekkelijk de brandstoffen. De heer Stoffels schijnt vreemd te zijn aan den marktprijs van den turf, want anders zou bij weten, dat die belangrijk is toegenomen sedert de wederinvoering van de belasting; en het is een feit, dat wij aan het Werkhuis, toen de belasting niet be stond, f 4 a 4.! per duizend betaalden, terwijl die, nu belast,"met /6 a 5.50 moet worden betaald. De zaak is overigens van algemeene bekend heid, dat belastingen den vrijen handel en concurrentie belemmeren en daaruit resulteert, dat de voorgestelde afschaffing der belasting op de brandstoffen eene voordeeligen maatregel zou zijn voor de ingezetenen. De heer Stoffels. Op het aangevoerde door den heer de Moen moet ik antwoorden, dat de turf als grondstof zelf nu een derde minder in waarde is dan verleden jaar. Een schipper uit Zwartsluis heeft mij daar van de verzekering gegeven. Wij hebben vóór en na het bestaan der belasting tusschen 4.75 en 6 voor het Werkhuis betaald; hier was dus de invloed der belasting niet zeer merkbaar. De heer de Moen. En desniettemin houd ik vol, dat, als de belasting en de daarmede gepaard gaande formaliteiten niet bestondenaanvoer en ver- bruik zouden toenemen. Dat leert de ondervinding van vorige jaren- en die met den handel bekend is, zal dat moeten instemmen. De heer de Fremery. Op het aangevoerde door den heer Hartevelt moet ik zeggen, dat de ƒ15000 proceskosten ter zake van het Haarlem mermeer als onkosten moeten worden beschouwd. Zij zijn dan ook in de rekening als zoodanig opgenomen, doch ook tevens bij het afsluiten en vaststellen van dezelve verrekend en op die vereffening kan niet worden teruggekomen. Of het nu billijk zoude zijn, om later, wanneer in stadskas de vergoeding zal terugkomen van het gemis van ons vischregt, van dat kapitaal gelijke som in ontvangst op de begrooting te brengen, kan ik niet toestemmen. Wanneer men toch in aanmerking neemt, dat sints twaalf jaren niets is afgeschreven of terugbetaald an het kapitaal bij de gasfabriek in gebruik, ofschoon toch ook die fabriek, zeker niet minder dan elke andere, eene onzekere en wisselvallige bezitting is, waarop jaar lijks belangrijke afschrijving behoorde plaats'te hebben, dan blijkt daar uit, dat, zoo aan den eenen kant buitengewone uitgaven hebben plaats ge had, aan de andere zijde ook buitengewone voordeelen genoten zijn, ten koste van de toekomst. Wat de mindere uitgaven betreft, welke in dit jaar voor het onderwijs gevorderd zulllen worden, neem ik de vrijheid op te merken, dat in gelijke verhouding ook de opbrengst der scholen minder zal zijn; men behoort ook dit in aanmerking te nemen. Bovendien, almost ook met voldoende zekerheid kunnen aangewezen wordendat op dit arti kel een belangrijk overschot zal verkregen worden, mag en kan daarover niet beschikt worden voor en aleer het juiste cijfer 'op de rekenino- is geconstateerd. De heer Meerburg. Wat de afschaffing der belasting op de brandstof fen aangaat, ben ik daar ook niet voor. Ik geloof ook niet, dat daar door de turf goedkooper zal zijn, te meer, daar die belasting niet zoo be zwarend is. De mindere klasse gebruikt meestal langen turf, en die is zeer goedkoop en weinig belast. De algemeene beschouwingen worden hierop gesloten. Thans wordt overgegaan tot de behandeling der afzonderlijke posten wordende het eerst in discussie gebragt de UiTGAVE». Hoofdstuk I. Huishoudelijk bestuur. Afdeeling I. Bezoldigingschrijfloonen, presentiegelden en reis- en ver blijfkosten, te genieten door de personen in het dagelijksch besfoiur der gemeente werkzaam. Nos. 4649 worden aldus goedgekeurd: Jaarwedde van den Burgemees ter/2200; Idem van de Wethouders/2700; Idem van den Secretaris 2400; idem van den Ontvanger ƒ3000. No. 50. Jaarwedden van den bouwkundige en van de opzigters der ge bouwen, der wegen en dergelijke 4602.50. De Voorzitter. Wij wenschen bij deze gelegenheid alsnu aan den Eaad over te laten de regeling der bezoldiging van den architect. Burge meester en ethouders wilden in overleg met de Commissie van Fabricage voorstellen die jaarwedde in eens te bepalen op ƒ2500, als wanneer daar onder alles zou moeten zijn begrepen, zoowel zijn tractement als de ver goeding voor woning, terwijl het rooimeesterschap niet meer aan den nieu wen architect zal worden opgedragen. De heer Gevers. Zijn onder die som van /2500 dan ook begrepen de kosten voor schrijfbehoeften en schrijfloonen? De Voorzitter. Daarvoor zal later in de instructie eene voorziening worden aangeboden. De heer Gevers. Dus, boven en behalve het tractement, zullen hem nog worden vergoed de schrijfloonen als anderzins. De heer Hubrecht. Tot dusverre werd aan den gemeente-architect, boven zijne bezoldiging, eene toelage voor gemis van vrije woning en vergoe ding voor bureau-kosten verstrektmaar daarbij ontving hij f200 als rooimeester. Nu is zijne bezoldiging, in eens af, op f 2560 voorgedragen, en ook de opmerking der Commissie van Financiën overgenomen, dat de architect niet tevens rooimeester zal zijn. De Voorzitter. Daaruit zal dus volgendat deze post zal worden ver minderd met het bedrag van het tractement van een rooimeester. De heer van der Hoeven. Welke bepaalde reden bestond daarvoor? Wil men eene ronde som, dan zou ik meenen, dat/2350 of f 2400 genoeg ware. Ik zie geene de minste reden om het tractement verder te ver meerderen. Wij moeten toch in die tractementen een zekeren maatstaf brengen. De heer Hubrecht. Het tractement is niet verhoogd; maar de archi tect genoot vroeger nog als rooimeester /200, en dat is nu vervallen. De heer van der Hoeven. Maar als toch de werkzaamheden van rooimeester niet meer voor zijne rekening komen, dan zie ik geene reden om hem de belooning toe te kennen, die vroeger aan die betrekking verknocht was. De heer Hubrecht. De bedoeling is om nu slechts twee rooimeesters aan te stellen, en dat, indien tusschen hen verschil van gevoelen mogt ontstaanalsdan de architect hun worde toegevoegd. De heer van der Hoeven. Dus dan zou eigenlijk voor die arbitrage die ƒ200 worden toegekend. Dat is nog al ruim betaald. De heer Krantz. De architect geniet thans, alles te zamen genomen, 2600. De nieuwe architect zal alzoo 100 minder ontvangenmaar daarentegen vrije schrijfbehoeften. De werkzaamheden, waaronder ook die van het rooimeesterschap, blijven dezelfde en moeten nader door eene instructie worden geregeld. De heer Gevers. De Commissie van Financiën heeft aanmerking gemaakt op het verschil in de belooningen der opzieners van gemeentewerken. Ik vind die opklimming zeer doelmatig; zij geeft uitzigt op verbetering van positie. De Voorzitter. Dat is eigenlijk meer eene opmerking, maar geene aanmerking, die leiden zou tot verandering van den post. De Commissie heeft namelijk gezegd, dat zij, schoon de voordragt ditmaal goedkeurende, echter minder gestemd was voor eene opklimming in de belooningen der opzigters, en dat zij liever aan dezen eene gelijke bezoldiging had zien toe gekend. Maar, zoo als ik zeg, die opmerking leidt niet tot eene verande ring van het cijfer. De post, thans voorgedragen op ƒ4752.50, alsnu in hoofdelijke omvrage gebragt zijnde, wordt goedgekeurd met 16 tegen 5 stemmen. Tegen: de heeren van der Hoeven, Cock, Goudsrait, le Poole en Librecht Lezwyn. No. 51. Jaarwedden van de ambtenaren en bedienden der gemeente secretarie 10200. De Voorzitter. Ik moet hier namens Burgemeester en Wethouders ver klaren dat, hoezeer wij den wensch gekoesterd hadden, dat aan ons geheel voorstel betrekkelijk de beambten ter secretarie de goedkeuring Ware te beurt gevallenwij echter geen bezwaar hebben om toe te treden tot het voorstel der Commissie van Financiënen alzoo voordragen om dienovereen komstig de tractementen van de drie jongste beambten elk met ƒ100 te verminderen en alzoo respectivelyk te bepalen op /500, ƒ400 en ƒ300, en mitsdien den geheelen post vast te stellen op ƒ9900. De heer le Poole. Hoe komt het, dat de post nu 9900 wordt? De Voorzitter. Als gij het verslag der Commissie van Financiën inziet dan zult gij ontwaren, dat de Commissie van oordeel was, dat voor de ambtenaren ter secretarie alleen eene verhooging van ƒ100 voor elk, en niet van 200 voor de drie jongste, moest worden bepaald. Burge meester en Wethouders hebben gemeend zich bij dat denkbeeld te moeten neerleggen, zoodat de geheele post daardoor met ƒ300 wordt verminderd. De heer le Poole. De post kon nog meer worden verminderd. Er worden toch werkzaamheden ter secretarie verrigt, die konden vermeden wor den en geen het minste nut hebbenzoo als b. v. met de oproepingsbriefjes het geval is. De Raad krijgt die op zorgvuldige wijze geouweld en toege vouwen aan huis. Maar ik vind het bespottelijk, dat, als de onderwerpen, die ter vergadering zullen behandeld wordenreeds aan het publiek te voren bekend zijn, dat dan eerst die briefjes aan de leden worden rondgezonden. De zaak kon in alle geval eenvoudiger geschieden, door slechts open briefjes af te geven of die onder de deur te steken. Dan behoefde althans het werk der toevouwing en insluiting niet meer te geschiedenofschoon de geheele zaak niet noodig is, daar men toch al vooraf weet wat er in den Raad zal behandeld worden. De heer van der Hoeven. Ik zou mij bepaald moeten verzetten tegen het. onder de deur steken der briefjes. Dat zou nog al eene verwarring kunnen geven met b. v. annonces van te koop gestelde kleederen en derge lijke, iets wat ik in geenen deele wenschelijk acht. Het kori daarbij ge beuren dat er iets in die briefjes was vermeldhetwelk niet vooraf ter kennis van het publiek was gebragt. De aankondiging dat de stukken ter visie van de leden liggenin de briefjes vervatis reeds niet bestemd voor het publiek. Maar er kunnen soms in de oproepingsbriefjes ook zaken voorkomen, die werkelijk niet vooraf in de courant waren aangekondigd, en daarom zou ik er wel voor zijn, met de tot nu toe opgevolgde wijze voort te gaan. De Voorzitter. Ik geloof, dat men niet zeggen kan, dat de werk zaamheden ter secretarie beduidend verminderd of voor vermindering vat baar zijn. Ik zoude meenen, dat, wat die oproepingsbriefjes aangaat, het geschikter isdat zij gesloten aan de leden worden toegezonden. Ik weet weldat men den volgenden dag reeds in de courant leest de puntendie behandeld zullen worden, en dat die brieljes dus niets geheims bevatten; maar de gewoonte schijnt dan toeh het wenschelijke mede te brengen om op die wijze voort te gaandaar er inderdaad bijna geen tijd mede verloren gaat. Mogt de Raad echter daaromtrent thans een ander denkbeeld heb benik heb er vrede mede, ofschoon ik niet geloof, dat de heer le Poole hieromtrent een bepaald voorstel heeft gedaanmaar zijn denkbeeld meer heeft kenbaar gemaakt als een wenk, dien men zou kunnen opvolgen. De heer Goudsmit. Op het gevaar af van te schijnen plus royaliste que le roi, zal ik voor het oorspronkelijk voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. Er is voor de drie jongste klerken 600, f 500 en 400 voorgesteld; van dit tractement kan een ongetrouwd jongeling even leven, en daarentegen met 300 niet uitkomen. Geeft men niet een tractementdat althans in de eerste behoeften doet voorziendan zul len zij op andere wijze zich voordeelen trachten te verschaffenten nadeele van de gemeentebelangen. De heer Meerburg. Ik ben niet tegen eene verhooging der tractemen ten van de ambtenaren ter secretariemaar ik zou willen vragenof hun getal niet kou verminderd worden. Ik ontmoet meermalen een ambtenaar op straat wandelendeof boodschappen doendealthans niet op den bepaalden tijd ter secretarie werkzaam. Ik vraag daarom, of het getal ambtenaren niet kon worden verminderd. De Voorzitter. Ik zou daar moeijelijk een ander antwoord op kunnen geven, dan dat ik geloof, dat op dit cogenblik dat getal bezwaarlijk zou kunnen verminderd worden. De heer de Moen. De Commissie van Financiën meent, dat de sommen, die zij aangegeven heeft, wezenlijk in eene billijke verhouding staan tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 3