Blijkens bet rapport der Commissie van Financiën zijn bij haar omtrent II dezen staat geene bedenkingen gerezen. De staat, waarover door geen der leden het woord wordt gevraagd, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. VII. Vervolgens komen in behandeling de staten van af- en overschrij ving, dienst 1861, van: a. het Heiligen Geest of Armen Wees- en Kinderhuis; l. het BoomschCatbolijk Wees- en Oudeliedcnhuis; en c. de lloomsch-Catholijke armen. Ook omtrent deze staten, die bij de Commissie van Financiën evenmin tot bedenkingen hebben aanleiding gegeven, ontstaat geene beraadslaging, waarop zij zonder hoofdelijke stemming worden goedgekeurd. VIII. In beraadslaging worden gebragt de plans en voorwaarden van de navolgende fabricage-werkcn als a. de vernieuwing der lloogewoerdsbrug, met voordragt van de Commissie van Financiën, bij welke geene bedenkingen zijn gerezen, voor zooveel het financieel punt aangaat. De heer Meerburg. Ik zou aan de Commissie van Fabricage willen vragen, mijnbeer de Voorzitter, of er ook eene bijzondere reden bestaat, waarom de trottoirs met klinkers worden bemetseld en niet liever met asphalt, gelijk dit in Amsterdam heeft plaats gehad. Ik geloof, dat dit meer doel matig ware te achtenen het ook meer in den tegenwoordigen geest valt zich van asphalt te bedienen. De heer Hubrecht. De Commissie van Fabricage heeft deze wijze van constructie gevolgd, omdat die haar beter voorkwam. De heer Meerburg. Als de commissie van de meerdere deugdelijkheid van met klinkers gemetselde trottoirs werkelijk overtuigd is, is het mij wel. Ik dacht dat asphalt beter was. De heer Hubrecht. Ik heb wel geziendat men te Amsterdam zich van asphalt bedient; maar men was daar pas met dat werk begonnen. Dé heer Meerburg. Het was toch al een heel eind. De heer van der Hoeven. Ik wenschte aan den heer Hubrecht eerie vraag te doen. Ik heb die aanmerking van den heer Meerburg gehoord; maar daarbij is toch, meen ik, dat gedeelte bedoeld, wat bereden wordt. De heer Meerburg. Ik bedoel de trottoirs. De heer Hubrecht. Bedoelt de heer Meerburg alleen de trottoirsaan dit werk worden deze met Portlandsche cement gedekt. De heer van der Hoeven. Ik herinner mij, dat een steëgjewaarvan mij de naam op dit oogenblik niet bekend is, te Amsterdam loopt, van de Warmoesstraat in de rigting van den Kloveniersburgwal. Maar daar is as phalt geweest en later weder weggenomen. Dat zal dan toch wel niet ge schied zijn, wanneer het voldeed. De heer Meerburg. Het is waar, dat asphalt minder bestand is vóór paarden en rijtuigen; maar voor trottoirs is het dan ook wel geschikt. De voorwaarden worden hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. b. de vernieuwing der brug over de Oude Heerengracht, met voordragt der Commissie van financiën, bij welke, wat het financieel punt betreft, geene bedenkingen zijn gerezen; c. de vernieuwing van den gemetselden wal aan de Kleine Aardappelen- markt; en d. de leverantie van eene straatmakersschuit. Een en ander wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. IX. De voordragt aangaande het Stedelijk Ziekenhuis. De conclusie van het rapport der raadscommissie, benoemd den 5 Julij 1861, luidt aldus: Uwe Commissie vermeent aan den Baad te moeten voorstellen om, ter voorkoming van alle verkeerde opvattingen, schriftelijk aan Curatoren de grondslagen bekend te makenwaarop de resiliatie der bedoelde overeen komst naar zijn oordeel zoude kunnen plaats hebben, en Uwe Commissie neemt de vrijheid, salvo meliori, de volgende voorwaarden voor te stellen: 1°. het aan 't Gemeentebestuur overgedragen pand van 't Nosocomium aan den Staat terug te geven zonder bezwaar voor de gemeente; 2°. het geniveleerde terrein naast 't Nosocomiumwaarvan de aankoop uit de fondsen van het Gasthuis p. m. 14,000 gekost heeft, gratis af te staan 3°. den Staat, indien hij noodig oordeelt het Nosocomium ten behoeve van het clinisch onderwijs te vergrootenin eens als ronwkoop tot ont binding der acte van overeenkomst aan te bieden f 30,000te betalen zes maanden nadat de aanbesteding zal zijn gegund, en onder voorwaarde dat, binnen twee jaar na dagteekening der ontbinding der acte van over eenkomst, met de vergrooting van het Nosocomium zij aangevangen; 4°. voor de geneeskundige faculteit is van groot belang, dat ten haren dienste worden gesteld de opgenomen lijders in het Stads-Ziekenhuis. De gunstige ligging der beide gebouwen maakt, dat er eene gemakkelijke ge meenschap tusschen het Nosocomium en het Stads Ziekenhuis kan daarge- steld worden; van dien aard dat de lijders binnen 's huis worden overge- bragt van het eene naar het andere Ziekenhuis. De beschikking over de patiënten moet aan het gemeenschappelijk overleg van Hoogleeraren der geneeskundige faculteit en den geneesheer van het Stads-Ziekenhuis op den bestaanden voet worden overgelaten. Tot daarstelling der meer doelmatige gemeenschap bovenvermeld, ver klaart de Gemeenteraad zich bereid; 5". de bij raadsbesluit van 10 October 1846 toegezegde subsidie van f 2,000 voortdurend tot wederopzeggens toe te verstrekken. De heer de Moen. Ik verlang thans over deze zaak waarover reeds zoo dikwijls en veel is gesproken geen woord in het midden te brengen. Ik hoop, dat zij nu op de beste wijze kort en goed tot een einde moge komen. De heer Kluit. Ik zal voor de voordragt stemmen. Ik moet echter erkennendat ik wel eenige inlichting wenschte te ontvangenalvorens de zaak in verdere discussie kwam: hoeveel namelijk de som, die wij zouden te betalen hebben, eigenlijk in haar geheel zal bedragen? Dat is mij nog niet helder, en het zou mij aangenaam zijn dit te mogen vernemen. De heer Driessen. Wanneer ik de som in aanmerking neem, welke is besteed voor aankoop van het plein, dat thans zal worden afgestaan, ge voegd bij het bedrag dat als rouwkoop wordt aangeboden en daarbij verder bedenk, dat de regering door het niet nakomen van het contract, nooit eenig geldelijk verlies geleden heeft, zoo komt mij het aanbod vrij bezwa rend voor. Evenwel zal ik mijne stem aan het voorstel geven, in de hoop daardoor de eindregeling der zaak te bevorderen. De heer van der Hoeven. Ik kan mij minder vereenigen met de con clusie van het rapport. Ik wil gaarne gelooven, dat het Caecilia-gasthuis in lateren tijd onderscheidene verbeteringen heeft ondergaan, en niet meer geheel in denzelfden staat is als in 1849maar dit zelfs volkomen aanne mende, is de vraag, of het Ziekenhuis nu in zoodanigen toestand verkeert, dat het kan genoemd worden een goed ziekenhuis, beantwoordende aan de eischen der wetenschap. Als wij nu de conclusie van het rapport aanne men, zullen wij afstand doen van hetgeen wij juist vroeger gewenscht had den de oprigting namelijk van een stedelijk gasthuis. En wat ten andere de som van f 30,000 voor rouwkoop betreftgeloof ikdat die som eerder te laag gesteld dan te hoog te achten is. De heer Lezwijn. Ik heb altijd behoord tot die ledendie van oordeel zijn dat een eenmaal gesloten contract moet opgevolgd worden. Evenwel moet ik erkennen dat het voor de gemeente eene onereuse zaak is en daar om heb ik vroeger ingestemd om pogingen aan te wenden om op de beste wijze er van af te komen. Ik ben het echter met den heer van der Hoeven eens dat de som die in het rapport wordt aangegeven te gering is. De heer Cocic. Hoewel het inderdaad eene treurige omstandigheid mag heeten, ten einde van eene vrijwillig aangegane verbindténis ontslagen te worden, eene halve ton gouds, ja, volgens de berekening van een' vorigen spreker, het dubbel dier som ten offer te brengen, acht ik dit echter nog oneindig minder bezwarend, dan in de vroegere dwaling te volharden. Dit laatste toch zou der stad waarschijnlijk op een jaar lij hscït offer van een gelijk bedrag te staan komen. Ik betreur het steeds, dat men de gelegenheid heeft laten voorbijgaan, om van deze verbindtenis kosteloos ontslagen te worden, toen namelijk Curatoren der hoogeschool van den gemeenteraad afstand verzochten van den noodigen grond om daarop het tegenwoordige gebouw voor bet onder wijs in de schei-natuur- en ontleedkunde te stichten. Ik opperde toen maals het denkbeeld om dat verzoek in te willigendoch onder voorwaarde dat de stad van de overeenkomst omtrent het Ziekenhuis wierd ontslagen, iets dat buiten allen twijfel gereedelijk zou zijn aangenomen, dewijl men dien grond volstrekt noodig had. Mijn denkbeeld vond echter geen' bijval, zoodat men nu voor eene aanzienlijke som zal moeten trachten te koopen, wat men toen om niet bad kunnen verkrijgen. Het vervullen toch der overeenkomst is zoo goed als onmogelijk. Het ware de doodsteek voor de geldmiddelen der gemeente. Yeel is er gezegd over de behoefte van het Academisch onderwijs aan een op groote schaal ingerigt ziekenhuis. Doch voor het hooger onderwijs heeft het rijk, niet de gemeente, zorg te dragen. Maar al rigtte deze ook een ziekenhuis op zoodanigen voet in, dat het met de hospitalen te Wee- nen, Berlijn en Parijs konde wedijveren, zoo ware er voor het genees kundig onderwijs nog weinig of niets gewonnen, zonder eene groote uit breiding van het onderwijzend personeel. Men zou dan, even als in ge melde hoofdsteden, eene aanzienlijke vermeerdering van het aantal hoog leeraren behoeven en bepaaldelijk een aantal specialiteiten voor de onder scheidene ziekten en kwalenwaaraan het mcnschdom helaas onderhevig is en daarenboven de noodige plaatsvervangers, hospitaalartsen, internes, as sistenten en dergelijke van allerlei rang en soort. Zou de gemeente daarin voorzien en als het ware eene stedelijke geneeskundige hoogeschool ten haren koste stichten? Of is het waarschijnlijk, dat de hooge regering daarvoor zou zorgen, en dat wel in een' tijd dat er telkens sprake is van eene op handen zijnde organisatie van geheel het hooger onderwijs? Zoo veel is zeker dat men redelijker wijze van de tegenwoordige vijf liooglecraren der medische faculteitonder welke er slechts drie zijnaan welke de verpleging van eigenlijke zieken is opgedragen, niet mag verlan gen, dat zij, reeds met het geven van collegiën, het bijwonen van examens en promotiën en het waarnemen van onderscheidene administrative werk zaamheden belast, nog daarenboven zouden voorzien in al hetgeen elders aan een verreweg talrijker personeel is opgedragen. Er schiet dus niets anders over, dan dat wij ons van dit zoo bezwarend contract, in der tijd slechts met eene meerderheid van ééne enkele stem goedgekeurd, op de best mogelijke wijze, zoeken vrij te koopen. De heer Wttewaall. Het komt mij voor, datzal men een goed einde maken aan het contract, dit danj om zoo te zeggen, zoo fatsoenlijk mogelijk dient te geschieden. Ik geloof, dat de som voor rouwkoop, vol gens het voorstel, veel te gering is. Wil men ten deze tot een goed einde komen, dan ben ik van oordeel, dat men veel dient te geven. Eene som van 100,000 zou ik achten, dat men zonder bezwaar uit de fondsen van het gesticht zelf kon verstrekkendoch dan moet de staat bouwen en onder houden. Indien nu de stad voortging met tevens haar gewoon subsidie te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1862 | | pagina 2