HANDELINGEN TAN DIN
TAN LEYDEN.
Voorzitter: de heer Burgemeester.
Zitting van Donderdag 13 Maart 1S62,
geopend des namiddags ten 2 ure.
Tegenwoordig de heeren Le Poole,- du Bieu, Goudsmit, Hartevelt,
Kluit, Gevers, Krantz, Tollens, de Fremery, van der Hoeven, Cock,
Meerburg, Stoffels, ten Sande, Tichler, Hubrecht, Taets van Amerongen,
de Moen, Sikkel Groos, Lezwijn, van Outeren en Siegenbeek.
De aanteekeningen der vorige vergadering worden gelezen.
De heer Krantz. Ik heb op de notulen zelve geene aanmerkingen
mijnheer de Voorzittermaar ik wenschte wel zoo aanstonds het woord te
mogen bekomen.
De heer de Moen. Ik heb alleen op te merken, dat in de aanvraag
van de heeren de Heyder 85 Comp. tot verplaatsing hunner verwerij wordt
gesproken: naar het noordelijk gedeelte van het Waardkerkplein. Maar dat
is niet juist. Het is het zuidelijk gedeelte, wat bedoeld kan zijn, en wel
tegenover den hoofd-ingang van de Oosterkerk. De opname dier abusieve
plaats in de notulen is dus alleen toe te schrijven aan de overname uit de
stukken en uit het request zelf.
De notulen worden hierop goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten der provincie Zuidholland,
gedagteekend 4 Maart 1862, B. n°. 1126 (3eafd.), G. S. n°. 10, strek
kende ten geleide van een uittreksel uit het koninklijk besluit van den
25 der vorige maand, n". 102, waarbij de afschaffing der heffing eener
plaatselijke belasting op de honden wordt goedgekeurd.
2°. Eene dispositie van Gedeputeerde Staten dezer provincie, van 5 Maart jl.
B. n°. 1230 (3° afd.), G. S. n°. 8, daarbij goedkeurende de raadsbesluiten
dd. 6 en 27 Februarij bevorens, tot den afstand van gemeente-eigendom
men aan de Naamlooze Vennootschap der bierbrouwerij de Posthoorn en
azijnmakerij de Twee Sleutels, aan de Commissie van oppertoezigt en be
heer der Kweekschool voor Zeevaart, aan de fabriekanten de Heyder C°.
en aan N. H. de Graaf.
Deze stukken zijn aangenomen voor kennisgeving.
3°. Missive van dr. J. C. Drabbehoudende voorstellen met betrekkin"
1
tot de wijze, waarop de kopij van het gesprokene in de zittingen van den
Gemeenteraad aan het oordeel der sprekers kan worden onderworpen.
De Voorzitter. Ik neem de vrijheid de vergadering voor te stellen zich
met dat voorstel voorloopig te vereenigen. Ik geloof, dat daartegen wel
geene bedenking kan bestaan en dat het gemak van de leden die daar
door niet noodig zullen hebben liet door hen gesprokene ter secretarie na te
zien, zeer zal worden bevorderd. Mag ik daar intusschen nog het verzoek
aan de leden bijvoegen om te zorgen, dat de kopij zoo spoedig mogelijk
worde nagezien en gereed zij om teruggehaald te worden.
Wordt overeenkomstig dat voorstel besloten.
De Burgemeester heeft vervolgens overgelegd
1°. Bekeningen over 1861, van
De Stads-bank van leening;
Het Gereformeerde Minne- of armen oude mannen- en vrouwenhuis;
c. De Kamer van koophandel en fabrieken
d. De Plaatselijke Schoolcommissie.
2°. Voordragt van Curatoren van het Stedelijk Gymnasium, om te mo
gen beschikken over de twee maanden tractement van den 2den praeceptor,
tijdens de vacature niet uitbetaald.
Overeenkomstig de voordragt is besloten deze te stellen in handen dei-
Commissie van Finantiën, om daarop te dienen van berigt en raad.
8°. Adres van J. Knoop, om het voortdurend gebruik van een gedeelte
gemeentegronds nabij den molen de Stier.
4°. Adres van H. Loose, tot het leggen van een dam met duiker in
de sloot tusschen het Delftsche jaagpad en zijn land in den Meeslouwe-
polder.
5°. Adres van W. van Geer Sc Zoon, om vergunning tot het steken
van eene schoeijing aan het Utrechtsche jaagpad.
Overeenkomstig de voordragt is besloten deze drie verzoekschriften te
stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, om daarop te dienen
van berigt en raad.
6°. Adres van dr. G. W. A. Plaat, waarbij deze verzoekt als stads
doctor te worden gecontinueerd.
Omtrent dit adres wordt, overeenkomstig de voordragt, besloten het te
stellen in handen van drie groote armbesturen, om daarop te dienen van
berigt en raad.
7°. Verslag van de Plaatselijke Schoolcommissie over 1861.
Dit stuk wordt aangenomen voor kennisgeving en zal gedurende 14 dagen
ter inzaare van de leden in de leeskamer worden nedergelegd.
ontslag als hulponderwijzer aan
e. k.
dit stuk ter inzage van de leden
All V* V
9°. Adres van I. Berg, gaarder bij de plaatselijke belastingen, daarbij
verzoekende, ter zake der tegen hem bestaande klagte, niet als ambtenaar
ontslagenmaar in een minderen rang geplaatst te worden.
Wordt besloten dit adres aan te houdenals behoorende bij het sub
n°. 3 aan de orde gestelde onderwerp.
Alvorens tot de puntenaan de orde van den dag gesteldworde over
gegaan wordtingevolge het zoo even daartoe gedane verzoekhet woord
verleend aan den heer Krantz.
De heer Krantz. Ik wenschte gaarne te vernemen, mijnheer de Voor
zitter, hoe het gelegen is met het verschil tusschen deze gemeente en de
hooge regering over het onderhoud van den weg buiten de Witte Poort.
Ik heb dien weg onlangs gepasseerd; maar wegens den hoogst ongunstigen
toestandwaarin hij nog steeds verkeertben ik al meer en meer van de
noodzakelijkheid overtuigd, dat het wenschelijk wordt aan de zaak een
-einde te makenen datzoo de regering dien weg al niet geheel onderhou
den kandan ten minste eenige gaten van wege de gemeente worden gedigt.
De Voorzitter. Ik geloof, dat er eigenlijk geen verschil tusschen de
regering en de stad kan geacht worden te bestaan. Er bestaat alleen eene
onderhandeling nopens het onderhoud van den weg, maar de stad heeft
nog nooit hare verpligting daartoe erkend. Overigens kan ik zeggendat
geen veertien dagen geleden andermaal aan de hooge regering over dat
onderhoud is geschreven, terwijl ik in de vorige week toevallig den hoofd
ingenieur en den ingenieur van den waterstaat gesproken hebdie mij
mededeeldendat zij een nieuw aangelegden weg hadden opgenomen. Ik
heb hen toen gevraagdof zij niet van oordeel warendat ook deze weg
verbetering noodig had; doch zij schenen dien nog zoo bijzonder slecht
miet te vinden.
De heer Krantz. Dus bestaat er geen verschil omtrent de verpligting
tot onderhoud, en erkent de regering deze hare verpligting, maar is er
alleen quaestie over den tijd om tot verbetering van den weg over te gaan.
De Voorzitter. Ik heb alleen willen doen uitkomen dat er geen ver-
Schil bestaat. Herhaaldelijk heeft men dezerzijds brieven aan de regering
geschrevendat men meendedatvermits het betrof een weg van
de 1ste klasse, de regering dien behoorde te onderhouden. Er is van
die zijde nooit gezegd: wij zijn daartoe niet verpligt, maar gij, gemeente
Leydenmoet den weg onderhouden. Derhalve van een verschil kan in
geen geval sprake zijnwant als er verschil bestaat moeten de beide par
tijen het verklaren. Het was vooral om het woord verschildat gebezigd
is, dat ik het noodig achtte er tegen op te komen; omdat, als er op
gelet werd buiten de vergadering, het welligt verkeerde indrukken zou ma
ken. Maar zoo als ik daar straks zeide, wij hebben nog geen drie weken
geleden geschreven en dienen dus den uitslag daarvan af te wachten.
De heer Krantz. Het is toch reeds sedert eenige jarendat er met
ernst op de zaak is aangedrongenen wanneer dus alsnog daaraan niet
mogt worden beantwoord, geloof ik het doelmatig, dat de gemeente althans
iets tot verbetering van den weg deed.
De heer Hubrecht. Ik geloof, dat het nog al moeijelijk is aan het
verzoek van den heer Krantz toe te geven. In het vorige jaar is reeds
door eenige leden de aanmerking gemaakt, of het niet gevaarlijk was,
indien de gemeente zich met dat onderhoud belastte; want als men, zonder
daartoe gehouden te zijn, er mede begint, waar is dan het einde?
De heer Sikkel Groos. Ik ben er tegen, dat de gemeente zich met
het onderhoud inlate van een weg, die in eene andere gemeente is gelegen.
De heer de Moen. Ik was onlangs ook in de gelegenheid over dien weg
met eenige personen te spreken, en wel bewoners uit dien omtrek, en daaruit
bleek mijdat men 's avonds schrikt den weg te passerenvooral met
rijtuigen schijnt dit hoogst gevaarlijk, daar de hoornen zulk eene duisternis
verwekken, dat men de gaten niet vermijden kan. Men wist dat er onder
handelingen hebben plaats gehad, tusschen Burgemeester en Wethouders en
de hooge regering, over het onderhoud van den weg, anders had men
misschien reeds geklaagd; maar indien die tot geen afdoenden maatregel
leiden, vrees ik, dat er een adres van de bewoners is te wachten.
De heer van der Hoeven. Ik meendat er groot bezwaar bestaat
tegen het door den heer Krantz aangegeven denkbeeld om den weg voor
rekening der gemeente te doen herstellen, maar wilde wel vragen of er
geen middel zou bestaan om aan de bestaande klagte eenig redres te geven.
Ik vind het toch vreemddat een adres van een gemeentebestuur zoo
maar onbeantwoord blijft. Ik kan mij niet verklaren, waarom er op de de
zerzijds gedane aanvraag steeds geen antwoord komt. Zoodanige handelwijze
is toch moeijelijk te verdedigen.
De Voorzitter. Ik heb de handelwijze der regering ook niet trachten
te verdedigenmaar alleen den stand van zaken doen kennen. En nu ge
loof ik, dat wij, na eerst twee a drie weken geleden geschreven te hebben,
nog wel eenigen tijd een antwoord kunnen inwachten, en dat wij in af
wachting hiervan het wel hierbij zouden kunnen laten. Kunnen de heeren
zich daarmede vereenigen?
De heer Gevers. Wat door u straks is medegedeeld, mijnheer de
Voorzitter, omtrent hetgeen door de ambtenaren van den waterstaat is
gezegd, dat namelijk de staat van dien weg nog zoo ongunstig niet is,
daaruit meen ik te mogen afleiden, dat de regering niet voornemens is
veel aan de zaak te doen. Ik weet ookals voormalig lid van de Com
missie van Fabricage, dat het gouvernement er bezwaarlijk toe te brengen
is tot de verbetering van dien weg over te gaan; het gouvernement is
altijd doof daarvoor geweest, in de meening zeker verkeerende, dat de
1