HANDELINGEN TAR DER GEMEENTERAAD TAR LETDER.
18.
Zitting van Donderdag 30 October 1863,
geopend des namiddags ten 1 ure.
Voorzitter: de lieer Burgemeester Mr. D. Tieboel Siegenbeek.
Tegenwoordig de heeren de Moendu Rieu, Stoffels, Kluit, Hubrecht',
ten Sande, Lezwyn, Tollens, Driessende Fremery, Wttewaall, Krantz,
van der Hoevenvan OuterenHarteveltGeversGoudsmitCockle
Poole, Meerburg en Siegenbeek.
De beer Tichler gaf kennis verhinderd te zijn de vergadering] bij te wonen.
l)e aanteekeningen der Vergadering van 23 October 11. worden gelezen
en vastgesteld, waarna de Voorzitter mededeelt:
1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidliolland
gedagteekend 22 October 1862, B. n°. 5903 (3" afd.), G. S. n®. 9, hou
dende goedkeuring der raadsbesluiten van den 16d,n dier maand, tot de
uitgifte van gemeentegrondter bebouwingaan het Bestuur der Konink
lijke Nederlandsche Grofsmederijen tot de onderhandsche verpachting der
Spanjaardsbrug en van het grasgewas langs den Zijldijk.
2®. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuidhollandin dato
22 October jl. B. n®. 5767 (3e afd.), G. S. n®. 15, waarbij wordt goedge
keurd het raadsbesluit van den 4dea September bevorens, tot af- en over
schrijving eener som van 84 op de gemeentebegrooting van 1862.
Deze zijn aangenomen voor kennisgeving.
Voorts legt du Burgemeester over:
1°. Het proces-verbaal van opname der boeken en kas van den gemeente
ontvanger, op den 295tcn dezer maand.
Overeenkomstig de voordragt is besloten dit aan te nemeu voor kennis
geving en gedurende veertien dagen ter inzage van de leden in de leeska
mer neder te leggen.
2°. Rapporten van Burgemeester en Wethouders en de Commissie van
Financiën, op het adres van J. H. van Rijkom, om afschrijving van plaat
selijke directe belasting, 1862.
3°. Voordragt van Burgemeester en Wethouders, omtrent het toekennen
van pensioen aan plaatselijke ambtenaren.
4®. Voordragt van -Diakenen der Nederduitsch-Hervormde gemeente,
ter benoeming van een Regent van het Gereformeerd Minnehuis, bij de
periodieke aftreding van den heer G. J. Rollandet.
5°. Adressen van A. van Iperen S. Andreson en G. Aalbersberg, verloskundi
gen, Dr. C. ter Laag, Dr H. Boursse Wils en Dr. G. Zaalberg, doctoren in de
verloskunde, en Prof. A. E. Simon Thomas, hoogleeraar in de verloskunde, om
tot stads-vroedraeester en praelector in de verloskunde te worden benoemd.
Overeenkomstig de voordragt, is besloten de stukken sub n®. 2 tot 5 ter
inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen.
6°. Adres van de Gemeente-Commissie, aan welke is opgedragen het
beheer der kerkelijke goederen en fondsentoebehoorende aan de Neder
duitsch-Hervormde gemeente, daartoe strekkende dat vooralsnog buiten de
liberatie worde gehouden een bij deze vergadering ingekomen verzoek tot
amotie van het bon- of brandspuitenhuis aan de Pieterskerk.
Overeenkomstig de voordragt is besloten dit te stellen in handen van
Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
7®. Adres van J. Parmentier, tot gedeeltelijke ontheffing van zijnen aan
slag in de plaatselijke directe belasting 1862, dien hij vermeent dat te
hoog berekend is.
Overeenkomstig de voordragt is besloten hierop over te gaan tot de orde
van den dag, als betreffende een bezwaar tegen het kohier, tot het indie
nen waarvan de tijd verstreken is.
De Burgemeester stelt aan de orde van den dag
I. De onderhandsche verhuring van den kelder op de Breêstraat, wijk
IV, n®. 299 a.
De voordragt deswege, die tot geene beraadslaging aanleiding geeft, wordt
zonder hoofdelijke omvrage aangenomen.
II. Vervolgens worden in beraadslaging gehragt de voorwaarden van ver
huring van het land tusschen de Mare- en Rijnsburger-poorten.
Ook de voordragt daaromtrent wordt zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming aangenomen.
III. Thans komt in behandeling de voordragt, betreffende de voorwaar
den van aanbesteding van brand-' en lichtstoffen.
Deze voordragt, waarover door geen der leden het woord wordt gevraagd,
wordt insgelijks zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Cock komt ter vergadering.
IV. De beraadslaging wordt geopend over het adres van J. Bolt, om
continuatie van het onderhoud der plantsoenen.
Blijkens het rapport van Burgemeester en Wethouders, die zich met dat
van de Commissie van Fabricage hebben vereenigdwordt door hen voor
gesteld aan den adressant wederom voor den tijd van twee jaren onderhands
de aanbesteding van bedoeld onderhoud te gunnen op de voorwaarden
omschreven bij contract van 1 Julij 1861, eenigzins aangevuld en gewijzigd.
De heer de Mof.n. Ik heb geziendat in de voorwaarden eenige arti
kelen zullen geampliëerd of veranderd worden. Nu zou ik wel wenschen
dat de Commissie van Fabricage den adressant de verpligting oplegde om
meer surveillance te houden op het plantsoen. Ik kan als waarheid mede-
deelen, dat in de laatste twee maanden eene schrikkelijke ravage door de
jongens is toegebragt door middel van stokken als anderzins, ten einde de
eikels van de boomen te slaan. Dat gaat maar zoo ongestoord voort. Ik
heb dat van iemanddie bijna iederen dag des morgensbij goed weder
het plantsoen bezoekt, hen meer dan eens verbood, doch zonder vrucht;
politie zag men er zoo min als den tuinmanen dat getuigen meer andere
ingezetenen.
De heer Hubrecht. Ook ik kom dikwijls op het plantsoen, maar zie
dan meestal of Bolt zelf of zijn knecht.
De heer de Moen. Maar ook ik kwam er nu en dan en vond er zel
den iemand die opzigt hield.
De heer Hubrf.cht. Het is u zeker bekenddat de aannemer al de
plantsoenen onder zijne zorg heeft, ook die aan de Rijnsburger-en Mare-poorten.
Zijne bezigheden brengen hem dus op die onderscheidene plaatsen. Gaarne
echter zal ik hem de opmerkingen mededeelen.
De heer Tollens. De heer de Moen heeft mij de woorden uit den
mond genomen. Ik had dezelfde klagt willen mededeelen. Ook ik heb
meermalen geziendat de boomen schrikkelijk gehavend waren.
De heer Hubrecht. Bolt doet zijn best om zoo veel mogelijk het be
schadigen tegen te gaan. Ik moet echter opmerken dat bij het wensche-
lijke van meerder toezigt in het vorige jaar bij de behandeling der begroo
ting was voorgesteld om twee plantsoenwachters aan te stellen. De Gemeen
teraad heeft zich echter met dat voorstel niet vereenigden daarop is aan
den aannemer, die als onbezoldigd veldwachter is gecommissionneerdbe
halve zijne werkzaamheden, grootendeels het toezigt opgedragen.
De heer de Moen. Mij dunkt, dat, als de gewone agenten van politie,
vooral zij, die de wijk hebben, aan het plantsoen grenzende, van tijd tot
tijd die surveillance uitoefenden, men daardoor ook wel zou gebaat zijn.
De voordragt wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer le Poole komt ter vergadering.
Y. Alsnu is aan de orde de gemeentebegrooting, dienst 1863.
De Voorzitter. Ik zal in de eerste plaats aan de leden, die dat ver
langen mogten, de gelegenheid geven om de algemeene beschouwingen over
de begrooting voor te dragen. Mijn denkbeeld zou het nu zijn om niet als
naar gewoonte bij rondvraag aan een ieder het woord te gevenmaar alleen
aan hemdie het verlangten evenzeer bij de artikelen alleen het woord
te geven, wanneer het gevraagd wordt. Het zou toch voor den Raad en
voor mij te vermoeijend zijn om de gewone rondvraag telkens te doen en
ieder afzonderlijk op te noemen. Ik zal alzoowanneer de algemeene be
raadslagingen gesloten zijn, ieder artikel opnoemen en, wanneer daarover
door niemand het woord gevraagd noch stemming verlangd wordthet er
voor houden, dat het artikel is aangenomen. Ik stel alsnu een ieder, die
het mogt verlangenin de gelegenheid de algemeene beschouwingen voor
te dragen.
De heer Librecht Lezwyn. Mijnheer de Voorzitter! Ik maak gaarne
gebruik van de gelegenheiddie mij met al de leden van dezen Raad wordt
aangeboden, om mijne algemeene beschouwingen over de aanhangige begroo
ting mede te deelen, waarbij ik mij zooveel mogelijk zal onthouden mijn
oordeel te zeggen over de bijzondere posten, die mij voorkomen voor wijzi
ging vatbaar te zijn.
In de eerste plaats heeft mijne aandacht getrokken het hooge eindcijfer,
't welk zulk een groot verschil oplevert met vroegere jaren vóór 1862.
Want bij de herinnering aan hetgeen in de jaren 1858 tot 1862 buitenge
woon is uitgegeven, is de vraag bij mij opgekomen: hoe is het mogelijk
dat de behoeften tot zulk eene hoogte zijn geklommen?
In de genoemde jaren toch zijn zulke bijzondere uitgaven moeten worden
bestreden en buitengewone posten geschept, die in het vervolg niet terug-
keerenwaarom men eer vermindering dan vermeerdering zoude kunnen ver
wachten. Ik heb om dit te staven slechts de volgende cijfers op te noemen
1®. In 1858 de achterstallige schuld over 1855 aan de Maat
schappij van Weldadigheid16408.
2®. In 1859 de proceskosten in zake de Haarlemmermeer 15216.
3°. In 1860 buitengewone aflossing van de leening20000.
4®. In 1861 gelijke buitengewone aflossing16000.
5®. In de jaren 1861 en 1862, volgens het verslag van Bur
gemeester en Wethouders, voor de scholen75363.
Te zamen beloopende f 141987.
Die herinnering op zich zelf geeft echter geen genoegzame zekerheid voor
de beantwoording der gestelde vraag, en om tot de kennis te komen van
de werkelijke behoefte, heb ik eenen vergelijkenden staat opgemaakt tus
schen genoemde jaren, met aftrek van de, in ieder derzelve, buitengewoon
uitgegeven posten. Bij dat vergelijk heb ik bevondendat de werkelijke
behoefte gemiddeld niet hooger is geweest dan f 335,000. Niet in aan
merking genomen het wegvallen van drie niet onaanzienlijke posten, als:
1°. de subsidie aan de armbesturen2®. de intressen en aflossing van de
leening; en 3®. de huur van het land onder Wassenaar. Wanneer ik nu
bij dat cijfer voeg de meerdere kosten van het schoolwezen tusschen de ja
ren 1860 en 1861, welke met plus minus f 20700 zijn verhoogd, dan
verkrijg ik f 355,700, en blijf dan nog f 27700 beneden het eindcijfer
der begrooting voor 1863.
Waarin dat verschil gelegen is zal, dunkt mij, voldoende blijken bij de
behandeling der bijzondere artikelenwaarbij te gelijk zal uitkomen dat
hetgeen door Burgemeester en Wethouders in de praemisse van de memorie
van toelichting gezegd wordt, dat namelijk het geheele bedrag der belasting
op de brandstoffen niet kan worden gemistniet juist is. Ik heb dan ook
met genoegen gezien dat de Commissie van Financiën de verhooging van
den hoofdelijken omslag niet is toegedaan. Wat mij aangaat, ik heb die
heffing altijd beschouwd als de aanvulling van hetgeen op de andere belas
tingen te kort komt, maar ofschoon ik in die meening het eerst zoude
moeten verlangen dat deze werd verminderdvoeg ik mij gaarne bij die
ledendie de voorkeur geven aan de opheffing van die op de brandstoffen.
Meermalen is mij toegevoegd geworden, dat de hoofdelijke omslag in de
plaats was getreden van de belasting voor de nachtwacht en het lantaarn-
geld, gelijk de Commissie van Financiën dit argument op nieuw bezigt, en
om het veeljarig bestaan verdedigt. Maar zij verliest, naar mijne beschei
den meening, daarbij uit het oog:
20