1°. (lat het jaren lang bestaan geen de minste grond is om eene of an
dere heffing te laten voortleven
2°. dat het bedrag 5 a 6000 gulden liooger is dan de weggevallen som;
3°. dat hij op geheel andere wijze wordt opgebragt;
4°. dat de opcenten op de personele belasting, die door dezelfde perso
nen wordt opgebragt, sedert 1855 met 15000 zijn verhoogd; en
5°. dat in den hoofdelijken omslag zijn aangeslagen 2800 huisgezinnen
of personen, terwijl tusschen de 4 a 5000 daarin niet deelen, en deze op
brengst, naar het zielental der gemeente berekend, geschiedt door omtrent
14000 zielen voor ruim 36000.
Dit laatste heeft voor het tegenwoordige, en meer nog voor het toeko
mende, eene ruime beteekenis.
De tweede stelling, door Burgemeester en Wethouders in de memorie van
toelichting voorop gezet, dat namelijk:
de jaarlijksche uitgaven door de jaarlijksche ontvangsten moeten wor
den gedekt en alzoo onder deze laatsten niet worden opgenomen de ba
tige sloten van vroegere jaren, die slechts eenmaal verkregen zijn en
niet jaarlijks terugkeeren, en in der daad voor niet anders kunnen aan
gewend worden dan tot aankoop van rentegevende kapitalenuitdelging
van gevestigde schulden of buitengewone werken
wordt door mij in geenen deele beaamd. ]k zoude gelooven dat dit begin
sel in strijd is met de voorschriften en zeer zeker met de billijkheid.
Het leidt mijns inziens tot willekeur, om de eenvoudige reden dat de
Raad het in zijne magt heeft om de saldo's lager, maar ook hooger te
doen uitkomen. Het verstandig overleg vordert, dat men bij de begrootin
gen de uitgaven niet te laag, en de ontvangsten niet te ruim stelt, maar
zoodra dit overleg wordt overdrevendan mogen de gemeente rekeningen
gunstige resultaten opleveren maar men heeft de hand in de beurs van de
ingezetenen. Of nu de tegenwoordige begrooting daarvan geheel is vrij te
pleiten, daaraan moet ik de vrijheid nemen te twijfelen, want sommige
posten geven een merkelijk verschil aan met vorige jaren, b. v. de fabricage-
werken en de onvoorziene uitgaven. Reeds vroeger heeft de Raad aan het
genoemde beginsel toegegeven, althans de meerderheid, b. v. bij de voor
dragten tot buitengewone aflossingen en bij die in December 1861, om van
de winst der gasfabriek 9600 af te zonderen. Zeker zoude anders het
saldo van die inrigting eene te groote vertooning op de gemeente-rekening
hebben gemaakt.
Ik heb steeds dergelijke handelingen bestredenomdat ik in het denk
beeld verkeer dat op zulk eene wijze alle buitengewone uitgaven (die nog
niet altijd behoeften zijn) op de schouders van de ingezetenen worden ge
legd en zij nimmer het genot hebben van hetgeen alle heffingen te za-
men boven de raming opleveren.
De laatste jaren hebben bewezen dat de batige saldo's niet slechts een
maal zijn verkregen. Jaar voor jaar zijn de opbrengsten der belasting op
de voorwerpen van verbruik toegenomen, en het groote cijfer, aan het eind
van 1860 tot f 83749.47 aangewezen, is daaraan toe te schrijven.
Zeer zeker is die uitkomst gunstig zamengeloopen met de verpligting tot
aanbouw van scholen; maar uit die vermeerdering van opbrengst zijn ook
de onverpligte uitgaven gedaanen hadden de rekeningen niet successivelijk
zulke voordeelen opgeleverd, dan had men hulp moeten zoeken in het slui
ten eener leening voor eene zoo bijzondere zaak, die niet terug komt. Men
zoude toch de verbouwde f 75000 in twee jaren tijds niet hebben kunnen
omslaan of daarvoor eene belasting scheppen.
Die uitkomst is gelukkig te achten; maar nu ook hebben de ingezetenen
aanspraak op terugvoering van het cijfer der begrooting tot de bewezen
behoeften, en vooral bij de verminderde opbrengst der accijnsen in de eer
ste 9 maanden van dit jaar, op groote spaarzaamheid, die ook door de
Commissie van Financiën wordt aanbevolen.
Het door Burgemeester en Weihouders zonder voorbehoud uitgesproken
vonnis over de saldo's is, in mijn gevoel, niet met de orde in gemeente-
beheer en met de billijkheid overeen te brengen.
Ten slotte moet ik, zonder in een oordeel over het cijfer in deze be
grooting te treden, mijne weinige sympathie uitdrukken met de aanwijzing
van groote sommen voor onvoorziene uitgaven. Het is eene verleidelijke
post, die maar al te vaak aanleiding geeft tot het maken van plannen,
waartoe ja, wel buitengewone uitgaven vereischt wordenmaar die in strijd zijn
met de bestemming, waartoe zij op de raming geplaatst worden. De bedoe
ling toch is om bij calamiteitendie schade veroorzakenof voorzieningen
bij heerschende ziekte en dergelijke omstandigheden, gelden disponibel te
hebben; maar niet tot bestrijding van zaken, die op de begrooting te
huis behoorenen jaarlijks daarop behooren gebragt te wordenen het
blijkt in 1860 dat, al zijn er geene calamiteiten, de geraamde som op ultimo
December door af- en overschrijving geheel kan zijn versmolten. Voor
1863 wordt evenwel nog gesproken van onvoldane behoeften aan scholen,
die niet op de begrooting voorkomen.
Indien er werkelijk nog gebrek is na al hetgeen is daargesteldwaarom
dan niet de gewone aanvrage gevolgd? Is dit misschien op dit oogenblik
onmogelijk, dan moet ik toch herinneren aan twee belangrijke zaken, die
tegenover die onbekende uitgaven staan, en wel:
1". de terugkeer van de 15.000 ruim, aan proceskosten in 1859 uitge
geven en
29. de mindere uitgaaf voor het schoolwezen dan de raming voor 1862.
Want door het onvoltooide der gebouwen, en het slechts gedeeltelijk in
dienst zijn der onderwijzers zal van de geraamde sommen in dit jaar, naar
mijne oppervlakkige berekening, al vrij wat overschieten.
Ik wijs hierop te meer, omdat deze omstandigheid misschien invloed zal
kunnen hebben op onze beraadslagingen.
Ik wensch zeer, dat eene aanmerkelijke wijziging in sommige posten zal wor
den gebragt en daardoor het eindcijfer aanmerkelijk zal worden verminderd.
De heer de Fremery. Terwijl ik mij voorbehoud om later bij de be
handeling van de afzonderlijke artikelen terug te komen op enkele beschou
wingen door den heer Lezwyn aangevoerdwensch ik nu bij hetgeen is op
gemerkt in de memorie van toelichting alleen nog te doen uitkomendat
bij het opmaken van de begrooting, welke thans in behandeling is, onder
meerdere andere voordeelen, welke de afschaffing van de belasting op de
brandstoffen schijnt te beloovenook de overweging dat bij het rijk het
voornemen bestaat om in de eerste plaats dezen accijns op te heffen, heeft
medegewerkt om dit voorstel te doen. Wanneer toch dit handelsartikel
vrijelijk zal kunnen worden ingevoerdzullen de aanvoeren van steenkolen
aanzienlijk vermeerderen en stellig medewerken tot eene prijsverlaging, die
meer nog dan het bedrag van den accijns de verbruikers zal te goede
komen. Toen in 1839 de meer gunstige financiële toestand toeliet aan
vermindering van belastingen te denken, is alstoen ook met overgroote meer
derheid in den raad beslist, dat in de eerste plaats de brandstoffen moesten
wegvallen. De Commissie van Financiëndoor u gekozen om alle finan
ciële belangen meer bepaald te onderzoeken en na te gaanhecht ook
hare goedkeuring aan dit voorstel. Zooals zij teregt aanmerkt zullen door
deze afschaffing, boven andere, alle ingezetenen, ook de onvermogenden
gebaat worden; dit voordeel is van overwegend belang, en zal, hoop ik,
medewerken om uwe goedkeuring aan het voorstel te geven. Burgemeester
en Wethouders hebben bij de indiening van de begrooting nog voorgesteld
om bij afschaffing van dezen accijns geene restitutie te verleenen, omdat
bij de opheffing van deze belasting op 1 Julij 1839, op voorstel van den
Directeur en de Commissie van Financiëndoor den Raad mede besloten is
geene restitutie te verleenen. Toen ter tijd hadden echter, zooals bij nader
onderzoek gebleken is, de groothandelaren het genot van doorloopend cre-
diet; de accijns werd dus eerst bij den uitslag betaald, en hield die invor
dering op, dan hadden zij geene teruggave van accijns te vorderen. Ofschoon
kleinere handelaren en neringdoenden niet dan veraccijnsde brandstoffen ver
kochten, hebben ook zij eene restitutie erlangd, niettegenstaande eerst 14
dagen te voren bij raadsbesluit de afschaffing was vastgesteld, en naauwe-
lijks 2 maanden vroeger dit voornemen eerst kenbaar werd. Thans is het
voorstel acht maandeu te voren gedaan, en was de onderstelling mogelijk,
dat in dien ruimen tusschentijd door minderen inslag, en aflevering aan fa
brieken de voorraad niet belangrijk en dus ook de schade niet groot zoude
zijn. Intusschen moeten wij erkennen met de Commissie van Financiën,
dat het billijker is, nu aanpeil voor de bijbetaling heeft plaats gehad, ook
aanpeil voor de restitutie worde toegestaan. VVordt dit principe aangenomen
gelijk wij verwachtendan zullen niet alleen handelarenmaar ook neringdoen
den en schippers teruggave erlangen. De Commissie van Financiën meent
dien ten gevolge.dat deze belasting niets zal rendeeren. Wij gelooven te moe
ten aannemen bovendien nog belangrijke sommen te zullen moeten resti
tueren het is stelligdat in deze gemeente de handel in brandstoffen groo-
telijks is toegenomen, en terwijl op 1 Julij 1857 voor de aanwezige voor
raad aan accijns is bijbetaald f 3465.44, achten wij het niet onmogelijk
het dubbel van die som nu te zulleu moeten restituerenwaardoor al wederom
duidelijker wordt, dat althans voor onvoorziene uitgaven niet veel minder
mag worden uitgetrokken dan door Burgemeester en Wethouders is voor
gesteld.
De heer Hubrecht. Bij de algemeene beschouwingendoor den heer
Lezwyn gevoerdheb ik ook deze aanmerking hooren makendat de kos
ten der fabricage werken zoo aanzienlijk zijn vermeerderd. De heer Lezwyn
echter vergist zich. Uit de aangeboden begrooting toch blijkt, dat Hoofd
stuk II der uitgaven ten vorigen jare was uitgetrokken tot f 57195 en nu
is voorgedragen tot ƒ50710, dus 6485 minder, ook het volgende Hoofd
stuk (111) is 350 minder. En nu is in Hoofdstuk II onder volgnommer 72
begrepen, voor de bestrating der Yerwerstraateene som van ƒ2540 en
evenzeer onder volgnommer 77 de laatste termijn van betaling voor de dem
ping der Marendorps achtergracht ad ƒ4987.50, welke beide laatste posten
toch wel als buitengewone uitgaven moeten beschouwd worden. Het door
den heer Lezwyn aangevoerde is onjuist.
De heer Librecht Lezwyn. Ik heb gezegd dat de fabricage-werken
zooveel hooger waren dan in vroegere jaren. Volgens de rekeningen heb
ben die bedragen in
1857 ruim 63000.1860 ruim 60000.
1858 ff 62000 1861 62000.
1859 ff ff 59000.—
en zijn nu voor 1862 geraamd op ruim f 74000.en voor 1863 op
ruim f 73000.Die cijfers kunnen niet weersproken worden en het geheel
geeft dus een verschil van 10000 a 11000, behoudens wat in den loop
van het jaar nog zal gevonden worden door overschrijving, b. v. voor de
brug aan de Paardensteegdie ik meen dat 13000 kost.
De heer Stoffels. Ook ik acht mij verpligt bij deze algemeene be
schouwingen eenige woorden in het midden te brengen en mede te deelen
waarom ik niet ben voor eene afschaffing der belasting op de brandstoffen.
Als men het oog slaat op de laatste rekening en de tegenwoordige be
grooting, dan zal men bevinden, dat op de eerste een batig saldo voor
komt van ongeveer f 80000, en men slechts in staat is geweest op de
begrooting te brengen een overschot van ruim f 22000. Daaruit maak
ik op, dat er van dat batig saldo zooveel gebruik is gemaakt, dat er maar
een klein deel van in deze begrooting kon gebragt worden. Als men nu
gaat afschaffen eene belasting, die volgens de laatste rekening heeft opge
bragt eene som van 28000, dan acht ik dat daarom te gevaarlijker, om
dat wij bij de volgende begrooting den hoofdelijken omslag werkelijk zul
len moeten verhoogente meer daar batige saldo's van eenig belang niet
meer te wachten zijn ten gevolge van de hoogere raming der oosten van
ontvangst. En nu is de vraag: wat is wenschelijker, de afschaffing der
belasting op de brandstoffen of de opvoering van den hoofdelijken omslag?
In de laatste tien jaren intusschen heb ik niet geziendat de markt van
den turf' gedurende de maanden December en Januarij of Februarij eenig
belangrijk verschil oplevert. De turf van de markt is in den wintertijd die
van 10 a 12 voor de mindere klasse, terwijl de schipper gewoonlijk
hier blijft om zijn turf aan den minvermogende tot hoogen prijs te kun
nen afzetten. Alleen óp de steenkolen heeft voor de meer gegoeden de
belasting invloedwant 30 Cts. per mud zal wel een ieder gevoelen. De
quaestie is dus: of behouden der accijnsen op de brandstoffen, of de hoof
delijke omslag over een of twee jaren met ongeveer een derde verhoogen.
Dat zal stellig het geval moeten zijn en is de redenwaarom ik zal stem
men tegen eene afschaffing der belasting op de brandstoffen. Dit heb ik
gemeend te moeten opmerken bij de algemeene beschouwing, daar die post
op het eindcijfer der begrooting van belangrijken invloed zal zijn.
De heer Meerburg komt ter vergadering.
De heer Hartf.vei.t. In de bedenkingen door den heer Lezwyn geop
perd, komen twee punten voor, die vooral mijne aandacht getrokken heb
ben. In de eerste plaats de proceskosten ter zake van het Haarlemmer
meer. Ik moet dienaangaande opmerkendat toen wij de eerste procedure
hadden verloren, ons door het rijk, voor het gemis van het vischregt,
f20000 zijn aangeboden; dat wij daarmede geen genoegen hebben geno
men er toen weder is geprocedeerden het geluk heeft gediendwij dat
hebben gewonnen; toen zijn ons dan ook ruim f 38000 toegewezen. En
nu komt het ook mij billijk voor, dat op de begrooting minstens eene som
van ƒ15000 voorkome, voor de in de eerst verlorene zaak betaalde pro
ceskosten. De ingezetenen hebben die betaald, en het is dus billijk dat